ECLI:NL:TPETPVE:2013:7 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE0513

ECLI: ECLI:NL:TPETPVE:2013:7
Datum uitspraak: 12-02-2013
Datum publicatie: 18-03-2013
Zaaknummer(s): TPPE0513
Onderwerp: Dierengezondheid
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Betreft in totaal vijf overtredingen: tweemaal nalaten van bloedonderzoek ter controle op het effect van de vaccinaties tegen Newcastle Disease, alsmede driemaal te weinig bloedmonsters genomen. Betrokkene mocht erop vertrouwen dat er van de 30 genomen bloedmonsters ook 30 onderzoeken gedaan zouden worden. Dat er 30 bloedmonsters genomen is ter zitting onweersproken gebleven. Het Tuchtgerecht legt voor deze beide overtredingen geen sanctie op. Ten aanzien van het nemen van de 14 c.q. 15 bloedmonsters in de stallen 1 en 2 in plaats van 30 bloedmonsters per stal, heeft het Tuchtgerecht – nu ook ter zitting slechts met enige moeite duidelijk werd hoe de regelgeving precies in elkaar steekt – begrip voor het misverstand zoals dat is ontstaan bij de dierenarts van betrokkene, die mede afging op informatie op een voorgedrukt formulier. Volgt een geldboete van € 450, maar geheel voorwaardelijk. Het twee maal geheel nalaten van bloedonderzoek ter controle op het effect van de vaccinaties tegen NCD wordt aangemerkt als ernstige overtreding. Volgt een geldboete van € 900 waarvan € 450 voorwaardelijk, proeftijd twee jaar.

Zaaknummer:

TPPE 05/2013

Betrokkene :

[betrokkene]

[adres]

Datum :

12 februari 2013

Gang van zaken :

De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD NCD 1243, naar aanleiding van een telefonische inspectie door een controleur van CoMore op 30 november en 4 december 2012 op de onderneming die wordt uitgeoefend op het bedrijf aan [adres] en die op naam van [betrokkene] is geregistreerd onder [UBN].

Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 12 februari 2013 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Ter terechtzitting is verschenen de heer [betrokkene], geboren [1959] te [geboorteplaats], wonende aan [adres] (hierna: betrokkene), vergezeld van de heer [naam dierenarts], dierenarts van betrokkene.

Voorts zijn ter zitting verschenen de heer mr. R.B.R. Henke namens het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) , en de heer H.G.M. Grolleman namens CoMore.

Het Tuchtgerecht heeft op 12 februari 2013 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging :

A. Met betrekking tot het koppel vleeskuikens met geboortedatum 8 maart 2011 zijn geen bloedmonsters onderzocht ter controle op het effect van verrichte vaccinatie tegen de ziekte NCD;

B. Van het koppel vleeskuikens met geboortedatum 17 juli 2012 zijn 29 bloedmonsters onderzocht in plaats van de minimaal vereiste 30 bloedmonsters.

Met betrekking tot het koppel vleeskuikens met geboortedatum 24 juli 2012 zijn geen bloedmonsters onderzocht ter controle op het effect van verrichte vaccinatie tegen de ziekte NCD;

C. Van de twee koppels vleeskuikens met als geboortedatum 29 augustus 2012 en 4 september 2012, gehouden in de stallen 1 en 2, zijn in totaal 29 bloedmonsters onderzocht in plaats van de minimaal vereiste 30 bloedmonsters per koppel.

Verklaring van betrokkene :

Volgens het berechtingsrapport heeft betrokkene onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:

“Wij zijn tegenwoordig verplicht het bloedtappen door een dierenarts te laten uitvoeren en dan gaat het niet goed. Ik mag toch aannemen dat de dierenarts weet hoeveel bloedmonsters er genomen moeten worden van een koppel. Op mijn bedrijf worden de koppels met tussentijd van zes a zeven dagen opgezet.”

Volgens het berechtingsrapport heeft de dierenarts van betrokkene onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:

“Het is mijn fout geweest. Ik was van mening dat minimaal vijf monsters per stal (en minimaal 30 totaal) voldoende was. Ik wist niet dat vleeskuikens met meer dan drie dagen leeftijdsverschil als verschillende koppels gezien moesten worden.”

