ECLI:NL:TPETPVE:2013:23 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE3413

ECLI: ECLI:NL:TPETPVE:2013:23
Datum uitspraak: 15-10-2013
Datum publicatie: 21-10-2013
Zaaknummer(s): TPPE3413
Onderwerp: Dierenwelzijn
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: In de stallen 1 tot en met 5 werden in totaal 49.891 vleeskuikenouderdieren gehouden op een vloeroppervlakte van omgerekend respectievelijk 1.239 cm2 per vleeskuikenouderdier in stal 1 en in stal 5, 1.237 cm2 per dier in stal 2, 1.227 per dier in stal 3 en 1.259 per dier in stal 4, in plaats van ten minste 1.300 cm2 per dier. Het Tuchtgerecht stelt onder meer dat betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft gehad, doordat meer dieren werden gehouden dan de norm toeliet. Het Tuchtgerecht beoogt dit economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Totale boete € 4.500 waarvan € 500 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Zaaknummer:

TPPE 34/2013

Betrokkene:

V.O.F. [bedrijfsnaam]

[adres 1]

Datum:

15 oktober 2013

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD WEL 1315, naar aanleiding van een inspectie door een controleur van CoMore op 4 januari 2013 op de onderneming die wordt uitgeoefend op het bedrijf aan de [adres 2] en die op naam van V.O.F. [bedrijfsnaam] is geregistreerd onder [UBN].

Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 10 september 2013 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Ter terechtzitting is verschenen de heer [naam 1], geboren [1960] te [geboorteplaats], wonende [adres 1], alsmede de heer [naam 2], geboren [1992], (hierna: betrokkene).

Ter zitting is verder verschenen de heer H.G.M. Grolleman namens CoMore.

Het Tuchtgerecht heeft op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

Op een leeftijd van 22 weken werden in de stallen 1 tot en met 5 van het bedrijf van betrokkene in totaal 49.891 vleeskuikenouderdieren gehouden op een vloeroppervlakte van omgerekend respectievelijk 1.239 cm2 per vleeskuikenouderdier in stal 1 en in stal 5, 1.237 cm2 per dier in stal 2, 1.227 per dier in stal 3 en 1.259 per dier in stal 4. Artikel 4, onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 schrijft voor dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1.300 cm2 beschikbaar is.

Verklaring van betrokkene:

In het berechtingsrapport is onder meer de volgende verklaring van betrokkene opgenomen, zakelijk weergegeven:

“Ik ben het eens met de oppervlaktes zoals deze zijn gemeten (…) en de door u geconstateerde aantallen vleeskuikenouderdieren (…). Door een communicatiefout zijn er voor (…) stal 5 teveel dieren besteld. Tevens zijn de hanen als extra dieren geleverd terwijl deze bij het bestelde aantal in hadden moeten zitten. Er zijn ook nog eens 1.000 dieren extra geleverd door meevallende opfok. Voor de volgende opzet zijn 2.000 dieren minder in opfok gegaan. Er is nu geen sprake meer van overbezetting omdat er bij dit koppel veel uitval is geweest. In het weekend van 19 augustus 2012 zijn er zelfs door de extreme hitte in combinatie met een hoge luchtvochtigheid 3.500 dieren overleden.”

Tijdens de zitting is door betrokkene onder meer nog aangegeven:

“We hebben extreem veel uitval gehad, wat dat betreft is het een rampjaar geweest. Het was het eerste jaar met de nieuwe stal. In juni was er nog een oplegger vol dode kippen. U hoeft ons niet te vragen of we wat verdiend hebben aan dat koppel. Dat neemt niet weg dat er een overbezetting is geweest, alleen is dat in wezen dubbel en dwars afgestraft.

Er was teveel geleverd voor onze nieuwe (grote) stal. Er is over die vijf stallen teveel geconstateerd omdat we het teveel geleverde over de stallen hebben verdeeld.

Er is zoveel uitval omdat we geswitched zijn van ras; dat moest wel omdat het slachthuis bepaalt welk ras ze afnemen. Ik vind dat de uitval bij dit ras schandalig hoog is. 10% uitval is normaal. Dat heeft diverse oorzaken, het ligt aan het fokken en het zit in de genen, dat krijg je dus als bedrijf niet echt naar beneden. Als vermeerderaar heb je daar daar wel mee te maken.

Iets anders is de peildatum. Deze Verordening is al 10 jaar oud. Door de inrichting van tegenwoordig zet je veel later op. Inmiddels is het zo, dat wij de dieren pas vlak voor de 22 weken in de stal krijgen, dan is dus de stressperiode. Van 22-30 weken gaat je rendement pas tellen, op 30 weken ben je 3 à 5 % kwijt, dus zou het beter zijn die peildatum 6-8 weken later te nemen.”

Bewijs en verwijtbaarheid:

Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder [UBN], de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:

Het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak van 1.300 cm2 per dier in de stallen 1, 2, 3, 4 en 5.

Dit levert op:

5x overtreding van artikel 4 aanhef en onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.

Motivering van de tuchtrechtelijke maatregel:

Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer CBD WEL1315 en van de verklaring van betrokkene ter terechtzitting.

Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:

De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, zodat het welzijn van de dieren wordt gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1.300 cm2 beschikbaar moet zijn, waarbij de peildatum is gesteld op een leeftijd van 22 weken.

Ter zitting is door betrokkene ter verweer aangevoerd dat de peildatum van 22 weken naar achteren verlegd zou moeten worden. Het tuchtgerecht oordeelt dat dit iets is dat betrokkene bij het Productschap zou moeten aankaarten, waar de regels door de branche worden opgesteld.

