ECLI:NL:TVVTPVV:2013:21 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV2113
ECLI: | ECLI:NL:TVVTPVV:2013:21 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-12-2013 |
Datum publicatie: | 10-12-2013 |
Zaaknummer(s): | TPVV2113 |
Onderwerp: | Diergezondheid |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | Geen of onvoldoende bloedmonsters genomen en onderzocht ter controle op de aanwezigheid van SVD en op ZvA, in 2 perioden in 2012 en in 2 perioden in 2013. Dit levert op: 4 overtredingen. Uit het berechtingsrapport blijkt dat betrokkene in periode 3 van 2012 het dubbele aantal bloedmonsters heeft laten nemen om periode 2 in te halen. Daarbij tekent het Tuchtgerecht aan dat het nemen van extra bloedmonsters in een bepaalde periode geen toegevoegde waarde heeft als het gaat om het monitoren van de gezondheidsstatus van een koppel dieren naar genoemde ziekten. Een dergelijke, wellicht goed bedoelde, ‘inhaalslag’ kan feitelijk niet gebruikt worden om het niet-nemen van bloedmonsters in een voorafgaande periode te compenseren. Vanuit veterinair oogpunt is dergelijk handelen zinloos. Het Productschap had betrokkene deze mogelijkheid in de brief van 12 oktober echter nog geboden en periode 2 uit 2012 wordt betrokkene daarom niet aangerekend. Het Productschap heeft inmiddels aan de sector gecommuniceerd dat inhalen niet meer mogelijk is en dat het belangrijk is dat de monsters in de periode zelf genomen worden. |
Betrokkene:
[bedrijfsnaam]
[adres]
Datum:
3 december 2013
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CBD) heeft opgemaakt onder nummer CBD SVD-ZvA 1399, naar aanleiding van een administratieve inspectie op 13 en 16 september 2013 door een controleur van het CBD met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat deze uitoefent aan [adres], dat op naam van [betrokkene] geregistreerd is onder [UBN].
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 5 november 2013 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Ter terechtzitting is verschenen de heer [betrokkene], geboren op [1950] te Leusden, wonende aan [adres], (hierna: betrokkene).
Voorts zijn ter zitting verschenen mevrouw M.H. Makkinje en de heer mr. R.B.R. Henke, beide namens het Productschap Vee en Vlees (PVV) en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.
Het Tuchtgerecht heeft op 3 december 2013 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
Geen of onvoldoende bloedmonsters genomen en onderzocht ter controle op de aanwezigheid van de vesiculaire varkensziekte en op de aanwezigheid van de Ziekte van Aujeszky, in de perioden 1 januari 2012 tot en met 30 april 2012, 1 mei 2012 tot en met 30 augustus 2012, 1 januari 2013 tot en met 30 april 2013 en 1 mei 2013 tot en met 30 augustus 2013.
Verklaring van betrokkene:
In het berechtingsrapport heeft betrokkene onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
“Ik heb contact gehad met mijn varkenshandelaar de heer [naam varkenshandelaar]. Hij gaf aan dat hij wist dat er bloed getapt had moeten worden bij de afvoer van de varkens aan het begin van dit jaar, maar dat er door de slachterij (…) geen bloedmonsters zijn genomen. Zowel de heer [naam varkenshandelaar] als ik hebben aangegeven dat er bloed getapt moest worden bij de levering van de varkens in februari 2013. Daarna heeft de stal een tijd leeg gelegen (maart tot en met 31 juli 2013).
Ik heb de brieven van het PVV niet gezien, maar ik heb in de winter ook een tijdje in het ziekenhuis gelegen. In december 2012 dachten ze nog dat ik het niet zou overleven. Recentelijk heb ik ook nog weer even in het ziekenhuis gelegen.”
Ter terechtzitting heeft betrokkene onder meer nog verklaard, zakelijk weergegeven:
“In de derde periode van 2012 heb ik extra bloedjes genomen. Ik heb met het CBD gebeld en daar van de heer Versteeg begrepen, dat ik de helft van de bloedjes naar de eerste periode kon zetten. In 2013 heb ik 4 à vijf maanden leeggestaan.”
Bewijs en verwijtbaarheid:
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van hetgeen ter zitting is komen vast te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder [UBN], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:
Het nalaten van bloedmonstername ten behoeve van onderzoek naar vesiculaire varkensziekte en de Ziekte van Aujeszky in de perioden 1 januari 2012 tot en met 30 april 2012, 1 mei 2012 tot en met 30 augustus 2012, 1 januari 2013 tot en met 30 april 2013 en 1 mei 2013 tot en met 30 augustus 2013.
Dit levert op:
4x overtreding van artikel 2 lid 1, 2 en 3 van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 (hierna: Verordening SVD) alsmede van artikel 3 lid 1 van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 (hierna: Verordening ZvA) jo. artikel 1 van het Besluit monitoring Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008.