Ter terechtzitting heeft de dierenarts van betrokkene onder meer nog verklaard, zakelijk weergegeven:

“Ik heb het gezien als één bedrijf, kennelijk moet dat anders, namelijk per stal. Dat doen we nu dan ook.

Wat betreft die 29 monsters: er worden er wel altijd 30 getapt, maar kennelijk kon men er geen 30 buisjes van maken. Dat gebeurt wel eens.

Tenslotte, wat betreft het moeten nemen van 30 monsters per stal: dat klopt niet. Het gaat om koppels. De heer [betrokkene] zet met een tussenkomst van een week op, in twee stallen, dat telt als één koppel. Wij hebben daarover een afspraak met de GD, die vinden het goed. We hebben wel 15 bloedmonsters per stal genomen, totaal 30 dus, maar dat is verkeerd in de uitslag gekomen, daarin is het als één geheel opgenomen. ”

Bewijs en verwijtbaarheid :

De verweten gedraging onder A blijft ter zitting onomstreden.

Wat betreft de verweten gedragingen genoemd onder B en C ziet het Tuchtgerecht zich gesteld voor de vraag of pluimvee, opgezet met 6 of 7 dagen verschil, gezien moet worden als afzonderlijke koppels. Als verweer door of namens betrokkene is aangevoerd dat niet hem bekend was dat vleeskuikens met meer dan drie dagen leeftijdsverschil als verschillende koppels gezien moesten worden. Het Productschap heeft aangegeven dat deze regeling blijkt uit de vaccinatie Newcastle Disease (PPE) 2006 (hierna: de Verordening NCD) .

Het Tuchtgerecht oordeelt als volgt: in artikel 3 onder a. van de Verordening NCD staat de verplichting het pluimvee te vaccineren vanaf de leeftijd van 72 uur na de geboorte. Hieruit concludeert het Tuchtgerecht dat dieren die later zijn bijgeplaatst dan na 72 uur, aangemerkt dient te worden als een nieuw koppel. Een eventuele afspraak die betrokkene hierover zou hebben met de GD geldt niet als een ontheffing bij het Productschap.

Wat betreft de verweten gedraging genoemd onder C ziet het Tuchtgerecht zich tevens gesteld voor de vraag of de verplichting tot het nemen van 30 monsters een verplichting is per stal, of – zoals door en namens betrokkene als verweer is aangevoerd – per koppel (met een minimum van 5 per stal). Ook op dit punt heeft het Productschap verwezen naar de tekst in de regelgeving.

Het Tuchtgerecht stelt vast dat in artikel 3 lid 1 van het Besluit bloedonderzoek Newcastle Disease (PPE) 2006 (hierna: het Besluit NCD) staat dat er bloed wordt afgenomen van ten minste 30 dieren per koppel en van ten minste 5 dieren per stal.

Dit alles in aanmerking nemende oordeelt het Tuchtgerecht dat de betreffende koppels, met 6 en met 7 dagen tussen de tijd van opzetten, aangemerkt dienen te worden als afzonderlijke koppels en dat zowel in stal 1 als in stal 2 steeds 30 bloedmonsters genomen hadden moeten worden.

Het Tuchtgerecht oordeelt derhalve, op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, dat ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder UBN 1070541, de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:

- Het nalaten van bloedonderzoek ter controle op het effect van de vaccinaties tegen Newcastle Disease, twee maal;

- Het nemen van onvoldoende bloedmonsters, te weten 29 bloedmonsters in plaats van

30 bloedmonsters, twee maal;

- Het nemen van onvoldoende bloedmonsters, te weten 14 c.q. 15 bloedmonsters per stal in plaats van 30 bloedmonsters per stal, een maal.

Dit levert op:

Vijf maal overtreding van artikel 2, lid 2, van de Verordening NCD juncto artikel 3, lid 1, van het Besluit NCD.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en) :

Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer CBD NCD 1243 en van de verklaring van betrokkene en diens dierenarts ter terechtzitting . Het Tuchtgerecht overweegt als volgt.

