ECLI:NL:TVVTPVV:2013:22 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV2213

ECLI: ECLI:NL:TVVTPVV:2013:22
Datum uitspraak: 03-12-2013
Datum publicatie: 10-12-2013
Zaaknummer(s): TPVV2213
Onderwerp: Diergezondheid
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Geen of onvoldoende bloedmonsters genomen en onderzocht ter controle op de aanwezigheid van SVD en op de aanwezigheid van dZvA, in 4 perioden dus 4 overtredingen. Het Tuchtgerecht verwerpt het verweer van betrokkene, dat het varkensvlees van betrokkene allemaal aan huis wordt verkocht en er dus geen risico voor de export zou zijn. Ook een klein bedrijf kan, als door zijn nalatigheid de Nederlandse rapportages niet kloppend zijn, de gehele export in gevaar brengen. Het feit dat betrokkene de varkens 6-7 maanden op het bedrijf houdt, neemt voorts de verplichting om elke periode te monitoren, niet weg. Het gaat om de frequentie van de monitoring op het bedrijf, niet op welke dieren dat gebeurt. Het verweer wordt verworpen. Tenslotte voert betrokkene aan slechts een klein bedrijf te voeren. Ook een klein bedrijf heeft echter risico’s op besmetting en verspreiding van dierziekten. De regelingen zien toe op bedrijven waar meer dan 30 dieren worden gehouden, waarbij de grootte van het bedrijf (boven 30 dieren) niet van belang is voor het moeten voldoen aan de verplichting. Met een bedrijf met 60 dieren valt betrokkene dus onder de regels. Ook dit verweer wordt verworpen.

Betrokkene:

[bedrijfsnaam]

[adres]

Datum:

3 december 2013

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CBD) heeft opgemaakt onder nummer CBD SVD-ZvA 1401, naar aanleiding van een administratieve inspectie op 9 april 2013 en op 3 en 11 september 2013 door een controleur van het CBD met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat deze uitoefent aan het [adres], dat op naam van [betrokkene] geregistreerd is onder [UBN].

Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 5 november 2013 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Betrokkene is behoorlijk en tijdig bij aangetekende brief opgeroepen, maar is niet op de zitting verschenen, zodat verstek is verleend. Op 1 november 2013 heeft het Tuchtgerecht van betrokkene een verweerschrift ontvangen.

Voorts zijn ter zitting verschenen mevrouw M.H. Makkinje en de heer mr. R.B.R. Henke, beide namens het Productschap Vee en Vlees (PVV) en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.

Het Tuchtgerecht heeft op 3 december 2013 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

Geen of onvoldoende bloedmonsters genomen en onderzocht ter controle op de aanwezigheid van de vesiculaire varkensziekte en op de aanwezigheid van de Ziekte van Aujeszky, in periode 3 van 2011, in de perioden 1 en 2 van 2012 en in periode 1 van 2013.

Verklaring van betrokkene:

In het berechtingsrapport heeft betrokkene onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:

“In 2011 en begin 2012 zal het vast wel eens niet goed gegaan zijn met de onderzoeken naar SVD en ZvA. (…) Begin 2012 heeft de dierenarts wel geprobeerd bloedjes te tappen maar het mislukte meestal omdat hij er maar twee in plaats van drie te pakken kon krijgen. De varkens lopen buiten in het open veld. (…) In 2012 is het tappen aan de slachtbaan de eerste keer ook nog eens fout gegaan. (…) Achteraf bleek dat de bloedmonsters niet zijn onderzocht omdat de slachterij de zaken niet heeft geregeld met het laboratorium. Ik wist dat niet. Ik mag toch aannemen dat de slachterij op de hoogte is van de regelgeving.

In 2012 zijn er in het derde trimester extra bloedmonsters (6 stuks) genomen omdat er in het tweede trimester geen bloedmonsters zijn genomen. Er zijn in het eerste trimester van 2013 twee bloedmonsters genomen omdat er toen maar twee varkens werden geslacht. (…) Op 26 augustus 2013 zijn er 3 bloedmonsters genomen en onderzocht op SVD en ZvA.”

Het verweerschrift van betrokkene wordt bij de stukken van de zaak gevoegd. Hierin verklaart betrokkene nog onder meer:

“Een bedrijf met b.v. 1000 varkens moet 3 monsters per 4 maanden insturen. Wij, met 60 varkens, die 6 maanden hier verblijven, moeten dat ook. De kosten voor het onderzoek zijn voor ons dus buitenproportioneel in vergelijking tot de grotere varkenshouders.

Ons varkensvlees wordt allemaal aan huis verkocht. Er is dus helemaal geen risico voor de export (…) of voor de volksgezondheid.”

Bewijs en verwijtbaarheid:

Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of het bedrijf van betrokkene valt onder de werking van de verorderingen SVD en ZvA. Voor de toepasbaarheid van deze verordeningen is het minimum aantal dieren (varkens) gesteld op 30. Daar de gemiddelde bezetting van het aantal varkens op het bedrijf van betrokkene voormeld minimumaantal van 30 overstijgt, zijn de genoemde verordeningen van toepassing.

