ECLI:NL:TACAKN:2014:102 Accountantskamer Zwolle 14/669 en 14/670 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:102
Datum uitspraak: 30-10-2014
Datum publicatie: 30-10-2014
Zaaknummer(s): 14/669 en 14/670 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkenen zijn in een eerdere op klachte van de vrouwelijke cliënt aanhangig gemaakte klachtprocedure berispt voor hun rol als accountant in een echtscheidingssprocedure tussen twee cliënten. Daarvan zijn zij in appel gekomen bij het CBb. Zij hebben zich door hetzelfde advocatenkantoor laten bijstaan als de mannelijke cliënt; dit is niet strijdig met enige beroeps- of gedragsregel. In de appelprocedure bij het CBb hebben zij vertrouwelijke informatie met betrekking tot de vrouw overgelegd; dat komt niet in strijd met het beginsel van vertrouwelijkheid, nu zij zich bij deze tuchtrechter moeten kunnen verdedigen. Het is niet verenigbaar met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager, nadat de Accountantskamer op diens klacht heeft beslist, een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex terzake een handelen of nalaten dat ten tijde van de behandeling van die eerdere klacht bij de klager bekend was of had kunnen zijn en niet gebleken is van nieuwe, relevante feiten welke een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling zouden rechtvaardigen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummers 14/669 en 14/670 Wtra AK van 30 oktober 2014 van

 

            X ,

wonende te [woonplaats],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

1) Y1 ,

accountant-administratieconsulent,

2) Y2 ,

registeraccountant,

beiden kantoorhoudende te [plaats,

B E T R O K K E N E N ,

raadsman: mr. H.L. Duijm.

1.        Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 21 maart 2014 ingekomen klaagschrift van 19 maart 2014, met bijlagen;

-       de op 31 maart 2014 ingekomen brief van klaagster van 28 maart 2014;

-       het op 23 mei 2014 ingekomen verweerschrift van die datum, met bijlagen;

-       de op 12 juni 2014 ingekomen brief van klaagster van 6 juni 2014, met bijlagen;

-       de op 18 juni 2014 ingekomen brief van klaagster van 17 juni 2014, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 14 juli 2014 waar zijn verschenen klaagster in persoon, en betrokkenen in persoon, bijgestaan door mr. H.L. Duijm, advocaat te Alphen aan den Rijn.

1.3       Klaagster en betrokkenen hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer. Partijen hebben daarbij pleitnotities overgelegd.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting gaat de Accountantskamer uit van onderstaande feiten, waarvan de feiten zoals weergegeven onder 2.1 tot en met 2.13 reeds zijn vastgesteld in de eerdere beslissing van de Accountantskamer van 16 december 2013 in de tuchtzaken met nummers 13/1085 en 13/1146 Wtra AK, zoals ingediend door klaagster tegen betrokkenen.

2.1       Betrokkenen sub 1) en sub 2) zijn ingeschreven in het accountantsregister op 15 september 2010 respectievelijk 20 mei 1992 en beiden als openbaar accountant werkzaam bij de vestiging [plaats] van het kantoor [A] accountants en belastingadviseurs B.V. (hierna: [A]).

2.2       Klaagster is gehuwd geweest met [B] (hierna: [B]) en was vanaf medio 2009 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure, die heeft geleid tot het inschrijven van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 17 mei 2011. Tussen klaagster en [B] is evenwel nog in geschil de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarvan - onder meer - de aandelen in [C] Holding B.V. ([B.V.1]) deel uitmaakt. [B.V.1] is voor 50% houdster van de aandelen in [D] B.V. ([B.V.2), welke vennootschap op haar beurt (telkens 100% van) de aandelen van [E] B.V. ([B.V.3]) en [F] B.V. ([B.V.4]) houdt. De andere 50% van de aandelen [B.V.2] berust bij [G] Holding B.V., een vennootschap van [H] (hierna: [H]) en diens echtgenote [I], welke laatstgenoemde een zuster van klaagster is. Het bedrijf [B.V.3] exploiteert winkels met dames- en kinderkleding en het bedrijf [B.V.4] is opgericht voor handel in partijen kleding. Bestuurders van [B.V.1] zijn klaagster en [B]. [B.V.1] en [B.V.5] zijn bestuurders van [B.V.2]. [B] en [H] zijn directeuren van [B.V.3] en [B.V.4].

2.3       [A] heeft meer dan 20 jaar ten behoeve van de ondernemingen van [B] en [H] accountantsdiensten verricht. Voor [B.V.1] en haar directeuren behelst de opdracht aan [A] de samenstelling van de jaarrekening en het verzorgen van de aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting en van de salarisadministratie. Betrokkene sub 1) is de relatiebeheerder van alle vennootschappen van [B] en [H] en verantwoordelijk voor alle werkzaamheden. Betrokkene sub 2) is de ondertekenaar van de samenstellingsverklaring. Zijn bemoeienis bestaat verder uit “het voeren van strategische adviesgesprekken.”. [B] is eerste aanspreekpunt voor [A].

