ECLI:NL:TVVTPVV:2013:17 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV1713
ECLI: | ECLI:NL:TVVTPVV:2013:17 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-12-2013 |
Datum publicatie: | 10-12-2013 |
Zaaknummer(s): | TPVV1713 |
Onderwerp: | Diergezondheid |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | In de periode van 1 januari 2012 tot en met 5 februari 2013, met betrekking tot de verplaatsing van 20 koppels biggen in die periode, zijn geen transportaanvragen ingediend. De vraag is of elke verplaatsing tussen de beide UBN’s van betrokkene, die zich vlak naast elkaar bevinden, een transport is en dus onder de verordening valt. Het antwoord luidt bevestigend. Omdat betrokkene twee verschillende UBN’s heeft, moet hij voldoen aan de voorschriften uit de Verordening en dient hij bij verplaatsingen van dieren transport aan te vragen, ook als dat betreft een verplaatsing zonder gebruik te maken van een vervoermiddel. Desgevraagd hebben de vertegenwoordigers van het Productschap ter zitting aangegeven dat er meer gevallen zijn van bedrijven met twee UBN’s. Daar wordt steeds elke verplaatsing als transport aangevraagd. De ratio hierachter is de doelstelling van de Verordening, om zo min mogelijk contacten tussen bedrijven te laten plaatsvinden om het risico op insleep van besmettelijke dierziekten te beperken. |
Betrokkene:
[betrokkene]
[adres]
Datum:
3 december 2013
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD VVL 1392, naar aanleiding van een administratieve inspectie op 6 september 2013 door een controleur van het CBD met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat deze uitoefent aan de [adres] en dat op naam van [betrokkene geregistreerd is onder [UBN] .
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 5 november 2013 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Ter terechtzitting is verschenen de heer [betrokkene], geboren op [1976] te [geboorteplaats], wonende aan de [adres], hierna te noemen: betrokkene.
Voorts zijn ter zitting verschenen mevrouw M.H. Makkinje en de heer mr. R.B.R. Henke, beide namens het Productschap Vee en Vlees (PVV) en de heer H.G.M. Grolleman, namens het CoMore.
Het Tuchtgerecht heeft op 3 december 2013 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
In de periode van 1 januari 2012 tot en met 5 februari 2013, met betrekking tot de verplaatsing van 20 koppels biggen in die periode, zijn geen transportaanvragen ingediend.
Verklaring van betrokkene:
In het berechtingsrapport is onder meer de verklaring van betrokkene opgenomen, de verklaring van betrokkene kan in essentie als volgt worden weergegeven:
Het betreft twee stallen vlak naast elkaar, met twee UBN’s, beide van dezelfde eigenaar. Samenvoeging tot één UBN kan niet i.v.m. de gemeente c.q. brandweervoorschriften. Betrokkene laat de varkens lopen van de ene stal naar de andere. Daarbij wordt geen gebruik gemaakt van de openbare weg. Betrokkene is bereid daarvoor steeds transportaanvragen te doen, maar is bang dat daardoor bij een uitbraak van besmettelijke dierziekten hij niet meer van de ene naar de andere stal zal mogen verplaatsen, hetgeen zijn bedrijfsuitvoering onmogelijk zou maken.
Ter terechtzitting heeft betrokkene onder meer nog verklaard, zakelijk weergegeven:
“Wij hebben al 20 jaar de situatie met twee UBN’s, waarbij de varkens overlopen van de ene naar de andere stal. Ineens waren wij in overtreding. Dat kwam door een verandering in het computersysteem. We moesten nu aan- en afmelden. Ik heb diverse malen contact gehad met het Productschap, ik wil het graag oplossen. Ik heb bij het Productschap tegenstrijdige berichten en wisselende behandelaars gehad. Mijn geval zou worden besproken in de werkgroep VVL, maar toen kreeg ik uiteindelijk op 20 juni 2012 bericht van Marieke van Lent van het Productschap dat ik toch elke verplaatsing als transport moest gaan melden. Zij suggereerde dat ik de zaak via de Dienst Regelingen zo zou moeten regelen, dat men daar in geval van een uitbraak tijdelijk de beide UBN’s gaat samenvoegen. Wij voldoen aan alle eisen van samenvoegen, alle papieren liggen klaar, zodat we bij uitbraak snel tijdelijk kunnen samenvoegen. Maar bij de NVWA heeft men mij gezegd dat dit in de hectiek van een uitbraak niet zal lukken. Daarom ben ik nu vanaf oktober 2012 elk transport maar gaan melden.”
