ECLI:NL:TVVTPVV:2013:6 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV0413+0513

ECLI: ECLI:NL:TVVTPVV:2013:6
Datum uitspraak: 12-03-2013
Datum publicatie: 12-03-2013
Zaaknummer(s): TPVV0413+0513
Onderwerp: Diergezondheid
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Gecombineerde uitspraak zaak TPVV 04/2013 en TPVV 05/2013.   Op twee locaties zijn geen of te weinig bloedmonsters onderzocht op vesiculaire varkensziekte en ziekte van Aujeszky, in periodes 1 en 2 van 2012.   In eerdere uitspraken bepaalde het Tuchtgerecht dat de Verordening zich weliswaar richt op de UBN-houder, maar dat ook de feitelijke houder ofwel de exploitant onder het bereik van een verordening kan vallen. In het onderhavige geval is het de betrokkene die aangeeft een varkenshouderijbedrijf uit te oefenen op bedrijven die op naam van een ander als UBN geregistreerd staan. Daarom zal uitsluitend de zaak tegen de exploitant, inhoudelijk door het Tuchtgerecht worden behandeld. De UBN-houders blijven onder alle omstandigheden ook verantwoordelijk voor de juiste naleving van de Verordeningen ZvA en SVD. Het Tuchtgerecht komt echter gelet op het bovenstaande niet toe aan het opleggen van een maatregel.   De exportbelangen voor de Nederlandse varkenshouderij en de daarvan afgeleide belangen voor de binnenlandse markt zijn dermate groot dat correcte naleving van de monitoringsplicht plaats dient te vinden. Op basis van voormelde overwegingen komt het Tuchtgerecht in beginsel tot een hoge standaard boete van € 1.000 per geconstateerde overtreding.   Er wordt een geldboete opgelegd, deels voorwaardelijk.

Zaaknummers:

TPVV 04/2013 en

TPVV 05/2013

Betrokkene:

[betrokkene]

[adres 1]

Maatschap [naam maatschap]

[adres 1]

[betrokkene 2]

[adres 2]

[betrokkenne 3]

[adres 3]

Datum:

12 maart 2013

Gang van zaken:

De zaak berust op twee berechtingsrapporten die CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder de nummers CBD SVD-ZvA 1250 en 1251, naar aanleiding van een telefonische inspectie op 6 en op 11 december 2012 door een controleur van CoMore met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat deze (inzake zaak 04/2013) uitoefent aan [adres 2], dat op naam van [betrokkene 2] geregistreerd is onder [UBN betrokkene 2] en dat deze (inzake zaak 05/2013) uitoefent aan [[adres 3], dat op naam van [betrokkene 3] geregistreerd is onder [UBN betrokkene 3].

Het Tuchtgerecht heeft de zaken beoordeeld op basis van twee schriftelijke verklaringen, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Het Tuchtgerecht heeft beide zaken op 12 februari 2013 gezamenlijk behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Ter terechtzitting is verschenen de heer [betrokkene], geboren 1958 te [geboorteplaats], wonende aan [adres 1] (hierna: betrokkene).

Voorts zijn ter zitting verschenen mevrouw ir. M. van Lent en de heer mr. R.B.R. Henke, beide namens het Productschap Vee en Vlees (PVV) en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.

De schriftelijke verklaring richt zich mede tot [betrokkene 2]. Deze is niet vertegenwoordigd ter zitting. Ter zitting is door de heer [betrokkene] betoogd dat hij aanwezig is mede namens [betrokkene 2], en dat hij, [betrokkene], volledig aansprakelijk is voor de eventuele tekortkomingen betreffende de varkensleveringen op het bedrijf van de heer [betrokkene 2], de UBN-houder.