2.4       Tijdens een op 28 juli 2009 gehouden bespreking tussen betrokkene sub 2), [B] en diens broer ([J]) over de gevolgen van de echtscheiding, is volgens een daarvan door betrokkene sub 2) opgesteld en aan de directie van [B.V.1] gezonden verslag (waarvan zich twee versies onder de stukken van de zaak bevinden, één met de datum 31 juli 2009 en een tweede (door betrokkenen overgelegd) met de datum 28 juli 2009) ter sprake gekomen dat klaagster het “lastig” vond om in [A] “een onafhankelijke partner” te zien. In beide versies is vervolgens vermeld: “[voornaam] [de broer van [B]; Accountantskamer] zal dat ook min of meer bewaken.”, waarna in de door klaagster bij haar klaagschrift gevoegde versie is opgenomen: “Het uitgangspunt van dit proces zal volgens [voornaam] [[B]; Accountantskamer] en [voornaam broer] zijn dat er geen tegenstrijdige belangen zijn en dat [A] de te nemen financiële beslissingen vanuit de verschillende gezichtspunten met voor- en nadelen dient aan te geven en dat partijen daar dan samen een besluit in zullen nemen, uiteraard in overleg en betrokkenheid met de advocaat en [A].”

2.5       Naar aanleiding van een op 30 november 2010 door klaagster in haar hoedanigheid van directeur van [B.V.1] gegeven opdracht is op 20 april 2011 door ir. [K] (van [L] B.V.) een waarderingsrapport van de aandelen [B.V.1] uitgebracht. In opdracht van [B] heeft betrokkene sub 2) op 11 januari 2012 aan [B.V.1] een rapport uitgebracht met een elftal bevindingen naar aanleiding van een onderzoek naar de gehanteerde uitgangspunten en veronderstellingen die aan het rapport van ir. [K] ten grondslag liggen.

2.6       [B] heeft zich als directeur van [B.V.1] vanaf september 2011 een salarisverhoging van ruim 2.700 euro per maand toegekend. De bevoegdheid tot het vaststellen van het salaris van de directie van [B.V.1] berust bij de algemene vergadering van aandeelhouders. Als gevolg van een liquiditeitstekort werden medio 2012 de managementvergoedingen aan [B.V.1] en [B.V.5] niet meer betaald, waardoor de salarissen van [B] en klaagster niet meer betaald konden worden. Dit had ook te maken met de blokkade van een bankrekening door klaagster. 

2.7       Nadat klaagster al een en andermaal (per e-mail) aan [A] blijk had gegeven van haar twijfel over de behartiging van haar belangen als aandeelhouder en bestuurder van [B.V.1], heeft zij per brief van 4 januari 2012 haar toenmalige advocaat het volgende aan [A] (ter attentie van betrokkene sub 1) doen schrijven:

“Geachte heer Y1,

Hierdoor bericht ik u dat ik mevrouw X, wonende te [woonplaats], als raadsman terzijde sta voor wat betreft haar positie als aandeelhouder en bestuurder van [B.V.1]

Cliënte heeft geconstateerd dat u thans eenzijdig de belangen behartigt van haar voormalige echtgenoot, die tevens aandeelhouder en bestuurder is in voornoemde vennootschap en dat u hem zeer eenzijdig adviseert en begeleidt. De belangen van cliënte die tevens aandeelhouder is in deze vennootschap, worden daarbij volledig terzijde geschoven. Cliënte blijft bovendien verstoken van de nodige informatie betreffende het financiële reilen en zeilen van de vennootschap. Zij concludeert dan ook dat u niet als objectief en onafhankelijk accountant zowel voor de vennootschap als voor haar voormalig partner kunt blijven werken en verzoekt u dat u zich terugtrekt als accountant/adviseur van de vennootschap, voornoemd en de aan deze vennootschap gelieerde vennootschappen.

Graag verneem ik dienaangaande zo spoedig mogelijk een bevestigend bericht.

(…)”

2.8       Op evenvermelde brief is namens [A] per brief van 12 januari 2012 [behandeld door betrokkene sub 1) en ondertekend door betrokkene sub 2)] gereageerd met het volgende :

“(…),

In antwoord op uw brief d.d. 4 januari 2012 bericht ik u als volgt.

Op 28 juli 2009 is onze positie als accountant van de vennootschap met de heer [B] en de heer [J], als vertrouwenspersoon van mevrouw X en de heer [B], besproken.

Daarbij is afgesproken dat wij als accountant van de vennootschap zouden blijven functioneren en dat er geen redenen waren om aan te nemen dat wij niet objectief zouden handelen.

