ECLI:NL:TNORDHA:2013:6 Kamer voor het notariaat Den Haag 13-20 en 13-37

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2013:6
Datum uitspraak: 11-12-2013
Datum publicatie: 12-12-2013
Zaaknummer(s): 13-20 en 13-37
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Zoals blijkt uit het betoog van klaagster in haar repliek komt de klacht samengevat op het volgende neer: “(…) Mijn klacht hield in samenvatting in dat door toedoen van mr. [notaris} de toedeling aan mij van de onverdeelde helft van de woning aan de [adres en woonplaats] niet is doorgegaan en dat mr. [notaris} ten onrechte niet heeft voldaan aan mijn verzoek om het door mij gestorte bedrag van € 216.469,95 aan mij terug te betalen. De reden daartoe was gelegen in het feit, dat de titel op grond waarvan dit bedrag in depot bij mr. [notaris} lag, was weggevallen”. (…)’. Klaagster verwijt de notaris dat hij ten onrechte en zonder haar toestemming een bedrag van € 3.327,50 heeft ingehouden op het aan klaagster toekomende bedrag van de verkoop van de woning.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 11 december 2013 inzake de klachten onder nummer 13-20 en 13-37 van:

[klaagster],

hierna ook te noemen: klaagster,

tegen

[notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de notaris.

De procedure

Klaagster heeft twee afzonderlijke klachten tegen de notaris ingediend. In klachtnummer 13-20 heeft de Kamer kennisgenomen van:

· het klaagschrift, doorgestuurd door de rechtbank Rotterdam op 2 mei 2013, ingekomen bij de Kamer te Den Haag op 3 mei 2013, met bijlagen,

· antwoord van de notaris, met bijlagen,

· repliek van klagers,

· dupliek van de notaris.

In klachtnummer 13-37 heeft de Kamer kennisgenomen van:

· het klaagschrift per faxbericht, ingekomen op 15 juli 2013, met bijlagen,

· het antwoord, met bijlagen.

De mondelinge behandeling van beide klachten heeft gezamenlijk plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Daarbij waren aanwezig klaagster bijgestaan door drs. mr. [X], en de notaris. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt.

De feiten

Klaagster is in 1980 in gemeenschap van goederen gehuwd met de heer [Y] (hierna te noemen: erflater). Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 1999 is de echtscheiding uitgesproken. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat partijen over zullen gaan tot verdeling van de gemeenschap van goederen en dat erflater per maand fl. 500,- alimentatie aan klaagster dient te betalen. Door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het daarvoor bestemde register is het huwelijk per 20 december 1999 ontbonden. Op 6 mei 2002 is erflater vervolgens in gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [Z] (hierna te noemen: [Z]). Uit beide huwelijken zijn kinderen geboren. Op 5 oktober 2006 is erflater overleden. Ten tijde van het overlijden van erflater was aan de verdeling van de gemeenschap, in het bijzonder de gemeenschappelijke woning van klaagster en erflater aan de [adres en woonplaats] (hierna te noemen: de woning) en de inboedel, geen uitvoering gegeven. Na het overlijden van erflater was klaagster eigenaar van de ene helft van de woning en [Z] was eigenaar van het onverdeelde vierde deel van de woning alsmede erfgenaam in het resterende kwart.

Bij brief van 25 januari 2007 heeft de notaris klaagster bericht dat hij is belast met de behandeling van de nalatenschap van erflater.

[Z] heeft vervolgens een koopovereenkomst gesloten met de heer [A] en mevrouw [B] (hierna te noemen: kopers), waarbij een koopprijs van € 215.000,- kosten koper is overeengekomen. In artikel 21 van deze koopovereenkomst staat het volgende:

“(…)

artikel 21

Onder voorbehoud goedkeuring van de rechtbank en of de tweede partner.

(…)”.

Na enige correspondentie heeft [Z] in kort geding de Voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verzocht om haar ex artikel 3:174 BW te machtigen de woning aan kopers tegen de overeengekomen koopprijs te verkopen en over te dragen, dan wel klaagster ertoe te veroordelen om mee te werken aan de verkoop en levering tegen een bedrag van € 215.000,- kosten koper op verbeurte van een dwangsom van € 1000,- per dag dat klaagster in gebreke zou blijven. Bij vonnis van 31 oktober 2012 heeft de Voorzieningenrechter echter het volgende bepaald:

“(…)

4. De beslissing

De voorzieningenrechter, verleent

indien en voor zover gedaagde niet voor 7 november 2012 te 17.00 uur een bedrag van € 215.000,=, te vermeerderen met de kosten koper en de eventuele fiscale verplichtingen die aan de overdracht van vorenbedoelde woning verbonden (zullen) zijn, als bovenomschreven in depot zal hebben gestort bij de notaris, bij partijen bekend, eiseres machtiging, het onroerend goed gelegen aan de [adres en woonplaats] te verkopen en over te dragen aan de kopers, de heer [A] en mevrouw [B], tegen de overeengekomen verkoopprijs van € 215.000,=k.k.;

(…).”

