ECLI:NL:TVVTPVV:2013:24 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV2413
ECLI: | ECLI:NL:TVVTPVV:2013:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-12-2013 |
Datum publicatie: | 10-12-2013 |
Zaaknummer(s): | TPVV2413 |
Onderwerp: | Diergezondheid |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Op het bedrijf zijn geen of te weinig bloedmonsters onderzocht op vesiculaire varkensziekte en ziekte van Aujeszky, in de perioden 2 en 3 van 2012 en in periode 1 van 2013. In eerdere uitspraken bepaalde het Tuchtgerecht al, dat de Verordeningen zich weliswaar richten op de UBN-houder, maar dat ook de feitelijke houder ofwel de exploitant onder het bereik van een verordening kan vallen. In het onderhavige geval is het [bedrijfsnaam 2] B.V. die aangeeft een varkenshouderijbedrijf uit te oefenen op het bedrijf dat op naam van [bedrijfsnaam 1] V.O.F. geregistreerd is. Daarom zal uitsluitend de zaak tegen de exploitant, inhoudelijk door het Tuchtgerecht kunnen worden behandeld. Betrokkene 2 heeft aangegeven dat op het bedrijf wordt gewerkt volgens het “all-in-all-out” systeem en daardoor de bloedmonstername net niet iedere vier maanden plaats vindt. Het Tuchtgerecht oordeelt dat de invulling van de bedrijfsvoering voor rekening komt van de ondernemer en dat deze te allen tijde verantwoordelijk is voor het goed kennen en naleven van de regels op zijn bedrijf. Het verweer wordt verworpen. De UBN-houder, [bedrijfsnaam 1] V.O.F., blijft onder alle omstandigheden ook verantwoordelijk voor de juiste naleving van de Verordening SVD en van de Verordening ZvA. Het Tuchtgerecht komt echter gelet op het bovenstaande niet toe aan het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel. |
Betrokkenen:
[bedrijfsnaam 1] V.O.F.
[adres 1]
en
[bedrijfsnaam 2] B.V.
[adres 2]
Datum:
3 december 2013
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder de nummer CBD SVD-ZvA 1395, naar aanleiding van een telefonische inspectie op 3, 10 en 16 september 2013 door een controleur van CoMore met betrekking tot het bedrijf dat wordt uitgeoefend aan de [adres 1] en dat op naam van [bedrijfsnaam1] V.O.F. geregistreerd is onder [UBN].
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van een schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 5 november 2013 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Ter terechtzitting zijn verschenen de heer [betrokkene 1], geboren op [1947] te [geboorteplaats] en mevrouw [echtgenote betrokkene 1], geboren op [1949] te [geboorteplaats], beide wonende aan de [adres 1], (hierna: betrokkene 1) alsmede, namens [bedrijfsnaam 2] B.V., de heer [betrokkene 2], geboren op [1972] te [geboorteplaats], wonende aan de [adres 2] (hierna: betrokkene 2).
Voorts zijn ter zitting verschenen mevrouw M.H. Makkinje en de heer mr. R.B.R. Henke, beide namens het Productschap Vee en Vlees (PVV) en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.
Het Tuchtgerecht heeft op 3 december 2013 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
Op het bedrijf op de locatie [adres 1] zijn geen of te weinig bloedmonsters onderzocht op vesiculaire varkensziekte en ziekte van Aujeszky, in de perioden 2 en 3 van 2012 en in periode 1 van 2013.
Verklaring van betrokkenen:
In het berechtingsrapport heeft betrokkene 1 onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
“Ik heb de stal verhuurd aan de heer [betrokkene 2] (…). Ik weet niets van het bloedtappen. (…) Wat betreft de brieven van het Productschap kan ik u melden dat hier nog wel eens problemen zijn met het bezorgen van de post. (…) De post die betrekking heeft op de varkens geven wij aan de heer [betrokkene 2].”
In het berechtingsrapport heeft betrokkene 2 onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
“In de stal van [bedrijfsnaam 1] V.O.F. (..) liggen onze varkens. Vorig jaar juni [2012] zijn de eerste varkens door mij opgelegd (..). Er wordt daar gewerkt volgens het “all-in-all-out” systeem. Dan zou de bloedmonstername een keer mis kunnen gaan als de varkens net iets langer dan de vier maanden op het bedrijf liggen. In principe worden alle monsters aan de slachtlijn genomen. (…) Er blijken ook wel regelmatig monsters te zijn genomen aan de slachtlijn, alleen was er geen verklaring voor de GD ondertekend, Hierdoor zijn de monsters niet onderzocht. (…) Ik heb de papieren nu in orde gemaakt. Ik heb geen brieven gezien van het Productschap.”
Ter zitting is door de heer [betrokkene 2] betoogd dat weliswaar de UBN-houder in beginsel verantwoordelijk is, maar dat [bedrijfsnaam 2] B.V. de verantwoordelijkheid neemt voor het niet nemen van de bloedmonsters op het bedrijf.
Ter terechtzitting heeft betrokkene 1 onder meer nog verklaard, zakelijk weergegeven:
“Er gaat al 30 jaar nooit iets mis, tot nu toe dit voorval met de bloedjes. De brieven voor de heer Hazenberg leggen we altijd op een bankje in de stal voor hem klaar”.
Ter terechtzitting heeft betrokkene 2 onder meer nog verklaard, zakelijk weergegeven:
“De brieven worden op het bankje gelegd, misschien zijn ze gevallen of heb ik ze meegenomen en niet meer gezien, ik weet het niet. Als ik brieven niet zou openmaken, zou ik wel meer problemen hebben. Ik weet ook heel goed dat ik bloedjes moet tappen, Salmonella en SVD-ZvA, we hebben ook nog nooit positief getest. Er wordt getapt aan de bloedlijn. Er is hoe dan ook geen sprake van bewuste fouten. Wij hebben verschillende UBN’s en we doen het allemaal goed. Toen de heer Grolleman bij ons kwam, hebben wij direct actie ondernomen. Waar het fout gelopen is, weet ik niet.”