Betrokkene overlegt een luchtfoto die aantoont hoe de situatie op zijn erf is. Deze wordt bij de stukken van de zaak gevoegd.
“Tussen de stallen zit slechts een brandgang van een paar meter breedte. De af te mesten varkens steken lopend de brandgang over. Meer gebeurt er niet. Er komt geen vrachtwagen aan te pas. Vanwege het bestemmingsplan moest destijds de nieuwe stal in een apart bouwblok worden gerealiseerd. Daarom hebben de stallen elk hun eigen UBN. Samenvoegen zou betekenen dat het één bedrijf zou worden en dat levert bij de gemeente bezwaren op in verband met de belangenvereniging milieudefensie. Men volgt onze bedrijfsvestigingen met argusogen.
Wat betreft het vereiste van maximaal 6 contacten in 6 weken: daar voldoe ik aan, er zijn maar ongeveer 6 contacten per jaar. Het is bijna een gesloten bedrijf, we hebben maar af en toe een koppeltje biggen over en die verkopen we aan een particulier dichtbij.”
Bewijs en verwijtbaarheid:
Betrokkene heeft een varkenshouderijbedrijf [UBN] met een B-status, gevestigd [adres], met circa 450 zeugen en 1.300 vleesvarkens. Tevens heeft betrokkene een varkenshouderijbedrijf [UBN 2] met een D-status, gevestigd [adres 2], met circa 2.300 vleesvarkens.
De verweten gedraging betreft genoemd B-bedrijf, waarvoor de aan- en afvoermogelijkheden voor betrokkene in artikel 13 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 worden geregeld. Uit het berechtingsrapport blijkt dat In de periode van 1 januari 2012 tot en met
5 februari 2013 twintig keer een niet-geoorloofde afvoer van varkens heeft plaatsgevonden.
Het Tuchtgerecht ziet zich gesteld voor de vraag of elke verplaatsing tussen de beide UBN’s van betrokkene, die zich vlak naast elkaar bevinden, een transport is en dus onder de verordening valt. Het antwoord luidt bevestigend. Daartoe overweegt het Tuchtgerecht dat de Verordening Varkensleveringen (PVV) 2007 zich richt op de ondernemer die een varkenshouderijbedrijf exploiteert, waarbij een varkenshouderij een locatie van een landbouwbedrijf betreft, zijnde elke vestiging met een Uniek Bedrijfsnummer (UBN). Omdat betrokkene twee verschillende UBN’s heeft, moet hij dus voldoen aan de voorschriften uit de Verordening en dient hij bij verplaatsingen van dieren transport aan te vragen, ook als dat betreft een verplaatsing zonder gebruik te maken van een vervoermiddel.
Desgevraagd hebben de vertegenwoordigers van het Productschap ter zitting aangegeven dat er meer gevallen zijn van bedrijven met twee UBN’s. Daar wordt steeds elke verplaatsing als transport aangevraagd. De ratio hierachter is de doelstelling van de Verordening, om zo min mogelijk contacten tussen bedrijven te laten plaatsvinden om het risico op insleep van besmettelijke dierziekten te beperken. De zorg van betrokkene heeft te maken met een mogelijk uitbraak van dierziekte, waarbij hij zijn dieren niet meer zou mogen laten overlopen. De regeling vereist echter in de normale situatie dat alle bedrijven hun geplande transporten aanvragen, zo geldt ook voor betrokkene. Hoe betrokkene moet handelen in geval van een uitbraak van dierziekte en de opgeworpen suggestie van het tijdelijk samenvoegen van UBN's, is niet aan het Tuchtgerecht. Dit zijn zaken die behoren tot de verantwoordelijkheid van de ondernemer, al dan niet na overleg met de materiedeskundigen van het Productschap en/of het ministerie.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat omtrent de verplichting tot naleving van de verordening VVL voor betrokkene, tot op het moment van de e-mail van het Productschap van 20 juni 2012, onduidelijkheid kon bestaan. Betrokkene geeft aan dat hij wachtte op het bespreken van zijn geval in de werkgroep VVL. Ter terechtzitting heeft de betrokken medewerker van het Productschap, mevrouw Makkinje, aangegeven dat de zaak van betrokkene niet zozeer in de werkgroep VVL besproken is; wel is de bereidheid gesondeerd om de regeling voor gevallen als deze te versoepelen. Die bereidheid bleek niet te bestaan. De uitkomst van deze exercitie is niet adequaat gecommuniceerd vanuit het Productschap met betrokkene. Daarom rekent het TG betrokkene de zaken, die fout zijn gelopen vóór 20 juni 2012, niet aan. Het Tuchtgerecht constateert dat het vervolgens tot oktober 2012 duurde totdat betrokkene vervoersdocumenten aanvroeg. Betrokkene heeft ter terechtzitting uitgelegd hoe hij in die periode de systematiek op de rails heeft proberen te zetten.
