ECLI:NL:TVVTPVV:2013:3 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV0113

ECLI: ECLI:NL:TVVTPVV:2013:3
Datum uitspraak: 28-06-2013
Datum publicatie: 28-06-2013
Zaaknummer(s): TPVV0113
Onderwerp: Diergezondheid
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Het drie maal als B-bedrijf leveren aan een ander dan het F-bedrijf waarmee het bedrijf een vaste relatie heeft. Door varkens aan- of af te voeren in strijd met de voorschriften van de verordening is risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten vergroot. Daarmee is een gevaar voor de hele varkenssector in Nederland ontstaan. Ter zitting is aangevoerd dat betrokkene een statuswijziging heeft aangevraagd of heeft willen aanvragen bij het Productschap. Het Tuchtgerecht verwerpt het verweer omdat ten tijde van de aanvraag de overtredingen al hadden plaatsgevonden. Tevens is aangevoerd dat er een probleem was met een bedrijf waar vervangende stalruimte werd gehuurd en dat in de zogenaamde "stopregeling" viel. Daardoor had betrokkene geen afzetmogelijkheid meer. Het Tuchtgerecht concludeert ook hier dat het verweer geen doel treft. Immers, dat bedrijf moest stoppen rond de jaarwisseling van 2012/2013 en de eerste overtreding door betrokkene dateert van september 2012. Het Tuchtgerecht is van oordeel dat de ondernemer te laat in actie is gekomen en heeft nagelaten passende maatregelen te treffen. Zo had er tijdig contact kunnen worden opgenomen met het PVV voor een eventuele ontheffing D-F uitbreiding. Aan betrokkene is in 2011 ook al een geldboete is opgelegd in verband met ongeoorloofde varkensleveringen. Er wordt een geldboete opgelegd alsmede tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke boete uit 2011.

Zaaknummer

TPVV 01/2013

Betrokkene:

[bedrijfsnaam] B.V.

[adres 1]

Datum:

28 juni 2013

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CBD) heeft opgemaakt onder nummer CBD VVL1245, naar aanleiding van een administratieve inspectie op 6 en 7 december 2012 door een controleur van het CBD met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat deze uitoefent op de locatie [adres 2] en dat op naam van Varkensbedrijf [bedrijfsnaam] B.V. geregistreerd is onder [UBN].

Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 4 juni 2013 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Ter terechtzitting is verschenen de heer [betrokkene], geboren op 1964 te [geboorteplaats] (betrokkene), alsmede de heer [adviseur], bedrijfsadviseur van betrokkene.

Voorts zijn ter zitting verschenen mevrouw ir. M. van Lent, de heer ing. A.M. Bikker MSc en de heer mr. R.B.R. Henke, alle namens het Productschap Vee en Vlees (PVV) en de heer H.G.M. Grolleman, namens het CBD.

Het Tuchtgerecht heeft op 28 juni 2013 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

Drie maal als B-bedrijf leveren aan een ander bedrijf dan het F-bedrijf waarmee het B-bedrijf een vaste B-F relatie heeft.

Verklaring van betrokkene:

In het berechtingsrapport is onder meer de volgende verklaring van betrokkene opgenomen, zakelijk weergegeven:

“We hebben brand gehad op de locatie [adres 2] (…). De transporten regelen wij altijd zelf. Ik kan mij niet herinneren dat er waarschuwingen op de transportdocumenten hebben gestaan.”

In het berechtingsrapport is ook een verklaring opgenomen van de heer F. Bergs van Bergs Advies waarvan de strekking luidt, zakelijk weergegeven:

“Op het bedrijf (…) was er een B-F relatie met een bedrijf in [plaatsnaam 1]. Deze locatie was echter niet langer beschikbaar. (…) Wij waren nog net niet ver genoeg met de opstart van het bedrijf aan [adres 2] (na sluiting van het bedrijf in [plaatsnaam 1] dat alle biggen al weggezet konden worden. Er zijn toen drie leveringen biggen naar het D-bedrijf (…) in [plaatsnaam 2] gegaan.”

Ter terechtzitting heeft betrokkene onder meer nog verklaard, zakelijk weergegeven:

“De brand was in juni 2011. We zijn fout geweest, dat klopt. We hebben niet naar de datum gekeken, niet goed op de balk gelet.”

Ter terechtzitting heeft de bedrijfsadviseur van betrokkene onder meer nog verklaard, zakelijk weergegeven:

“We hebben nog geprobeerd een statuswijziging aan te vragen, maar dat bleek niet te kunnen.”