Betrokkene heeft tevens aangevoerd dat hij een teveel aan dieren heeft moeten plaatsen, omdat de dieren nu eenmaal door de opfokorganisatie geleverd werden en er voor het overige bij dit ras nadien veel uitval is. Het Tuchtgerecht oordeelt over dit punt dat de ondernemer te allen tijde verantwoordelijk is voor de gang van zaken op het bedrijf. Welk ras hij kiest is zijn ondernemerskeuze, ook als daarover vanuit een slachthuis een bepaalde vraag is, evenals het aan betrokkene is om een teveel aan dieren al dan niet te accepteren. Daarbij neemt het Tuchtgerecht wel nota van de opmerking van de controleur van CoMore dat het goed zou zijn als de opfokorganisatie zijn verantwoordelijkheid in deze zou nemen door te zorgen voor stallen waarin restdieren weg zouden kunnen worden gezet, zodat niet de vermeerderaar (een stap verder in de keten) met het probleem van een teveel aan dieren wordt opgezadeld.

In het berechtingsrapport wordt geconstateerd, dat in de stallen 1, 2, 3, 4 en 5 op de genoemde peildatum van 22 weken per dier te weinig ruimte beschikbaar was. De norm voor de minimum-oppervlaktegrens is overschreden met 5% in de stallen 1, 2 en 5, met 6% in stal 3 en met 3,3% in stal 5. Dit betekent concreet dat de pluimveehouder teveel dieren hield in de vijf stallen.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat door de overschrijding van de norm het welzijn van alle dieren – en dus niet alleen van het teveel aan dieren per stal – is geschaad. In stal 1 tot en met 5 waren in totaal 49.891 vleeskuikenouderdieren geplaatst en dientengevolge hadden alle in die stallen aanwezige dieren ruimte te weinig. Al deze dieren hebben geleden onder het tekort aan vloeroppervlak. De overtreding wordt aangemerkt als zeer ernstig.

Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen.

- Ten aanzien van het economisch voordeel stelt het Tuchtgerecht dat betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft gehad, doordat meer dieren werden gehouden dan de norm toeliet.

Het Tuchtgerecht beoogt dit economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Het Tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel uit van het totaal aantal dieren dat werd gehouden op het gehele bedrijf afgezet tegen het maximale aantal dieren dat op het bedrijf gehouden mag worden.

Afgezet tegen het totale vloeroppervlak op het bedrijf mogen op het totale bedrijf 50.845 dieren gehouden worden, waarbij ook stal 6 meetelt voor het totaal. Ten tijde van de controle bevonden zich in de stallen 1 tot en met 6 in totaal 52.891 dieren. Het Tuchtgerecht gaat er in deze zaak bij de schatting van het economisch voordeel derhalve van uit dat op het bedrijf in totaal 2.046 dieren dieren boven de norm werden gehouden.

Het Tuchtgerecht heeft zeker begrip voor het grote verlies dat de ondernemer heeft geleden door de grote uitval op zijn bedrijf. Tevens oordeelt het Tuchtgerecht dat het economisch nadeel van uitval op zichzelf valt onder het ondernemingsrisico. Bovendien zou de financiële tegenslag als gevolg van de uitval nog groter zijn geweest, als de ondernemer niet bij aanvang teveel dieren had gehad.

Het Tuchtgerecht komt, alles in aanmerking nemend, tot een teveel aan dieren van afgerond 2.000 stuks, ten aanzien waarvan een geobjectiveerd winstbedrag wordt gehanteerd van € 2,- per dier. Het Tuchtgerecht wijkt hiermee af van eerdere vergelijkbare zaken, waarbij een geobjectiveerd winstbedrag van € 3,- per dier werd gehanteerd. Gelet op de gewijzigde economische omstandigheden en gehoor gevend aan de oproep om rekening te houden met het feit dat ondernemers in de sector moeite hebben het hoofd boven water te houden, verlaagt het Tuchtgerecht het geobjectiveerde winstbedrag van € 3,- naar € 2,-.

Bij het bepalen van de prijs per dier heeft het Tuchtgerecht zich gebaseerd op een publicatie van KWIN-Veehouderij (Kwantitatieve informatie voor de Veehouderij) van Livestock Research te Wageningen. Van de daar genoemde zgn. ‘voerwinst’ is een percentage arbeids-, onroerendgoed- en overige kosten afgetrokken om te komen tot een geschatte reële winst per dier.

- Ten aanzien van de overtreding van de welzijnsnorm telt het feit dat het welzijn van alle dieren in de stallen 1 tot en met 5 in het gedrang is gekomen. Dat is een zeer ernstig feit en het Tuchtgerecht legt ook hiervoor een geldboete op.

Betrokkene heeft ter zitting expliciet aangegeven dat hij het teveel aan dieren heeft verdeeld over alle stallen (behalve de hanenstal). Daarom beschouwt het Tuchtgerecht de vijf overtredingen als één complex van overtredingen en legt hiervoor één boete op.

Het Tuchtgerecht heeft voor het overige ter zitting de indruk gekregen dat betrokkene in de regel een zorgvuldige bedrijfsvoering heeft en dat maatregelen zijn genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen. Daarom legt het Tuchtgerecht de boete deels voorwaardelijk op. Daarbij is voorts rekening gehouden met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene – gelet op artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Beslissing:

Een geldboete van € 4.500 (zegge: vierduizend vijfhonderd euro), waarvan € 500 (zegge: vijfhonderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Indien binnen deze periode van twee jaar niet door betrokkene aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 of een andere bepaling over dierenwelzijn in de pluimveehouderij mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door mevrouw mr. W.N. Everts, voorzitter en de heren mr. drs.

H. Lommers en ing. J. Bazuin, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.