ECLI:NL:TVVTPVV:2013:15 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV1413
ECLI: | ECLI:NL:TVVTPVV:2013:15 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-07-2013 |
Datum publicatie: | 26-07-2013 |
Zaaknummer(s): | TPVV1413 |
Onderwerp: | Dierenwelzijn |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | 3 betrokkenen zijn voor het Tuchtgerecht gedaagd in verband met het niet of onvoldoende nemen van bloedmonsters ter controle op de aanwezigheid van de vesiculaire varkensziekte en op de aanwezigheid van de Ziekte van Aujeszky. Het betreft de UBN-houder en twee huurders. Alle drie hebben zij in verschillende perioden varkens in de stallen gehad. De UBN-houder heeft wel brieven gezien maar dacht dat die niet van toepassing zouden zijn omdat de zeugen op de thuislocaties van de huurders al getapt werden. De huurders dachten dat ook omdat zij ontheffing hadden vanwege verbouwing of nieuwbouw op hun thuislocaties. Zij wisten niet dat monitoring in deze situatie ook op betreffende locatie een verplichting was. Het Tuchtgerecht is van oordeel dat er geen enkele aanleiding is om het begrip "ondernemer" beperkt te interpreteren. De beide Verordeningen richten zich tot álle ondernemers in de Nederlandse varkenshouderij, dus niet alleen de UBN-houder maar ook de feitelijke houder. Daarbij sluit het Tuchtgerecht aan bij de doelstelling van de desbetreffende Verordeningen, namelijk het voorkómen van verspreiding van dierziekten. Daarom moet per UBN bloed worden getapt en niet per bedrijf of per ondernemer. In de concrete situatie moet worden uitgemaakt wie de ondernemer in de zin van de Verordening is. Het Tuchtgerecht oordeelt dat zowel de zaak tegen de UBN-houder als tegen de beide huurders inhoudelijk door het Tuchtgerecht kunnen worden behandeld. De huurders zijn verantwoordelijk voor de periode(n) dat zij de locatie in gebruik hadden voor hun dieren. De UBN-houder blijft onder alle omstandigheden ook verantwoordelijk voor de juiste naleving van de Verordeningen ZvA en SVD. Hem wordt dus niet alleen de overtreding die door hemzelf begaan is aangerekend, maar tevens de overtredingen begaan door de huurders op zijn locatie. Het Tuchtgerecht beoordeelt de overtredingen als “zeer ernstig”, categorie A, een boete van in beginsel € 1.000 per geconstateerde overtreding. Aan alle 3 betrokkenen wordt een geldboete opgelegd. |
Zaaknummer :
TPVV 14/2013
Betrokkene :
V.O.F. [bedrijfsnaam 1]
[adres 1]
en
[bedrijfsnaam 2]
[adres 2]
en
Maatschap [bedrijfsnaam 3]
[adres 3]
Datum :
28 juni 2013
Gang van zaken :
De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CBD) heeft opgemaakt onder nummer SVD-ZvA 1345, naar aanleiding van een administratieve inspectie op 10 en 11 april 2013 door een controleur van het CBD met betrekking tot het varkenshouderijbedrijf, dat wordt uitgeoefend aan [adres 1], en dat op naam van V.O.F. [bedrijfsnaam 1] geregistreerd is onder [UBN].
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 4 juni 2013 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Ter terechtzitting is verschenen de heer [betrokkene 1] , geboren [1969] te [geboorteplaats], wonende aan [adres 1] (hierna: betrokkene 1).
Ter terechtzitting zijn tevens verschenen de heer [betrokkene 2], geboren [1962] te [geboorteplaats], en mevrouw [betrokkene 2], geboren [1964] te [geboorteplaats], wonende aan [adres 2] (hierna: betrokkene 2).
Ter terechtzitting is tevens verschenen de heer [betrokkene 3], geboren op [1965] te [geboorteplaats], wonende aan [adres 3] (hierna: betrokkene 3).
Voorts zijn ter zitting verschenen mevrouw ir. M. van Lent, de heer ing. A.M. Bikker MSc en de heer mr. R.B.R. Henke , alle namens het Productschap Vee en Vlees (PVV) en de heer
H.G.M. Grolleman, namens het CBD.
Het Tuchtgerecht heeft op 28 juni 2013 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging :
Geen of onvoldoende bloedmonsters genomen en onderzocht ter controle op de aanwezigheid van de vesiculaire varkensziekte en op de aanwezigheid van de Ziekte van Aujeszky, in de perioden 1 september 2011 tot en met 31 december 2011, in de periode 1 januari 2012 tot en met 30 april 2012, in de periode 1 mei 2012 tot en met 31 augustus 2012 en in de periode 1 september 2012 tot en met 31 december 2012.
Verklaring van betrokkenen :
De UBN-houder zelf en twee huurders hebben in verschillende perioden varkens in de stallen gehad. De UBN-houder heeft wel brieven gezien maar dacht dat die niet van toepassing zouden zijn omdat de zeugen op de thuislocaties van de huurders al getapt werden. De huurders dachten dat ook omdat zij ontheffing hadden vanwege verbouwing of nieuwbouw op hun thuislocaties. Zij wisten niet dat monitoring in deze situatie ook op het bedrijf van [betrokkene 1] een verplichting was.