De schriftelijke verklaring richt zich mede tot [betrokkene 3]. Ter zitting is door de heer [betrokkene] betoogd dat hij tevens aanwezig is namens de heer [betrokkene 3], en dat hij, [betrokkene], volledig aansprakelijk is voor de eventuele tekortkomingen betreffende de varkensleveringen op het bedrijf van de heer [betrokkene 3], de UBN-houder.

Het Tuchtgerecht heeft op 12 maart 2013 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

Op de beide afzonderlijke locaties van het bedrijf zijn geen of te weinig bloedmonsters onderzocht op vesiculaire varkensziekte en ziekte van Aujeszky, in periodes 1 en 2 van 2012.

Verklaring van betrokkene:

In de berechtingsrapporten heeft betrokkene onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:

“Ik was er door de IKB-controleur reeds op gewezen dat er onvoldoende bloedmonsters waren ingezonden en heb toen de dierenarts al extra laten tappen (24 bloedmonsters).”

Ter terechtzitting heeft betrokkene onder meer nog verklaard, zakelijk weergegeven:

“In 2012 ben ik gestopt als fokker. Ik heb 20 jaar lang elke maand 12 bloedjes getapt. Controle vind ik heel goed. Nu ging ik over naar vleesvarkens en heb me direct aangemeld voor tappen aan de slachtlijn. Dat bleek dus niet te kloppen. Ik besef nu dat ik fout zat, maar het was geen opzet, waarom zou ik niet elke 3 maanden bloed willen tappen? Ik heb het mijn hele leven gedaan. Er is ook een verwarring over de status, ik heb op drie locaties varkens, op [adres 2] en [adres 3] en op [adres 1], de hoofdvestiging. Ik had me wel afgemeld bij de GD, maar pas in maart 2012 is de D-status verleend bij het Productschap. Misschien is er iets mis gegaan met de post door alle huisnummers.”

Bewijs en verwijtbaarheid:

In eerdere uitspraken , bepaalde het Tuchtgerecht dat de Verordening zich weliswaar richt op de UBN-houder, maar dat ook de feitelijke houder ofwel de exploitant onder het bereik van een verordening kan vallen. In het onderhavige geval is het [betrokkene] die aangeeft een varkenshouderijbedrijf uit te oefenen op het bedrijf aan [adres 2], dat op naam van [betrokkene 2] geregistreerd is onder [UBN betrokkene 2], alsmede op het bedrijf aan [adres 3], dat op naam van [betrokkene 3] geregistreerd is onder [UBN betrokkene 3].

Daarom zal uitsluitend de zaak tegen de exploitant, in casu [betrokkene], inhoudelijk door het Tuchtgerecht kunnen worden behandeld.

De UBN-houders, [betrokkene 2] en [betrokkene 3], blijven onder alle omstandigheden ook verantwoordelijk voor de juiste naleving van de Verordeningen ZvA en SVD. Het Tuchtgerecht komt echter gelet op het bovenstaande niet toe aan het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van hetgeen ter zitting is komen vast te staan dat op het bedrijf van [betrokkene 2], dat geregistreerd is onder [UBN betrokkene 2], en op het bedrijf van [betrokkene 3], dat geregistreerd is onder [UBN betrokkene 3], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:

Het nalaten van bloedmonstername ten behoeve van onderzoek naar vesiculaire varkensziekte en de ziekte van Aujeszky in de periode januari tot en met april 2012 en de periode mei tot en met augustus 2012.

Uit de schriftelijke verklaring blijkt, dat het Productschap van mening is dat er op elk van beide locaties sprake is van vier overtredingen, twee maal van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 (hierna: de Verordening SVD) en twee maal van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 (hierna: de Verordening ZvA).

Het Tuchtgerecht is echter van oordeel dat er in de praktijk sprake is van twee keer niet tappen, waarbij de bloedmonsters voor verschillende controles worden gebruikt en dat er in dit geval per locatie dus sprake is van twee overtredingen, geen vier.