De heer [J], broer van onze cliënt, zou in dat kader ook zijn medewerking verlenen. In dat gesprek is ook besproken dat mevrouw X zich door een eigen adviseur zou dienen te laten bijstaan.

In een e-mail bericht van 30 juli 2009 van de heer [B] en [J] is daar nog het volgende over geschreven:

"Het uitgangspunt bij het proces is dat [A] de te nemen financiële beslissingen vanuit de verschillende gezichtspunten met voor en nadelen dient aan te geven en dat partijen dan samen een besluit nemen, uiteraard in overleg met de advocaat en [A]."

Wij zijn tot op heden nog niet inhoudelijk bij de echtscheidingsprocedure betrokken geweest, anders dan korte telefonische zaken die het dagelijks reilen en zeilen van de vennootschap aangaan. Wij hebben wel aan mevrouw X aangeboden een bespreking met haar te hebben om de verschillende gezichtspunten in beeld te brengen. Deze afspraak is door mevrouw X geannuleerd.

Wij herkennen ons niet in het door u gestelde.

Wij dienen het belang van de vennootschap alsmede dat van de heer [B] binnen de hierboven geciteerde afspraken. Het is op dit moment niet in het belang van de vennootschap dat wij ons terugtrekken als accountant. Wij kunnen derhalve geen gehoor geven aan uw verzoek.

(…)”

2.9       Op 10 januari 2012 had intussen een Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) van [B.V.2] te [plaats] plaatsgevonden. De notulen daarvan luiden als volgt:

“Notulen van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van [B.V.2] te [plaats], gehouden op 10 januari 2012 om 10.00 uur ten kantore van de vennootschap.

Aanwezig:

• [B.V.1], houder van 20 aandelen à € 453,78, zijnde 50% van het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal en directeuren van de vennootschap, vertegenwoordigd door de heer [B] en mevrouw X;

• B.V.5, houder van 20 aandelen à € 453,78, zijnde 50% van het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal en directeuren van de vennootschap, vertegenwoordigd door de heer [H] en mevrouw [I];

• [A] Accountants, vertegenwoordigd door de heer Y1.

De heer Y1 treedt op als voorzitter en de heer [B]als notulist.

De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen hartelijk welkom. Hij memoreert dat elke aandeelhouder tijdig de uitnodiging en de agenda heeft ontvangen. Verder constateert hij dat het gehele geplaatste kapitaal vertegenwoordigd is, zodat rechtsgeldig besluiten kunnen worden genomen.

Hij licht de achtergrond van de voorgestelde agendapunten toe. Gebleken is dat niet slagvaardig kan worden opgetreden wanneer de voltallige directie alle stukken moeten tekenen. Door het benoemen van twee directeuren die zich met de dagelijkse gang van zaken bezig houden kan een slagvaardig beleid worden gevoerd. Daar waar nu voor iedere actie vier handtekeningen nodig zijn, zijn er dan nog maar twee nodig. Tijdens de discussie wordt alsnog door mevrouw X een huurbeëindigingsovereenkomst getekend, waaronder zij eerder weigerde een handtekening te zetten.

Agenda punten:

1- Ontslag van de directie en verlening van décharge voor het gevoerde beleid van [B.V.5] en [B.V.1], per datum vergadering.

2- Aanstelling tot algemeen directeur van de heer [H] en de heer [B] per datum vergadering, die ieder afzonderlijk bevoegd zijn.

Agendapunt 1 wordt in stemming gebracht en met 3 stemmen voor en 1 stem tegen aangenomen. Mevrouw X geeft aan dat geen rechtsgeldige besluiten kunnen worden genomen en dat daarom [B.V.1] niet als bestuurder ontslagen kan worden. Er is tussen de directieleden van [B.V.1] geen overeenstemming. Verder geeft zij aan dat met betrekking tot het verlenen van décharge zij daar niet mee akkoord kan gaan, omdat er nog geen cijfers over 2011 bekend zijn.

Agendapunt 2 wordt in stemming gebracht. De voorzitter geeft aan dat het stemmen over personen feitelijk schriftelijk dient te gebeuren, maar stelt voor, gezien de compacte setting, dit mondeling te doen. Alle aanwezigen gaan hier mee akkoord. Met 3 stemmen voor en 1 stem tegen wordt het voorstel aangenomen.

Afgesproken wordt dat de beloning van de beide directeuren wordt uitbetaald aan de beide Holdings en voorlopig ongewijzigd blijft, te weten € 150.000 per jaar.

Niets meer aan de orde zijnde, sluit de voorzitter de vergadering.

Inmiddels heeft X alsnog de ontbinding van het huurcontract getekend waardoor de urgentie van het besluit is vervallen. Mede gelet op de argumenten van X hebben [H], [I] en [B] samen met de accountant overlegd en een voorstel gedaan aan X om het besluit tot ontslag van en de benoeming van de directie nog niet uit te voeren en voorlopig op te schorten. De inschrijving bij de Kamer van Koophandel heeft nog niet plaatsgevonden. Op dit moment heeft X nog niet ingestemd met het laatste voorstel.

