ECLI:NL:TPETPVE:2013:40 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE2913
ECLI: | ECLI:NL:TPETPVE:2013:40 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-10-2013 |
Datum publicatie: | 24-10-2013 |
Zaaknummer(s): | TPPE2913 |
Onderwerp: | Hygiënevoorschriften |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | Betreft het niet binnen de voorgeschreven termijnen laten uitvoeren van onderzoek naar de aanwezigheid van Salmonella van alle op het bedrijf aanwezige stalkoppels. Dit is op het pluimveebedrijf van betrokkene eenmaal te vroeg en drie maal te laat uitgevoerd. Betrokkene ging ervan uit dat het onderzoek moest worden uitgevoerd 15 weken na het uitgevoerde onderzoek bij de opfokker. Dat is niet het geval. Het Tuchtgerecht oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van betrokkene behoort om ervoor te zorgen dat hij goed van de regels op de hoogte is. |
Zaaknummer:
TPPE 29/2013
Betrokkene:
[bedrijfsnaam] B.V.
[adres 1]
Datum:
18 oktober 2013
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD HYG 1322, naar aanleiding van een administratieve inspectie door een controleur van het CBD op 18 maart 2013. Deze inspectie had betrekking op de onderneming die wordt uitgeoefend op het bedrijf aan de [adres 2], dat op naam van [bedrijfsnaam] B.V. is geregistreerd onder [KIP-nummer].
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 10 september 2013 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Ter terechtzitting is verschenen de heer [betrokkene], geboren op [1964] te [geboorteplaats], wonende aan [adres 1] (hierna: betrokkene).
Voorts zijn ter zitting verschenen de heer mr. R.B.R. Henke, namens het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE), en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.
Het Tuchtgerecht heeft op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
Het niet binnen de voorgeschreven termijnen er voor zorg dragen dat een onderzoek naar de aanwezigheid van Salmonella van alle op het bedrijf aanwezige stalkoppels plaatsvindt.
Het eerste onderzoek naar de aanwezigheid van Salmonella dient plaats te vinden op een leeftijd van de leghennen van minimaal 22 weken en maximaal 26 weken en vervolgens ten minste één maal per 15 weken. Dit is op het pluimveebedrijf van betrokkene eenmaal te vroeg en drie maal te laat uitgevoerd.
Verklaring van betrokkene:
In het berechtingsrapport is onder meer de volgende verklaring van betrokkene opgenomen, zakelijk weergegeven:
“Ik ging ervan uit dat het onderzoek moest worden uitgevoerd 15 weken na het uitgevoerde onderzoek bij de opfokker. Het is geen opzet geweest en de onderzoeken zullen ook onder meer door drukte in verband met bouwwerkzaamheden soms iets te laat zijn uitgevoerd. Ik heb het nu allemaal in “outlook” staan en hoop te voorkomen dat dit nog eens gebeurt.”
Ter zitting heeft betrokkene onder meer nog verklaard, zakelijk weergegeven:
“Ik heb deze taak nu bij mijn vrouw neergelegd, die is daar wat secuurder in. Verder heb ik altijd gedacht dat het 15 weken na het eerste salmonellaonderzoek moest. Tot 2012 zaten we altijd op één leeftijd. Nu laten we dit gelijk lopen met de mestmonsters. Ik wist bij de eerste dat ik te vroeg was, maar ik dacht dat dat wel kon. Ik besef nu dat het niet volgens de regels is. We zitten straks met 3 stallen op een kleine 400.000 kippen. Bij ons is het gewoon belangrijk dat we de papieren goed in orde hebben.”
Bewijs en verwijtbaarheid:
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder [KIP-nummer PLV], de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:
Het niet binnen de voorgeschreven termijnen zorgdragen voor het onderzoek naar de aanwezigheid van Salmonella van alle op het bedrijf aanwezige stalkoppels, vier maal gepleegd.
Dit levert op:
4x overtreding van art. 10, eerste lid en artikel 17, tweede lid van de Verordening hygiënemaatregelen en bestrijding zoönosen in pluimveebedrijven en kuikenbroederijen (PPE) 2011 en artikel 4, eerste lid, van het Hygiënebesluit leghennenbedrijven (PPE) 2011.
Motivering van de tuchtrechtelijke maatregel:
Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer CBD HYG 1322.
Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:
Voor de pluimveesector is een “Plan van Aanpak” opgesteld om besmettingen van pluimvee met Salmonella en Campylobacter terug te dringen, om de consument een betere bescherming te bieden tegen gezondheidsproblemen die mogelijk door deze besmettingen kunnen worden veroorzaakt. Er is nu een samenstel van maatregelen van kracht op grond van het bij of krachtens bepaalde in de Verordening hygiënemaatregelen en bestrijding zoönosen in pluimveebedrijven en kuikenbroederijen (PPE) 2011. Om het met het Plan van Aanpak beoogde doel te bereiken, is het van het grootste belang dat een ieder zich houdt aan het totale pakket van de geldende maatregelen.
Onderdeel hiervan is de monitoring van de salmonellastatus van het koppel gedurende de legperiode. Het is immers van het grootste belang om, als een salmonellabesmetting zich voordoet, deze zo spoedig mogelijk te constateren. Daarom is een schema afgesproken, vastgelegd in de regelgeving. Hoe meer van dat schema wordt afgeweken, hoe minder zicht er is op de salmonellastatus van de dieren. Tegen die achtergrond bezien heeft het Tuchtgerecht geoordeeld dat hoe langer de periode van overschrijding is, des te ernstiger ook de overtreding is. Dit vertaalt zich in de hoogte van de op te leggen geldboete.
Betrokkene heeft aangevoerd dat hij ervan uitging dat het onderzoek moest worden uitgevoerd 15 weken na het uitgevoerde onderzoek bij de opfokker. Het Tuchtgerecht oordeelt dat het tijdig uitvoeren van de onderzoeken onderdeel is van de normale bedrijfsvoering en dat het – gezien de bedrijfsgrootte en gezien het feit dat betrokkene al sinds 1997 in het vak zit – vanzelfsprekend tot de verantwoordelijkheid van betrokkene behoort om ervoor te zorgen dat hij goed van de regels op de hoogte is. Het verweer wordt verworpen.
Voorts heeft betrokkene aangevoerd dat hij wist dat hij bij het eerste onderzoek te vroeg was, maar dat hij dacht dat dat wel kon. Hij beseft nu dat het niet volgens de regels is. Het Tuchtgerecht benadrukt dat een te vroeg uitgevoerd eerste onderzoek geen zin heeft. Het uitgangspunt van de regeling is, dat de eerste monstername plaatsvindt op een leeftijd van 24 weken. Er is vervolgens in de regeling zelf voor de ondernemer een marge ingebouwd van 2 weken tijd voor en 2 weken tijd na dit ijkpunt van 24 weken om uitvoering te geven aan de monstername. Vindt de monstername daarvoor of daarna plaats, dan is de ondernemer in gebreke. Wel tekent het Tuchtgerecht aan dat in het onderhavige geval betrokkene geen voordeel heeft gehad bij het te vroeg doen van het onderzoek, omdat hij daar wel de kosten voor heeft gemaakt.
Het Tuchtgerecht constateert dat het op het bedrijf van betrokkene vier maal is voorgekomen dat betrokkene in overtreding was. Het betreft eenmaal het eerste onderzoek te vroeg uitgevoerd, te weten 2 weken en 1 dag te vroeg, eenmaal het eerste onderzoek te laat uitgevoerd, te weten 2 weken en 1 dag te laat, en tweemaal een vervolgonderzoek te laat uitgevoerd, te weten 3 weken en vijf dagen te laat, en 1 week en 1 dag te laat. Voor de overtredingen wordt een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is rekening gehouden met het feit dat betrokkene een bedrijf van mega omvang heeft en met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.
Tevens houdt het Tuchtgerecht rekening met het feit dat ter zitting is gebleken dat betrokkene maatregelen heeft genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen en dat hij voor het overige blijk heeft gegeven van het voeren van een consciëntieuze bedrijfsvoering; redenen voor het Tuchtgerecht om een groter deel van de geldboete dan gebruikelijk voorwaardelijk op te leggen.
Gelet op het bovenstaande legt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, betrokkene – ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Verordening hygiënemaatregelen en bestrijding zoönosen in pluimveebedrijven en kuikenbroederijen (PPE) 2011 – de volgende tuchtrechtelijke maatregel op:
Beslissing:
Een geldboete van € 5.000 (zegge: vijfduizend euro) waarvan € 3.000 (zegge: drieduizend euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Indien binnen deze periode door betrokkene niet aan de nader te noemen voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening hygiënemaatregelen en bestrijding zoönosen in pluimveebedrijven en kuikenbroederijen (PPE) 2011 of van enige andere verordening over hygiënevoorschriften met betrekking tot de pluimveehouderij zal worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de al vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door mevrouw mr. W.N. Everts, voorzitter, en de heren mr. drs. H. Lommers en ing. J. Bazuin, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.