Bewijs en verwijtbaarheid:

Betrokkene heeft een varkenshouderijbedrijf met een B-status. De aan- en afvoermogelijkheden voor betrokkene worden in artikel 13 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 geregeld. Uit het berechtingsrapport blijkt dat op 19 september 2012, 24 oktober 2012 en op 7 november 2012 niet-geoorloofde afvoer van varkens heeft plaatsgevonden.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat, op grond van wat ter zitting is komen vast te staan, op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder [UBN] de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:

Het drie maal als B-bedrijf leveren aan een ander dan het F-bedrijf waarmee het bedrijf een vaste relatie heeft.

Dit levert op:

Twee maal overtreding van artikel 9 en 13 lid 6 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel:

Om een gezonde Nederlandse varkensstapel te houden, is regulering van de contactstructuur in de Nederlandse varkenshouderij noodzakelijk. Door specifieke regels met betrekking tot de aan- en afvoer van varkens wordt het risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten zoveel mogelijk beperkt.

Deze voorschriften zijn door het PVV in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 neergelegd.

De toegestane contacten zijn afhankelijk gesteld van de veterinaire waarborgen waaraan de varkenshouderijbedrijven zijn onderworpen. De verordening onderscheidt daarbij zes regimes die geduid worden met een A-, B-, C-, D-, E- of F-status. Afhankelijk van de status is het varkenshouderijbedrijf, in afwijking van het algemene aan- en afvoerverbod van varkens, een beperkt aantal aan- en afvoermogelijkheden toegestaan. Naarmate de veterinaire en hygiënische omstandigheden op een bedrijf dat rechtvaardigen, is het aantal contactmogelijkheden groter.

Door varkens aan- of af te voeren in strijd met de voorschriften van de verordening is risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten vergroot. Daarmee is een gevaar voor de hele varkenssector in Nederland ontstaan.

De adviseur van betrokkene heeft ter zitting aangevoerd dat hij een statuswijziging heeft aangevraagd of heeft willen aanvragen bij het Productschap. Desgevraagd heeft de adviseur nader verklaard dat de aanvraag voor statuswijziging gebeurde op 14 december 2012. Derhalve concludeert het Tuchtgerecht dat ten tijde van de aanvraag de overtredingen reeds hadden plaatsgevonden. Het verweer moet dan ook worden verworpen.

Tevens heeft de adviseur blijkens het berechtingsrapport aangevoerd dat er een probleem was met een bedrijf te [plaatsnaam 1]. Desgevraagd heeft de adviseur ter zitting verklaard dat het bedrijf te [plaatsnaam 1], waar vervangende stalruimte werd gehuurd door de ondernemer, in de zogenaamde "stopregeling" viel. Dat wil zeggen dat het als varkenslocatie moest worden stilgelegd in verband met afspraken van UBN-houder met de lokale overheid. Het betrof een vrijwillige bedrijfsbeëindiging ingaande ten tijde van de jaarwisseling 2012/2013.

Het Tuchtgerecht concludeert ook hier dat het verweer geen doel treft. Immers, de eerste overtreding is van september 2012. Het Tuchtgerecht is van oordeel dat de ondernemer te laat in actie is gekomen en heeft nagelaten passende maatregelen te treffen. Er had tijdig contact moeten worden opgenomen met het PVV voor een eventuele ontheffing D-F uitbreiding.

Aan de orde komt dat er aan betrokkene in 2011 ook al een geldboete is opgelegd in verband met ongeoorloofde varkensleveringen. Betrokkene geeft aan dat hij zelf vooral met zijn varkens bezig is. Hij heeft nu maatregelen genomen; zijn vrouw zorgt sinds begin 2013 voor het papierwerk.

Aan betrokkene wordt een geldboete opgelegd. Het Tuchtgerecht houdt bij het vaststellen van de hoogte van de boete rekening met de omvang van het bedrijf. Het is goed dat betrokkene nu maatregelen heeft genomen. Gezien de eerdere overtreding en veroordeling legt het Tuchtgerecht de geldboete echter geheel onvoorwaardelijk op.

Het Tuchtgerecht begrijpt de schriftelijke verklaring aldus dat tevens tenvoerlegging is gevraagd van het voorwaardelijke deel van de geldboete die op 31 mei 2011 in de tuchtzaak TPVV 04/2011 aan betrokkene is opgelegd. Op de zitting is deze eerdere overtreding ook aan de orde geweest. Daarom legt het Tuchtgerecht tevens tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke geldboete van 750,- euro op.

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene – gelet op artikel 22 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Beslissing:

Een geldboete van € 1.500 (zegge: eenduizend vijfhonderd euro), geheel onvoorwaardelijk.

alsmede

tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke geldboete ad € 750 (zegge: zevenhonderd vijftig euro) opgelegd in zaak TPVV 04/2011.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door de heer mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mevrouw mr. W.N. Everts en de heer mr. drs. H. Lommers, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.