Alles overziende komt het Tuchtgerecht tot het oordeel dat voor de periode gelegen tussen
20 juni 2012 en oktober 2012 weliswaar niet naleving van de verordening aan de orde was, doch daarvoor zal geen tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd.
Vanaf oktober 2012 wist betrokkene wat er op het gebied van melden van transporten van hem verwacht werd. Daarna zijn er nog twee gevallen geweest waarbij desondanks geen transport werd aangevraagd. Dat betrof 21 november 2012 en 5 februari 2013.
Betreffende het transport van 21 november 2012 heeft betrokkene ter terechtzitting verklaard dat, aangezien het nog nieuw voor hem was, het nog even mis ging en hij te laat was. Dit verweer wordt door het Tuchtgerecht verworpen.
Het transport van 5 februari 2013 betrof, zo is ter terechtzitting aannemelijk gemaakt, een levering aan een particulier, die heeft nagelaten de Verordening na te leven. Dit valt buiten de invloedssfeer van betrokkene en rekent het Tuchtgerecht hem dus niet aan.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkenen, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder [UBN], de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:
Het verplaatsen van varkens op 21 november 2012, zonder indiening van een transportaanvraag.
Dit levert op:
Eénmaal overtreding van artikel 9 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007, daarbij gelet op artikel 13 tweede lid en artikel 19 eerste lid van de Verordening.
Motivering van tuchtrechtelijke maatregel:
Om een gezonde Nederlandse varkensstapel te houden, is regulering van de contactstructuur in de Nederlandse varkenshouderij noodzakelijk. Door specifieke regels met betrekking tot de aan- en afvoer van varkens wordt het risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten zoveel mogelijk beperkt.
Deze voorschriften zijn door het PVV in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 neergelegd.
De toegestane contacten zijn afhankelijk gesteld van de veterinaire waarborgen waaraan de varkenshouderijbedrijven zijn onderworpen. De verordening onderscheidt daarbij zes regimes die geduid worden met een A-, B-, C-, D-, E- of F-status. Afhankelijk van de status is het varkenshouderijbedrijf, in afwijking van het algemene aan- en afvoerverbod van varkens, een beperkt aantal aan- en afvoermogelijkheden toegestaan. Naarmate de veterinaire en hygiënische omstandigheden op een bedrijf dat rechtvaardigen, is het aantal contactmogelijkheden groter.
Door varkens aan- of af te voeren in strijd met de voorschriften van de verordening is risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten vergroot. Daarmee is een gevaar voor de hele varkenssector in Nederland ontstaan.
Aan betrokkene wordt een geldboete opgelegd. Bij het bepalen van de hoogte van de geldboete houdt het Tuchtgerecht rekening met de bijzondere situatie met twee bedrijven die naast elkaar liggen en die niet gescheiden worden door een openbare weg, met de verwarring die geruime tijd heeft voortgeduurd voordat er voor betrokkene duidelijkheid kwam, en met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Tevens tekent het Tuchtgerecht aan dat betrokkene maatregelen heeft genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen en dat hij voor het overige de indruk heeft gewekt een consciëntieuze bedrijfsvoering te hebben. Alles in aanmerking nemend legt het Tuchtgerecht de geldboete geheel voorwaardelijk op.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene – gelet op artikel 22 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Beslissing:
Een geldboete van € 500 (zegge: vijfhonderd euro) geheel voorwaardelijk.
Indien binnen deze periode door betrokkene niet aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door de heer mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, en de heren B.G.J. Gussinklo en mr. H.J. van Heusden, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.