Motivering van tuchtrechtelijke maatregel:
Vanaf september 2009 wordt door het PVV nauwgezet de hand gehouden aan de monitoringsplicht voor vesiculaire varkensziekte (SVD) en de Ziekte van Aujeszky (ZvA).
In diverse publicaties van het PVV alsmede in de vakbladen is diverse malen aangegeven dat het PVV prioriteit zal geven aan de controle op de naleving van de desbetreffende verordeningen. Vanaf begin 2010 is het PVV handhavend gaan optreden.
Voor zowel SVD als de ZvA geldt dat de fase van de verplichte vaccinatie is gevolgd door de status van officieel ziekte-vrij zijn. Thans geldt een verbod op het houden van varkens die niet vrij zijn van SVD of drager zijn van het ZvA-virus, danwel gevaccineerd zijn tegen deze ziekten. Voor het buitenland dient Nederland zichtbaar te kunnen maken dat het de status van ziekte-vrij zijn, verdient. Zonder monitoring kan de officiële ziekte-vrij status niet worden verkregen en behouden.
De verboden worden daarom ondersteund door een verplichting tot monitoring naar de aanwezigheid van voormelde dierziekten.
De exportbelangen voor de Nederlandse varkenshouderij en de daarvan afgeleide belangen voor de binnenlandse markt zijn dermate groot dat correcte naleving van de monitoringsplicht plaats dient te vinden, aldus valt op te maken uit de toelichting van de onderhavige Verordening.
Het Tuchtgerecht komt op basis van voormelde overwegingen tot het aanmerken van de overtreding als “zeer ernstig”, categorie A. Dit betekent dat het Tuchtgerecht in beginsel zal opleggen, een boete van € 1.000 per geconstateerde overtreding. Op het bedrijf van betrokkene, met [UBN] is, zo is ter zitting vast komen te staan, vier maal een overtreding begaan van twee afzonderlijke verordeningen.
Uit het berechtingsrapport blijkt dat betrokkene in periode 3 van 2012 het dubbele aantal bloedmonsters heeft laten nemen om periode 2 in te halen. Daarbij tekent het Tuchtgerecht aan dat het nemen van extra bloedmonsters in een bepaalde periode geen toegevoegde waarde heeft als het gaat om het monitoren van de gezondheidsstatus van een koppel dieren naar genoemde ziekten. Een dergelijke, wellicht goed bedoelde, ‘inhaalslag’ kan feitelijk niet gebruikt worden om het niet-nemen van bloedmonsters in een voorafgaande periode te compenseren. Vanuit veterinair oogpunt is dergelijk handelen zinloos. Het Productschap had betrokkene deze mogelijkheid in de brief van 12 oktober echter nog geboden en periode 2 uit 2012 wordt betrokkene daarom niet aangerekend.
Het Productschap heeft inmiddels aan de sector gecommuniceerd dat inhalen niet meer mogelijk is en dat het belangrijk is dat de monsters in de periode zelf genomen worden.
Dit betekent dat alleen periode 1 van 2012 en de perioden 1 en 2 van 2013 betrokkene worden aangerekend.
Betrokkene heeft als verweer aangegeven dat de omissie is veroorzaakt door gedeeltelijke leegstand van het bedrijf. Ter zitting is vast komen te staan dat er leegstand was vanaf maart 2013 tot en met 21 juli 2013. Dat betekent dat betrokkene dus zowel in periode 1 als in periode 2 wel varkens op het bedrijf heeft gehad. Volgens de regels men dan verplicht de varkens te laten controleren op ZvA en SVD, ook als er niet gedurende de gehele periode dieren waren. Het verweer houdt geen stand.
Voorts is door betrokkene aangevoerd dat hij in december 2012 in het ziekenhuis heeft gelegen. Gebleken is dat echter juist in periode 3 van 2012 er wel bloed getapt is. De omissies betreffen de perioden daarvoor en daarna. Ook dit verweer wordt verworpen.
Aan betrokkene wordt een geldboete opgelegd. Bij het bepalen van de strafmaat houdt het Tuchtgerecht rekening met de kleine omvang van het bedrijf (met 900 vleesvarkens) en met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Ook heeft het Tuchtgerecht voor het overige de indruk gekregen dat betrokkene een consciëntieuze bedrijfsvoering heeft. Dit alles in overweging nemende legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat aan betrokkene – gelet op artikel 5 van de Verordening SVD en artikel 10 lid 2 van de Verordening ZvA – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Beslissing:
Een geldboete van € 1.500 (zegge: eenduizend vijfhonderd euro), waarvan € 750 (zegge: zevenhonderd vijftig euro) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Indien binnen deze periode door betrokkene niet aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt
– nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – de voorwaardelijke boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 of van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door de heer mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, en de heren B.G.J. Gussinklo en mr. H.J. van Heusden, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.