Dit levert op:

Zowel op de locatie [adres 2] als op de locatie [adres 3]: twee overtredingen van artikel 2 lid 1, 2 en 3 van de Verordening SVD en van artikel 3 lid 1 van de Verordening ZvA.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel:

Vanaf september 2009 wordt door het PVV nauwgezet de hand gehouden aan de monitoringsplicht voor vesiculaire varkensziekte (SVD) en de Ziekte van Aujeszky (ZvA).

In diverse publicaties van het PVV alsmede in de vakbladen is diverse malen aangegeven dat het PVV prioriteit zal geven aan de controle op de naleving van de desbetreffende verordeningen. Vanaf begin 2010 is het PVV handhavend gaan optreden.

Voor zowel SVD als de ZvA geldt dat de fase van de verplichte vaccinatie is gevolgd door de status van officieel ziektevrij zijn. Thans geldt een verbod op het houden van varkens die niet vrij zijn van SVD of drager zijn van het ZvA-virus, danwel gevaccineerd zijn tegen deze ziekten. Voor het buitenland dient Nederland zichtbaar te kunnen maken dat het de status van ziekte-vrij zijn, verdient. Zonder monitoring kan de officiële ziekte-vrij status niet worden verkregen en behouden.

De verboden worden daarom ondersteund door een verplichting tot monitoring naar de aanwezigheid van voormelde dierziekten.

De exportbelangen voor de Nederlandse varkenshouderij en de daarvan afgeleide belangen voor de binnenlandse markt zijn dermate groot dat correcte naleving van de monitoringsplicht plaats dient te vinden.

Op basis van voormelde overwegingen komt het Tuchtgerecht in beginsel tot een hoge standaard boete van € 1.000 per geconstateerde overtreding. Op het bedrijf van [betrokkene 2], dat geregistreerd is onder [UBN betrokkene 2], en op het bedrijf van [betrokkene 3], dat geregistreerd is onder [UBN betrokkene 3] zijn, zo is ter zitting vast komen te staan, in totaal vier overtredingen begaan.

Betrokkene, [betrokkene], heeft aangegeven dat de omissie onder meer is veroorzaakt door de overstap naar vleesvarkens, met iets andere regels dan waar hij als fokker mee bekend was. Het Tuchtgerecht oordeelt echter dat de ondernemer verantwoordelijk is voor het goed kennen en naleven van de regels op zijn bedrijf.

De overtreding is geconstateerd op twee locaties. Nu ter zitting is vast komen te staan dat het nemen van geen of te weinig bloedmonsters in de periodes 1 en 2 van 2012 zijn oorsprong vond in een eenmalige verkeerde gedachtengang bij betrokkene, na de overstap van fokken naar vleesvarkens, waarbij ook een communicatieprobleem met betrekking tot het verkrijgen van de D-status mogelijk een rol heeft gespeeld, legt het Tuchtgerecht één geldboete op.

Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is tevens rekening gehouden met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd en met het feit dat betrokkene (met 880 vleesvarkens) een bedrijf van gemiddelde omvang heeft. Overigens merkt het Tuchtgerecht op dat betrokkene in zijn proceshouding blijk geeft van een consciëntieuze werkhouding en dat hij herhaling in de toekomst wil voorkomen. Dit alles in aanmerking nemende legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat – gelet op artikel 5 van de Verordening SVD en artikel 10 lid 2 van de Verordening ZvA – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Beslissing:

1.       Ten aanzien van [betrokkene 2]:

         Schuldigverklaring zonder oplegging van een maatregel.

2.       Ten aanzien van [betrokkene 3]

         Schuldigverklaring zonder oplegging van een maatregel.

3.       Ten aanzien van [betrokkene]:

         Een geldboete van € 2.000 (zegge: duizend euro), waarvan € 1.000 (zegge: duizend   euro) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

Indien binnen deze periode door betrokkene niet aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – de voorwaardelijke boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 of van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door de heer mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter en de heren B.J. Warmelink en mr. L.F.A. Husson, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.