Opgemaakt en ondertekend ter vaststelling te [plaats], 7 februari 2012

Y1, voorzitter, [B], notulist.”

2.10     Naar aanleiding van deze AVA heeft betrokkene sub 1) op donderdag 12 januari 2012 om 13.40 uur een e-mail aan [B] en [H] en diens echtgenote gezonden, met als onderwerp “direktiewijziging [B.V.2]” en de volgende inhoud:

“Beste [voornamen],

Afgelopen dinsdag is er besloten om de beide directeuren (de Holdings) van [B.V.2] te ontslaan en [voornaam H] en [voornaam B] te benoemen tot directeur.

Achtergrond was dat jullie dan slagvaardig kunnen optreden. Tijdens de vergadering werd alsnog door X de opzegging van het huurcontract getekend. Dus dat is geregeld.

X gaf aan dat zij het met het ontslag niet eens is en dat zij zo nodig via de Ondernemingskamer het besluit zal aanvechten. Daar zit niemand op te wachten. De kans dat zij zal winnen moeten we niet onderschatten. Ook voor haar standpunt is wat te zeggen, vooral omdat de statuten van [B.V.2] hier niet in voorzien.

Mijn voorstel is om het besluit voorlopig op te schorten. Jullie tonen dan je goede wil en het overleg tussen [voornaam B] en X om eruit te komen vóór de rechtszaak, heeft dan meer kans van slagen.

Op dit moment heb je er geen last van dat X nog indirect bestuurder is. Daarom geeft het opschorten van het besluit geen problemen. Het uitvoeren van het besluit geeft waarschijnlijk wel problemen.

(…)”

2.11     Op 16 november 2012 zijn de conceptjaarcijfers 2011 van [B.V.1] door [A] verzonden naar de beide leden van de directie van [B.V.1]. Op 19 december 2011 zijn de jaarrekeningen van [B.V.2] en [B.V.3] en [B.V.4] vastgesteld, terwijl het vaststellen van de jaarrekening 2011 van [B.V.1] is aangehouden.

2.12     Op 4 januari 2013 heeft [A] een brief [behandeld door betrokkene sub 1) en ondertekend door betrokkene sub 2)] gezonden aan [B.V.1] (ter attentie van [B], die deze brief als gedingstuk heeft ingebracht in een gerechtelijk procedure tegen klaagster) met als onderwerp “Voorlopige cijfers 2012” en inhoudende:

“Geachte heer [B],

Ingevolge uw verzoek hebben wij de voorlopige cijfers over het jaar 2012 samengesteld. Bij de definitieve cijfers zullen wij een samenstellingsverklaring afgeven.

Toelichting algemeen

[B.V.1] is voor 50% aandeelhouder van [B.V.2] met haar beide dochterondernemingen [B.V.3] en [B.V.4]

[B.V.1]. verricht managementdiensten voor de beide dochterondernemingen. Het resultaat van [B.V.1]. is daarmee sterk afhankelijk van de resultaten van deze dochterondernemingen (detailhandelszaken in (dames)mode). De resultaten staan al een aantal jaren onder druk. Door [B.V.2] werd in 2011 een geconsolideerd verlies geleden van € 199.000. Tot en met het 3e kwartaal 2012 was er een verlies voor belastingen van ruim € 300.000. Dit verlies wordt in het laatste kwartaal niet meer goedgemaakt.

Voorlopige cijfers 2012

Bij het opstellen van deze voorlopige cijfers zijn wij uitgegaan van een aantal schattingen, voorbehouden en uitgangspunten die wij hieronder toelichten.

·       De totale aan [B.V.3]. in rekening te brengen managementfee over 2012 bedraagt € 150.000. In het jaar 2012 is daadwerkelijk een bedrag (exclusief btw) ontvangen van € 62.605. Na overleg tussen de beide aandeelhouders is de verwachting uitgesproken dat uiteindelijk een totaa1 bedrag van € 99.000 zal worden ontvangen. Her verschil tussen het te verwachten bedrag en het daadwerkelijk ontvangen bedrag bedraagt € 36.395 (€ 99.000 -/- € 62.605). Dit nog niet gefactureerde en ontvangen bedrag is als nog te factureren omzet in de balans van de vennootschap verwerkt.

·       De salariskosten zijn berekend op basis van de daadwerkelijk betaalde salarissen tot en met 31 juli 2012 (waarbij één maand niet werd betaald) en is verhoogd mee een fictieve loonboeking over de ontbrekende maanden augustus t/m december.