Bewijs en verwijtbaarheid :
Het Tuchtgerecht constateert dat de schriftelijke verklaring van het Productschap in deze zaak zich richt tot drie partijen: zowel de UBN-houder, V.O.F. [bedrijfsnaam 1] , als twee huurders van de locatie, [bedrijfsnaam 2] en Maatschap [bedrijfsnaam 3], zijn als betrokkenen voor het tuchtgerecht gedaagd. Kennelijk heeft het Productschap aanleiding gezien om alle drie de partijen te dagen.
Daarmee ziet het Tuchtgerecht zich gesteld voor de vraag welke uitleg moet worden gegeven aan het begrip "ondernemer" als genoemd in art 1 lid 4 van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 (hierna: Verordening SVD) en artikel 2 lid 1 van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 (hierna: Verordening ZvA).
Het Tuchtgerecht is van oordeel dat er geen enkele aanleiding is – taalkundig noch anderszins – om te veronderstellen dat het begrip "ondernemer" beperkt dient te worden geïnterpreteerd. De beide Verordeningen richten zich tot álle ondernemers in de Nederlandse varkenshouderij, dus niet alleen de UBN-houder maar ook de feitelijke houder. Daarbij sluit het Tuchtgerecht aan bij de doelstelling van de desbetreffende Verordeningen, zoals die blijken uit de toelichting ervan. De Verordeningen die toezien op de monitoring voor SVD en ZvA zijn gericht op het voorkómen van verspreiding van dierziekten. Daarom moet per UBN bloed worden getapt en niet per bedrijf of per ondernemer. Het transport is een van de risicofactoren voor verspreiding van dierziekten. In dat kader is monitoring via bloedonderzoek een noodzaak om onder meer de officiële ziekte-vrij status van genoemde ziekten in eerste instantie te verkrijgen en vervolgens ook te behouden.
In de Verordeningen ZvA en SVD gaat het bij het begrip ondernemer om “de natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming drijft”. In de Verordening SVD is daarnaast sprake van het begrip varkenshouder, zijnde een “ondernemer of natuurlijke of rechtspersoon die al dan niet voor eigenrekening en risico vijf of meer varkens houdt”. Het begrip “bedrijf” is in beide Verordeningen verschillend, maar komt neer op de bedrijfslocatie van een onderneming. Volgens artikel 3 lid 1 van de Verordening ZvA is “De ondernemer (..) verplicht iedere vier maanden (…) bloedmonsters van door hem gehouden varkens aan te leveren (…)” en volgens artikel 2 lid 1 sub a van de Verordening SVD is “De varkenshouder(..) verplicht om elke periode (…) op eigen kosten bloedmonsters van de op zijn bedrijf aanwezige varkens te latennemen (…) en deze bloedmonsters te latenonderzoeken op de aanwezigheid van SVD.”
In een eerdere uitspraak [1] , bepaalde het Tuchtgerecht dat genoemde Verordeningen zich richten op de UBN-houder maar dat tevens de feitelijke houder ofwel de exploitant, onder het bereik van een verordening kan vallen.
In de concrete situatie moet worden uitgemaakt wie de ondernemer in de zin van de Verordening is. In het onderhavige geval is V.O.F. [bedrijfsnaam 1] de UBN-houder, die de locatie [adres 1] met [UBN] heeft verhuurd aan [bedrijfsnaam 2], respectievelijk Maatschap [bedrijfsnaam 3], die op de desbetreffende locatie hun varkens hielden. Daarom zal zowel de zaak tegen de UBN-houders als tegen de huurders inhoudelijk door het Tuchtgerecht kunnen worden behandeld.
De huurders zijn verantwoordelijk voor de periode(n) dat zij de locatie in gebruik hadden voor hun dieren. De UBN-houder, V.O.F. [bedrijfsnaam 1], blijft onder alle omstandigheden ook verantwoordelijk voor de juiste naleving van de Verordeningen ZvA en SVD. Hem wordt dus niet alleen de overtreding die door hemzelf begaan is aangerekend, maar tevens de overtredingen begaan door de huurders op zijn locatie.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van hetgeen ter zitting is komen vast te staan dat op het varkenshouderijbedrijf, dat geregistreerd is onder [UBN], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:
Het nalaten van bloedmonstername ten behoeve van onderzoek naar vesiculaire varkensziekte en de Ziekte van Aujeszky, in vier perioden.
Dit levert op:
Vier maal overtreding van artikel 2 lid 1, 2 en 3 van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 (hierna: Verordening SVD) alsmede van artikel 3 lid 1 van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 (hierna: Verordening ZvA) jo. artikel 1 van het Besluit monitoring Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008.
Motivering van tuchtrechtelijke maatregel :
Het Tuchtgerecht overweegt als volgt.
Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht nota van de verklaring van de betrokkenen blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer SVD-ZvA 1345 en van de verklaringen van betrokkenen ter terechtzitting .