Uit de tekst en toelichting van de verordeningen SVD en ZvA blijkt dat deze regelingen zijn ingesteld om de exportbelangen van de (Nederlandse) varkenshouderij te dienen. Een eventuele uitbraak van deze ziekten is voorzover bekend niet nadelig voor de volksgezondheid. Daarmee is tevens overwogen dat het aspect van de volksgezondheid, waarover betrokkene in het (aanvullend) verweerschrift spreekt, niet relevant is. Dit verweer dient dan ook te worden verworpen.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van hetgeen uit de stukken naar voren komt en ter zitting is komen vast te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder UBN 2590680, de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:

Het nalaten van bloedmonstername ten behoeve van onderzoek naar vesiculaire varkensziekte en de Ziekte van Aujeszky in periode 3 van 2011, in de perioden 1 en 2 van 2012 en in periode 1 van 2013.

Dit levert op:

4x overtreding van artikel 2 lid 1, 2 en 3 van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 (hierna: Verordening SVD) alsmede van artikel 3 lid 1 van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 (hierna: Verordening ZvA) jo. artikel 1 van het Besluit monitoring Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel:

Vanaf september 2009 wordt door het PVV nauwgezet de hand gehouden aan de monitoringsplicht voor vesiculaire varkensziekte (SVD) en de Ziekte van Aujeszky (ZvA).

In diverse publicaties van het PVV alsmede in de vakbladen is diverse malen aangegeven dat het PVV prioriteit zal geven aan de controle op de naleving van de desbetreffende verordeningen. Vanaf begin 2010 is het PVV handhavend gaan optreden.

Voor zowel SVD als de ZvA geldt dat de fase van de verplichte vaccinatie is gevolgd door de status van officieel ziekte-vrij zijn. Thans geldt een verbod op het houden van varkens die drager zijn van het SVD- of het ZvA-virus, danwel die gevaccineerd zijn tegen deze ziekten. Van belang is, dat Nederland aan het buitenland zichtbaar dient te kunnen maken dat het de status van ziekte-vrij zijn, verdient. Zonder monitoring kan de officiële ziekte-vrij status niet worden verkregen en behouden. Daarom wordt het verbod ondersteund door een verplichting tot monitoring naar de aanwezigheid van voormelde dierziekten. De verkregen informatie wordt onder meer gebruikt om de Aujeszky- en SVD-status van Nederland te kunnen rapporteren aan de Europese Commissie. Het uitgevoerde onderzoek maakt het aldus mogelijk om aan te tonen dat Nederland vrij is van ZvA en van SVD. Exporteurs van varkens kunnen op die grond eventuele claims op grond van positieve ZvA- of SVD-bevindingen in het buitenland weerleggen. De exportbelangen voor de Nederlandse varkenshouderij en de daarvan afgeleide belangen voor de binnenlandse markt zijn dus zeer groot, vandaar dat correcte naleving van de monitoringsplicht plaats dient te vinden, aldus valt op te maken uit de toelichting van de onderhavige Verordeningen.

Gelet op het bovenstaande verwerpt het Tuchtgerecht het verweer van betrokkene, dat het varkensvlees van betrokkene allemaal aan huis wordt verkocht en er dus geen risico voor de export zou zijn. Ook een klein bedrijf kan, als door zijn nalatigheid de Nederlandse rapportages niet kloppend zijn, de gehele export in gevaar brengen.

Het feit dat betrokkene de varkens 6-7 maanden op het bedrijf houdt, neemt de verplichting om elke periode te monitoren, niet weg. Het gaat om de frequentie van de monitoring op het bedrijf, niet op welke dieren dat gebeurt. Het verweer wordt verworpen.

Tenslotte voert betrokkene aan slechts een klein bedrijf te voeren. Ook een klein bedrijf heeft echter risico’s op besmetting en verspreiding van dierziekten. De regelingen zien toe op bedrijven waar meer dan 30 dieren worden gehouden, waarbij de grootte van het bedrijf (boven 30 dieren) niet van belang is voor het moeten voldoen aan de verplichting. Met een bedrijf met 60 dieren valt betrokkene dus onder de regels. Ook dit verweer wordt verworpen.

Het Tuchtgerecht komt op basis van de eerder genoemde overwegingen tot het aanmerken van de overtreding als “zeer ernstig”, categorie A. Dit betekent dat het Tuchtgerecht in beginsel een boete zal opleggen van € 1.000 per geconstateerde overtreding. Op het bedrijf van betrokkene, met [UBN] is, zo is ter zitting vast komen te staan, vier maal een overtreding begaan van twee afzonderlijke verordeningen. Gelet op het feit dat alle vier de overtredingen gedaan zijn vanuit eenzelfde verkeerde veronderstelling, daarbij gelet op de bijzondere omstandigheden die door betrokkene zijn aangedragen en ervan uitgaande dat betrokkene maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat de monitoring in de toekomst conform de regels zal plaatsvinden, heeft het Tuchtgerecht besloten om de vier overtredingen tezamen als één overtreding te bezien.

Er wordt een geldboete opgelegd. Bij het bepalen van de strafmaat houdt het Tuchtgerecht rekening met de zeer kleine omvang van het bedrijf (met circa 60 vleesvarkens) en met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Het Tuchtgerecht legt de geldboete voor de helft voorwaardelijk op.

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat aan betrokkene – gelet op artikel 5 van de Verordening SVD en artikel 10 lid 2 van de Verordening ZvA – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Beslissing:

Een geldboete van € 300 (zegge: driehonderd euro), waarvan € 150 (zegge: honderdvijftig euro) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

Indien binnen deze periode door betrokkene niet aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt

– nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – de voorwaardelijke boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening SVD of van de Verordening ZvA mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door de heer mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, en de heren B.G.J. Gussinklo en mr. H.J. van Heusden, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.