De volgende bruto salarissen (te verhogen met 8% vakantiegeld) werden verwerkt:

- [B] € 7.743,93 per maand (inclusief een tijdelijke verhoging);

- X € 2.500 per maand.

·       De pensioenberekeningen zijn gebaseerd op een vast maandsalaris van [B] van € 5.000 te verhogen met 8% vakantiegeld.

·       De nog te ontvangen rente over 2012 van de spaarrekening(en) is geschat op € 1.500. Dit bedrag is als vordering opgenomen op de balans van de vennootschap.

·       De vergelijkende cijfers zijn gebaseerd op de nog vast te stellen conceptjaarrekening over 2011.

·       De brandstofkosten van de auto van [B] tot 26 april 2012 zijn ten laste van privé geboekt. Vanaf 26 april zijn de brandstofkosten zakelijk geboekt.

·       De heer [B] gebruikt de Volkswagen Golf alleen voor woon- werkverkeer, en houdt hiervoor een kilometeradministratie bij.

·       Het resultaat over 2011 van [B.V.2] is nog niet in de cijfers verwerkt. Naar verwachting is dit een aanzienlijk verlies.

·       Het verlies over 2012 van [B.V.1] wordt in de eerste plaats verrekend met de winst over 2011, waardoor de over 2011 verschuldigde vennootschapsbelasting (nog te betalen) per saldo niet meer afgedragen hoeft te worden. Voor het resterende fiscale verlies geldt dat dit in de toekomst verrekenbaar is met toekomstige winsten van de vennootschap. Deze latente vordering is gewaardeerd op 20% van het verrekenbare fiscale verlies ad 46.000 en bedraagt € 9.300. Deze vordering is opgenomen onder de financiële vaste activa.

·       De rente over de rekening-courant met directie is berekend op basis van 4% conform voorgaande jaren                                              

(…)”

Deze brief ging vergezeld van een voorlopige balans per 31 december 2012 en een voorlopige verlies- en winstrekening 2012, beide betreffende [B.V.1] en voorzien van de tekst “Geen accountantscontrole toegepast”.

2.13     Op 18 maart 2013 is de - nog niet vastgestelde - jaarrekening 2011 van [B.V.1] bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd. Klaagster heeft zich met een klacht in een schrijven van 22 mei 2013, met bijlagen, gewend tot de Klachtencommissie van de Nba, die deze klacht bij brief van 28 mei 2013 met instemming van klaagster heeft doorgezonden aan de Accountantskamer.

[B.V.3] verkeert, nadat aan haar op 22 augustus 2013 surseance van betaling was verleend, sinds 28 augustus 2013 in staat van faillissement.

2.14     Bij beslissing van 16 december 2013 is voormelde klacht van 22 mei 2013 door de Accountantskamer deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond en deels gegrond verklaard en is aan betrokkenen een berisping opgelegd. Betrokkenen hebben, bijgestaan door mr. H.L. Duijm, tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb), waarop nog niet is beslist.

2.15     Betrokkenen hebben bij het hoger beroepschrift als bijlagen 7 en 8 de aangiften inkomstenbelasting van klaagster over 2009 en 2010 overgelegd. Klaagster heeft in reactie hierop in haar verweerschrift bij het CBb het volgende naar voren gebracht:

“(…). Het zonder toestemming van [klaagster] gebruiken van haar PERSOONLIJK Fiscaal rapport IB 2009 is een inbreuk op haar privacy. [Betrokkenen] maken wederom misbruik van hun positie als UITVOEREND accountant. [Klaagster] heeft voor het verstrekken van vertrouwelijke gegevens geen volmacht afgegeven. Haar inziens is dit een civielrechtelijke onrechtmatige daad. Schaamteloos, onbetrouwbaar en een schending van welk VGC beginsel dan ook. (…).

NB: Productie 7 wordt door [klaagster] aangemeld als nieuwe klacht tegen [A] en voorgelegd aan de Accountants Kamer ter beoordeling.

(…).

PRODUKTIE 8

Zie 7”

2.16     Bij het hoger beroepschrift hebben betrokkenen voorts als bijlage 11 een kopie van een gedeelte van de akte na afsplitsing van 11 mei 2011 in de echtscheidingszaak tussen klaagster en [B], als bijlage 12 een kopie van een gedeelte van de antwoordakte van klaagster in de echtscheidingszaak tussen haar en [B] van augustus 2011 en als bijlage 6 een kopie van een gedeelte van de pleitnota van klaagster ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure op 17 januari 2013 overgelegd.

Klaagster heeft in haar verweerschrift bij het CBb haar ongenoegen hierover geuit en aangekondigd dat zowel het overleggen van productie 6 als productie 12 als nieuwe klacht bij de Accountantskamer zal worden voorgelegd.