Newcastle Disease (NCD), ook wel pseudo-vogelpest genoemd, is een voor pluimvee zeer besmettelijke ziekte die wordt veroorzaakt door een paramyxovirus. De laatste uitbraak in Nederland dateert van 1992. In het buitenland wordt NCD nog regelmatig vastgesteld. In de moderne pluimveehouderij in Nederland wordt NCD bij pluimvee preventief bestreden door toepassing van daartoe ontwikkelde vaccins. Het preventief vaccineren voorkomt dat de exportpositie van de Nederlandse pluimveesector gevaar loopt vanwege uitbraak van deze ziekte.

De ondernemer is voorts verplicht om via bloedonderzoek aan de hand van de Hemagglutinatieremmingstest (HAR) te laten controleren of de uitgevoerde vaccinaties hebben geleid tot een voldoende hoge weerstand tegen NCD. Deze monitoring is een essentieel onderdeel van het beheersbeleid NCD van het Productschap Pluimvee en Eieren.

Overtredingen van deze regels worden aangemerkt als een ernstige overtreding.

Betrokkene heeft een gemengd bedrijf met pluimvee, eenden en koeien.

Ten aanzien van de verklaring van betrokkene overweegt het Tuchtgerecht als volgt.

Betrokkene heeft aangevoerd dat hij afspraken met zijn dierenarts heeft gemaakt die deze niet is nagekomen. Het Tuchtgerecht oordeelt dat de ondernemer niettemin te allen tijde verantwoordelijk blijft voor de gang van zaken op zijn bedrijf.

Ten aanzien van de twee keren dat er 29 bloedonderzoeken zijn gedaan in plaats van 30, oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene er hierbij op mocht vertrouwen dat er van de 30 genomen bloedmonsters ook 30 onderzoeken gedaan zouden worden. Er zijn wel 30 bloedmonsters genomen, dat is ter zitting onweersproken gebleven. Door omstandigheden zijn er maar van 29 bloedmonsters uitslagen gekomen. Daar verbindt het Tuchtgerecht geen gevolgen aan en legt daarom v oor deze beide overtredingen geen sanctie op.

Ten aanzien van het nemen van de 14 c.q. 15 bloedmonsters in de stallen 1 en 2 in plaats van 30 bloedmonsters per stal, heeft het T uchtgerecht – nu ook ter zitting slechts met enige moeite duidelijk werd hoe de regelgeving precies in elkaar steekt – begrip voor het misverstand zoals dat is ontstaan bij de dierenarts van betrokkene, die mede afging op informatie op een voorgedrukt formulier. Daarom legt het Tuchtgerecht hiervoor wel een geldboete op, maar geheel voorwaardelijk.

Ten aanzien van het twee maal geheel nalaten van bloedonderzoek ter controle op het effect van de vaccinaties tegen Newcastle Disease: deze worden aangemerkt als ernstige overtredingen.

Het Tuchtgerecht houdt bij het bepalen van de op te leggen maatregel rekening met de grootte van het bedrijf (bedrijf van kleine omvang). Daarnaast heeft het Tuchtgerecht ter zitting de indruk gekregen dat betrokkene maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen. Dit leidt ertoe dat het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk oplegt.

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene – gelet op artikel 11, eerste en tweede lid, van d e Verordening NCD – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Beslissing:

- Voor het twee maal nalaten van bloedonderzoek:

een geldboete van € 900,- waarvan 450 euro voorwaardelijk;

- Voor het nemen van 15 bloedmonsters in plaats van 30 bloedmonsters per stal:

een geldboete van € 450,-, geheel voorwaardelijk.

Samengevat:

Een totale geldboete van € 1.350,- (zegge: eenduizend driehonderd vijftig euro), waarvan € 900,- (zegge: negenhonderd euro) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

Indien binnen deze periode van twee jaar niet door betrokkene aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening of het Besluit NCD dan wel enige verordening houdende bepalingen omtrent hygiënevoorschriften met betrekking tot de pluimveehouderij mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen :

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door de heer mr. L.F.A. Husson, voorzitter en de heren P. Vingerling en mr. drs. J.Y.B. Jansen , leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.