Vanaf september 2009 wordt door het PVV nauwgezet de hand gehouden aan de monitoringsplicht voor vesiculaire varkensziekte (SVD) en de Ziekte van Aujeszky (ZvA).
In diverse publicaties van het PVV alsmede in de vakbladen is diverse malen aangegeven dat het PVV prioriteit zal geven aan de controle op de naleving van de desbetreffende verordeningen. Vanaf begin 2010 is het PVV handhavend gaan optreden.
Voor zowel SVD als de ZvA geldt dat de fase van de verplichte vaccinatie is gevolgd door de status van officieel ziekte-vrij zijn. Thans geldt een verbod op het houden van varkens die niet vrij zijn van SVD of drager zijn van het ZvA-virus, danwel gevaccineerd zijn tegen deze ziekten. Voor het buitenland dient Nederland zichtbaar te kunnen maken dat het de status van ziekte-vrij zijn, verdient. Zonder monitoring kan de officiële ziekte-vrij status niet worden verkregen en behouden.
De verboden worden daarom ondersteund door een verplichting tot monitoring naar de aanwezigheid van voormelde dierziekten.
De exportbelangen voor de Nederlandse varkenshouderij en de daarvan afgeleide belangen voor de binnenlandse markt zijn dermate groot dat correcte naleving van de monitoringsplicht plaats dient te vinden, aldus valt op te maken uit de toelichting van de onderhavige Verordening.
Het Tuchtgerecht komt op basis van voormelde overwegingen tot het aanmerken van de overtreding als “zeer ernstig”, categorie A. Dit betekent dat het Tuchtgerecht in beginsel een boete van € 1.000 per geconstateerde overtreding zal opleggen. Op het varkenshouderijbedrijf met [UBN] is, zo is ter zitting vast komen te staan, vier maal een overtreding begaan van twee afzonderlijke verordeningen.
Uit het berechtingsrapport blijkt en ter zitting is vastgesteld dat betrokkenen 1, 2 en 3 in verschillende perioden verantwoordelijk waren voor het nemen van de bloedmonsters:
Periode 3 van 2011: V.O.F. [bedrijfsnaam 1]
Periode 1 en 2 van 2012: [bedrijfsnaam 2]
Periode 3 van 2012: Maatschap [bedrijfsnaam 3]
De UBN-houder, V.O.F. [bedrijfsnaam 1], blijft daarnaast altijd verantwoordelijk voor de gang van zaken op zijn bedrijf en voor de juiste naleving van alle regelingen, ook als hij de stallen aan anderen verhuurt. Wel telt het Tuchtgerecht deze drie overtredingen in de verhuurde periodes als één overtreding. De UBN-houder leefde in de verkeerde waan dat het nemen van bloedmonsters de verantwoordelijkheid van de huurders was.
De huurders (betrokkenen 2 en 3) hebben aangevoerd dat zij dachten ontheffing te hebben voor de verplichting op de gehuurde locatie van hun varkens b loedmonsters te nemen en laten onderzoeken op de aanwezigheid van de vesiculaire varkensziekte en de Ziekte van Aujeszky . De ontheffing betrof echter de varkensleveringen en gold niet voor verplichtingen inzake SVD en ZvA. Dit verweer wordt dus door het Tuchtgerecht verworpen. De Verordeningen die zien op de monitoring voor SVD en ZvA zijn gericht op het voorkomen van verspreiding van dierziekte. Daarom moet per UBN bloed worden getapt en niet per bedrijf of per ondernemer.
Het Tuchtgerecht houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de grootte van het bedrijf (bedrijf van kleine omvang) en met het feit dat aan geen van de betrokkenen eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.
Daarnaast heeft het Tuchtgerecht ter zitting de indruk gekregen dat betrokkenen voor het overige een consciëntieuze bedrijfsvoering hebben en van goede wil zijn om herhaling te voorkomen. Dit alles leidt ertoe dat het Tuchtgerecht zijn sanctie deels voorwaardelijk oplegt.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat aan betrokkenen – gelet op artikel 5 van de Verordening SVD en artikel 10 lid 2 van de Verordening ZvA – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Beslissing :
Ten aanzien van V.O.F. [bedrijfsnaam 1]:
- Een geldboete van € 1.000 (zegge: eenduizend euro), waarvan € 500 (zegge: vijfhonderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar .
Ten aanzien van [bedrijfsnaam 2]:
- Een geldboete van € 1.000 (zegge: eenduizend euro), waarvan € 500 (zegge: vijfhonderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar .
Ten aanzien van Maatschap [bedrijfsnaam 3]:
- Een geldboete van € 500 (zegge: vijfhonderd euro), waarvan € 250 (zegge: tweehonderd vijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar .
Indien binnen deze periode door betrokkenen niet aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt
– nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete
alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening
monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 of van de Verordening bestrijding
Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen :
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.
Samenstelling van het Tuchtgerecht :
De uitspraak is gedaan door de heer mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mevrouw mr. W.N. Everts en de heer mr. drs. H. Lommers, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.
[1] zaak TPVV 09/2012