2.17     Betrokkenen hebben in het beroepschrift bij het CBb naar voren gebracht:

“Tenslotte merkt [A] bij bovenstaand voor de goede orde nog op dat tussen [B] en [klaagster] als peildatum voor de verdeling van de huwelijksvermogensgemeenschap 31 december 2011 is overeengekomen. (zie beschikking Rechtbank d.d. 8 oktober 2013 [klaagster]) en dat de aandelen van [B.V.1] aan [B] zouden worden toebedeeld. Dat betekent dat de aandelen van [B.V.1] dienen te worden gewaardeerd per 31 december 2011 en de gang van zaken van [B.V.1/de resultaten in 2012 voor [klaagster] van geen enkel belang meer waren.”

Klaagster heeft in reactie hierop, zowel bij onderhavige klacht als bij haar verweerschrift bij het CBb, een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel overgelegd ter onderbouwing van haar betoog dat nooit een boedelverdeling heeft plaatsgevonden en zij derhalve nog steeds bestuurder is van [B.V.1].

2.18     Bij brief van 24 januari 2014 hebben betrokkenen de directie en aandeelhouders van [B.V.2] en [B.V.3] meegedeeld zich terug te trekken als accountant zolang de echtscheidingsprocedure tussen klaagster en [B] niet is afgerond.

2.19     Bij brief van 25 mei 2014 heeft klaagster mr. Duijm verzocht zich terug te trekken, omdat aldus klaagster sprake is van belangenverstrengeling en hij haar privacy heeft geschonden. Mr. Duijm heeft bij brief van 2 juni 2014 aan klaagster meegedeeld aan dit verzoek geen gehoor te geven.

2.20     Bij e-mails van 12 en 16 juni 2014 heeft klaagster mr. Duijm verzocht om inzage in diverse gegevens inzake [B.V.1]. Mr. Duijm heeft dit geweigerd. Betrokkenen hebben het verzoek van klaagster om nadere stukken bij brief van 20 juni 2014 eveneens afgewezen.

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

1.     Betrokkenen hebben zich bij het CBb laten bijstaan door advocatenkantoor Wille Donker. Dit kantoor heeft [B] bijgestaan in meerdere rechtszaken tegen klaagster. Hierdoor hebben betrokkenen het risico genomen dat de privacy van klaagster werd geschonden, hetgeen ook is geschied.

2.     Betrokkenen hebben zonder toestemming vertrouwelijke gegevens, waaronder de IB-aangiftes van klaagster, ten behoeve van zichzelf openbaar gemaakt door deze als producties bij het beroepschrift aan het CBb toe te zenden.

3.     Betrokkenen hebben uit eigen belang in hun beroepschrift bij het CBb vertrouwelijke informatie over klaagster in de openbaarheid gebracht. Hierdoor is de privacy van klaagster geschonden. De zakelijke en privé rechtszaken en de daarbij behorende gerechtelijke stukken inzake de scheiding van klaagster behoren betrokkenen niet toe. De rechtszaken hebben niet voor niets achter gesloten deuren plaatsgevonden.

4.     Betrokkenen hebben klaagster in haar bevoegdheden en verantwoordelijkheden als bestuurder van de vennootschap belemmerd, gepasseerd en bewust onwetend gelaten. Klaagster heeft hierdoor niet aan haar wettelijke verplichting jegens de vennootschap kunnen voldoen.

5.     In de door betrokkenen opgestelde vermogensopstelling ten behoeve van de echtscheiding is sprake van bevoordeling van [B]. Uit de (door betrokkenen als productie bij het CBb overgelegde) aangiften inkomstenbelasting van [B] blijkt dat twee spaarvormen, samen

€ 18.500,-, niet zijn meegenomen ten behoeve van de gemeenschappelijke verdeling.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Betrokkenen hebben zich primair op het standpunt gesteld dat de Accountantskamer onbevoegd is om van de klacht kennis te nemen. Betrokkenen hebben hiertoe aangevoerd dat de klachten, nu deze betrekking hebben op de inhoud van het door hen bij het CBb ingediende beroepschrift en de daarbij overgelegde producties, niet zien op hun handelwijze of werkwijze als accountant, maar op hun handelwijze als procespartij. Betrokkenen zijn derhalve van mening dat zij ter zake niet onderworpen zijn aan de tuchtrechtspraak van de Wet tuchtrechtspraak accountants en dat de wijze waarop zij zich als procespartij verweren niet ter beoordeling van de Accountantskamer staat.

4.1.1    Op grond van het sinds 1 januari 2013 geldende artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.1.2    Betrokkenen dienen zich juist vanwege hun beroep als accountant te verweren bij het CBb; hun handelen als procespartij geschiedt derhalve in het kader van hun beroepsuitoefening, zoals in artikel 42 Wab is vermeld. Dit handelen is derhalve aan tuchtrechtspraak onderworpen zodat het beroep op onbevoegdheid van de Accountantskamer dient te worden verworpen.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode tot 1 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) - en in het geval van betrokkene sub 1) mede aan de tot die datum geldende, overigens vrijwel gelijkluidende Verordening gedragscode (AA’s) -, en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A, en, voor zover dit plaatshad ná 1 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna: VGBA).