Bewijs en verwijtbaarheid:
In eerdere uitspraken , bepaalde het Tuchtgerecht al, dat de Verordeningen zich weliswaar richten op de UBN-houder, maar dat ook de feitelijke houder ofwel de exploitant onder het bereik van een verordening kan vallen. In het onderhavige geval is het [bedrijfsnaam 2] B.V. die aangeeft een varkenshouderijbedrijf uit te oefenen op het bedrijf aan de [adres 1], dat op naam van [bedrijfsnaam 1] V.O.F. geregistreerd is onder [UBN].
Daarom zal uitsluitend de zaak tegen de exploitant, in casu [bedrijfsnaam 2] B.V., inhoudelijk door het Tuchtgerecht kunnen worden behandeld.
De UBN-houder, [bedrijfsnaam 1] V.O.F., blijft onder alle omstandigheden ook verantwoordelijk voor de juiste naleving van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 (hierna: Verordening SVD) en van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 (hierna: Verordening ZvA). Het Tuchtgerecht komt echter gelet op het bovenstaande niet toe aan het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van hetgeen ter zitting is komen vast te staan dat op het bedrijf dat geregistreerd is onder [UBN], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:
Het nalaten van bloedmonstername ten behoeve van onderzoek naar vesiculaire varkensziekte en de ziekte van Aujeszky in de periode in de perioden 2 en 3 van 2012 en in periode 1 van 2013.
Dit levert op:
Drie overtredingen van artikel 2 lid 1, 2 en 3 van de Verordening SVD en van artikel 3 lid 1 van de Verordening ZvA.
Motivering van tuchtrechtelijke maatregel:
Vanaf september 2009 wordt door het PVV nauwgezet de hand gehouden aan de monitoringsplicht voor vesiculaire varkensziekte (SVD) en de Ziekte van Aujeszky (ZvA).
In diverse publicaties van het PVV alsmede in de vakbladen is diverse malen aangegeven dat het PVV prioriteit zal geven aan de controle op de naleving van de desbetreffende verordeningen. Vanaf begin 2010 is het PVV handhavend gaan optreden.
Voor zowel SVD als de ZvA geldt dat de fase van de verplichte vaccinatie is gevolgd door de status van officieel ziektevrij zijn. Thans geldt een verbod op het houden van varkens die niet vrij zijn van SVD of drager zijn van het ZvA-virus, danwel gevaccineerd zijn tegen deze ziekten. Voor het buitenland dient Nederland zichtbaar te kunnen maken dat het de status van ziekte-vrij zijn, verdient. Zonder monitoring kan de officiële ziekte-vrij status niet worden verkregen en behouden.
De verboden worden daarom ondersteund door een verplichting tot monitoring naar de aanwezigheid van voormelde dierziekten.
De exportbelangen voor de Nederlandse varkenshouderij en de daarvan afgeleide belangen voor de binnenlandse markt zijn dermate groot dat correcte naleving van de monitoringsplicht plaats dient te vinden.
Op basis van voormelde overwegingen komt het Tuchtgerecht in beginsel tot een hoge standaard boete van € 1.000 per geconstateerde overtreding. Op het bedrijf op de locatie Broekzijde 8 te Moergestel, dat geregistreerd is onder [UBN] zijn, zo is ter zitting vast komen te staan, in totaal drie overtredingen begaan.
Namens betrokkene 2, [bedrijfsnaam 2] B.V., heeft de heer [betrokkene 2] aangegeven dat op het bedrijf wordt gewerkt volgens het “all-in-all-out” systeem en daardoor de bloedmonstername net niet iedere vier maanden plaats vindt. Het Tuchtgerecht oordeelt dat de invulling van de bedrijfsvoering voor rekening komt van de ondernemer en dat deze te allen tijde verantwoordelijk is voor het goed kennen en naleven van de regels op zijn bedrijf. Het verweer wordt verworpen.
Tevens oordeelt het Tuchtgerecht dat ter zitting door betrokkene 1 aannemelijk is gemaakt dat de post aan betrokkene 2 wordt doorgegeven. Dat de laatste deze vervolgens niet adequaat behandelt, komt voor zijn rekening. Ook dit verweer van betrokkene 2 wordt verworpen.
Er wordt een geldboete opgelegd. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is rekening gehouden met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd en met het feit dat betrokkene (met 800 vleesvarkens) een bedrijf van kleine omvang heeft.
Overigens merkt het Tuchtgerecht op dat betrokkene in zijn proceshouding blijk geeft van een consciëntieuze werkhouding en maatregelen heeft genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen. Dit alles in aanmerking nemende legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat – gelet op artikel 5 van de Verordening SVD en artikel 10 lid 2 van de Verordening ZvA – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Beslissing:
1. Ten aanzien van [bedrijfsnaam 1] V.O.F.:
Schuldigverklaring zonder oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel.
2. Ten aanzien van [bedrijfsnaam 2] B.V.:
Een geldboete van € 1.500 (zegge: eenduizend vijfhonderd euro), waarvan € 750 (zegge:
zevenhonderd vijftig euro) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Indien binnen deze periode door betrokkene niet aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – de voorwaardelijke boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening SVD of van de Verordening ZvA mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door de heer mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter en de heren B.G.J. Gussinklo en mr. H.J. van Heusden, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.