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.4       Betrokkenen hebben aangevoerd dat dat de huidige klacht in feite een gedeeltelijke herhaling betreft van de klacht zoals deze door klaagster in de eerdere procedure is ingediend. Voor zover het handelen dat hen wordt verweten reeds aan de orde is gesteld, dan wel had kunnen worden, in de op 22 mei 2013 bij de Accountantskamer tegen hen ingediende klacht, geregistreerd onder nummers 13/1085 en 13/1146 Wtra AK, waarop de Accountantskamer op 16 december 2013 heeft beslist, moet de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.4.1    De Accountantskamer overweegt dienaangaande dat het niet verenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager, nadat de Accountantskamer op diens klacht heeft beslist, een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex terzake een handelen of nalaten dat ten tijde van de behandeling van die eerdere klacht bij de klager bekend was of had kunnen zijn en niet gebleken is van nieuwe, relevante feiten welke een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling zouden rechtvaardigen [1] .

4.4.2    Vastgesteld moet worden dat hetgeen in klachtonderdeel 4. wordt aangevoerd, evenals de algemene klacht in de eerdere klachtprocedure, ziet op het verwijt dat betrokkenen na de echtscheiding van klaagster en [B], de belangen van klaagster als bestuurder/aandeelhouder van [B.V.1] hebben achtergesteld bij die van de andere bestuurder/aandeelhouder van [B.V.1] ([B]). Deze toenmalige algemene klacht is door de Accountantskamer gegrond verklaard. Voor zover klaagster wederom erover klaagt dat betrokkenen zich schuldig hebben gemaakt aan het achterstellen van haar belangen als bestuurder/aandeelhouder van [B.V.1] bij die van [B], zijn de Accountantskamer geen nieuwe, relevante feiten gebleken welke een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling zouden rechtvaardigen. In zoverre is de klacht niet-ontvankelijk.

4.4.3    Met betrekking tot klachtonderdeel 5. geldt dat de klacht, voor zover al niet geoordeeld zou moeten worden dat klaagster dit klachtonderdeel reeds in de eerdere tuchtprocedure aan de orde heeft gesteld, en thans ook in zoverre niet-ontvankelijk moet worden geoordeeld in haar klacht, ongegrond is. Immers, klaagster heeft het verweer van betrokkenen dat zij de door klaagster bedoelde vermogensopstelling niet hebben vervaardigd, niet (voldoende) gemotiveerd weersproken.

4.5       Met betrekking tot klachtonderdeel 1. overweegt de Accountantskamer dat klaagster niet nader heeft toegelicht wat zij met dit klachtonderdeel specifiek op het oog heeft naast het verwijt dat betrokkenen zich hebben laten bijstaan door advocatenkantoor Wille Donker. Geen beroeps- of gedragsregel beperkt de accountant in het ook hem toekomende recht van vrije keuze van de persoon van een raadsman, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.6       De Accountantskamer zal de klachtonderdelen 2. en 3. gezamenlijk bespreken. Hiertoe dient het volgende.

4.6.1    De Accountantskamer volgt betrokkenen niet in hun verweer dat de klachten ongegrond moeten worden verklaard, omdat klaagster aan haar klachten ten grondslag legt dat betrokkenen de VGC niet zouden hebben nageleefd, terwijl de VGC per 1 januari 2014 is vervallen en het aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkenen tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Betrokkenen miskennen hiermee dat het aan de Accountantskamer is om de klachten te kwalificeren. De stelplicht van klaagster ziet uitsluitend op feiten en omstandigheden betreffende het verweten handelen of nalaten van betrokkenen.

4.6.2    Betrokkenen hebben in hun verweerschrift - samengevat - naar voren gebracht dat door overlegging bij het beroepschrift bij het CBb van - onder meer - de aangiften inkomstenbelasting 2009 en 2010 van klaagster geen sprake is van schending van de vertrouwelijkheid c.q. geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 16 van de VGBA, omdat overlegging daarvan in het kader van die procedure van belang was en hen dit op grond van artikel 16 onder c van de VGBA derhalve vrij stond.

4.6.3    Voorop staat dat een accountant op grond van artikel 42 Wab is onderworpen aan tuchtrechtspraak. Dit brengt naar het oordeel van de Accountantskamer mee dat een accountant in het kader van tuchtrechtspraak gehouden is medewerking te verlenen aan het onderzoek naar de gegrondheid van een hem betreffende klacht en zoveel informatie dient te verstrekken dat een adequate beoordeling van dat gedrag door de tuchtrechter mogelijk wordt gemaakt.

4.6.4    Daarnaast is in artikel 16 aanhef en onder c van de VGBA het volgende bepaald:

“De accountant die de beschikking krijgt over gegevens of inlichtingen waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens of inlichtingen, behoudens voor zover hij betrokken is in een gerechtelijke procedure of klachtprocedure die jegens hem is aangespannen dan wel jegens de organisatie waarbij hij werkzaam of waaraan hij verbonden is of is geweest, en de gegevens of inlichtingen in die procedure van belang zijn.”

Artikel 17 eerste lid van de VGBA bepaalt voorts:

“De accountant betrekt in zijn besluitvorming om op grond van artikel 16, onderdelen b tot en met e, al dan niet tot het verstrekken van vertrouwelijke gegevens over te gaan:

a.      de belangen van betrokken partijen en derden, waaronder het algemeen belang;

b.      de betrouwbaarheid, volledigheid en onderbouwing van die gegevens of inlichtingen; en

c.      de wijze waarop en de persoon of de entiteit aan wie die gegevens of inlichtingen worden verstrekt.”

4.6.5    Uit een en ander volgt dat van een accountant, indien een klager een gemotiveerde en gesubstantieerde klacht verwoordt, die voor aannemelijk kan worden gehouden, in beginsel mag worden gevergd dat hij medewerking verleent aan voormeld onderzoek door de tuchtrechter, ook indien dat inhoudt bespreking van informatie die als vertrouwelijk in voormelde zin kan worden aangemerkt en/of overlegging van bescheiden van de opdrachtgever van de accountant vergt.

Deze gehoudenheid gaat echter niet zover dat de in tuchtrecht aangesproken accountant zonder meer alle gegevens dient te openbaren en/of alle bescheiden dient in te brengen die in verband kunnen worden gebracht met klacht. Hoever deze gehoudenheid strekt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, daaronder begrepen de belangen die met de klacht en met de vertrouwelijkheid zijn gemoeid. Daarbij geldt dat het aan de accountant die zich op zijn beroepsgeheim beroept, is om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken die dat beroep kunnen dragen. Indien tot het oordeel moet worden gekomen dat de betreffende accountant in onvoldoende mate zijn medewerking aan bedoeld onderzoek heeft verleend, kan de tuchtrechter daaraan de gevolgen verbinden die hem geraden voorkomen.

4.6.6    In dit geval heeft klaagster in de eerdere klachtprocedure bij de Accountantskamer concrete en gesubstantieerde bezwaren verwoord tegen de werkzaamheden van betrokkenen na haar echtscheiding van [B]. Bij beslissing van 16 december 2013 heeft de Accountantskamer geoordeeld dat de klacht dat betrokkenen bij hun werkzaamheden voor [B.V.1] en de daaraan gelieerde vennootschappen, na de echtscheiding van klaagster en [B], de belangen van klaagster als bestuurder/aandeelhouder van [B.V.1] hebben achtergesteld bij die van [B] als de andere bestuurder/aandeelhouder, gegrond is.

4.6.7    Tegen de achtergrond van al het voorgaande is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkenen, door zich in hoger beroep bij het CBb, in het door klaagster in eerste aanleg aanhangig gemaakte tuchtgeding, te verweren door overlegging van stukken welke dienen ter weerlegging van hetgeen klaagster bij de Accountantskamer naar voren heeft gebracht en waarop de Accountantskamer de gegrondverklaring van de klacht (mede) heeft gebaseerd, de op hen rustende geheimhoudingsplicht, voortvloeiende uit het fundamentele beginsel van  vertrouwelijkheid, niet hebben geschonden.

De klachtonderdelen 2. en 3. zijn daarom eveneens ongegrond.

4.7       Voor zover klaagster ter zitting heeft betoogd dat betrokkenen weigeren haar inzage te geven in haar cliëntdossier dan wel andere relevante stukken, geldt dat zulks een ontoelaatbare aanvulling van de klacht oplevert.  Dat verwijt is in een zodanig laat stadium naar voren gebracht dat betrokkenen geen, laat staan voldoende gelegenheid hebben gehad om hun verweer tegen deze klacht voor te bereiden en hun verdediging daarop in te richten. Daarvan uitgaande en in aanmerking nemende dat niet valt in te zien waarom klaagster haar klacht dienaangaande niet eerder had kunnen aanvullen en uitbreiden, staat de goede procesorde in de weg aan bespreking van dit nieuwe klachtonderdeel. Dit betekent dat dit deel van de klacht in zoverre opgevat buiten behandeling dient te blijven en niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

4.8       Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht niet-ontvankelijk dan wel ongegrond in voege als hiervoor weergeven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. E.F. Smeele en J.W. Frieling (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkenendan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.

[1] Zie o.m. de uitspraak van de Accountantskamer van 12 juli 2013 (12/2446 Wtra AK, ECLI:NL:TACAKN:2013:12)