Op 31 oktober 2012 heeft de advocaat van klaagster mr. [X] telefonisch contact opgenomen met het notariskantoor inzake de hoogte van het in depot te storten bedrag. De advocaat van klaagster heeft vervolgens de Voorzieningenrechter verzocht om in het vonnis op te nemen dat klaagster voor 7 november 2012 een bedrag van € 107.500,- (verhoogd met notariskosten en eventuele overdrachtsbelasting) op de kwaliteitsrekening van de notaris diende te storten. De Voorzieningenrechter heeft dit verzoek niet toegestaan, omdat [Z] niet had ingestemd met dit verzoek.

Bij fax van 8 november 2012 heeft het notariskantoor aan de advocaat van klaagster de ontvangst van

€ 216.469,65 op de kwaliteitsrekening bevestigd. Bij brief van 26 november 2012 heeft de advocaat van klaagster de notaris bericht dat klaagster een ander notariskantoor wilde belasten met het opmaken en het passeren van de verdelingsakte en verzocht hij namens klaagster het bedrag van € 216.469,65 middels telefonische overboeking uiterlijk 27 november 2012 naar dat notariskantoor over te maken. Op 30 januari 2013 heeft er een kort geding plaatsgevonden tussen klaagster en de notaris. Dit kort geding was geïnitieerd door klaagster teneinde te bewerkstelligen dat de notaris het onder hem berustende bedrag aan haar moest uitkeren. Uit het proces-verbaal van die zitting blijken de volgende afspraken:

“(…)

Partijen zijn ter zitting ter beslechting van hun geschil in dit kort geding het navolgende overeengekomen:

- de woning gelegen aan de [adres en woonplaats] zal uiterlijk woensdag 6 februari 2013 aan mw. [klaagster] worden geleverd;

- zowel mw. [klaagster] als mw. [Z] hebben recht op de helft van de koopsom ad € 215.000,-, met dien verstande dat van het aan mw. [klaagster] toekomende deel € 20.000,- in depot blijft en van het aan mw. [Z] toekomende deel € 30.000,-, zulks met het oog op de verdere financiële afwikkeling tussen [klaagster] en [Z].

(…).”

Uiteindelijk werd afgesproken dat partijen op 15 februari 2013 om 15.30 uur de verdelingsakte zouden tekenen.

Op 15 februari 2013 heeft klaagster in verband met de haar nog verschuldigde alimentatie executoriaal beslag gelegd op de aan [Z] toekomende opbrengst van de woning. [Z] heeft vervolgens haar medewerking aan de levering onthouden. Tot op heden heeft de notaris niet voldaan aan het verzoek van klaagster om het bedrag in depot van € 216.469,65 uit te betalen.

Uit het proces-verbaal van een behandeling in kort geding op 25 juni 2013 tussen klaagster en [Z] blijkt het volgende:

“(…)

1. De woning aan de [adres en woonplaats] wordt verkocht aan de heer [D] voor een bedrag van € 175.000,00 k.k..

2. Dit bedrag wordt, na aftrek van de notariskosten gemoeid met de verdeling van de nalatenschap, bij helfte tussen partijen verdeeld.

3. Uit de helft die toekomt aan [Z] wordt een bedrag van € 5.000,00 aan alimentatie uitgekeerd aan [klaagster].

4. Het beslag dat is gelegd onder Stichting [naam] op 3 juni 2013 zal worden opgeheven na het passeren van de leveringsakte doch uiterlijk binnen een week na heden.

5. De kosten van de makelaar blijven voor rekening van [Z] en zijn al betaald.

6. Nadat uitvoering zal zijn gegeven aan het bovenstaande verlenen partijen elkaar over een weer finale kwijting terzake de afwikkeling van de nalatenschap.

(…).”

Op 22 februari 2013 komen klaagster en [Z] weer samen bij de notaris om de akte van verdeling te tekenen. [Z] heeft vervolgens haar medewerking aan de levering onthouden.

De klacht in klachtnummer 13-20 en het verweer van de notaris

Zoals blijkt uit het betoog van klaagster in haar repliek komt de klacht samengevat op het volgende neer:

“(…)

Mijn klacht hield in samenvatting in dat door toedoen van mr. [notaris} de toedeling aan mij van de onverdeelde helft van de woning aan de [adres en woonplaats] niet is doorgegaan en dat mr. [notaris} ten onrechte niet heeft voldaan aan mijn verzoek om het door mij gestorte bedrag van € 216.469,95 aan mij terug te betalen. De reden daartoe was gelegen in het feit, dat de titel op grond waarvan dit bedrag in depot bij mr. [notaris} lag, was weggevallen”.

(…)’.

De notaris handelde daarmee in strijd met artikel 17 lid 1 van de Wet op het notarisambt.

De notaris heeft het volgende aangevoerd. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat wanneer iemand voor de helft al eigenaar is van een woning, diegene maar de helft van de waarde van de woning onder de notaris behoeft te storten. Dit neemt echter niet weg dat, indien in een rechterlijke uitspraak een verplichting is vastgelegd om een bedrag in depot bij een notaris te storten, zoals in onderhavig geval, het niet uitmaakt wat een notaris als derde daarvan vindt. Het ligt dan op de weg van partijen zelf om er samen uit te komen en zij dienen een gelijkluidende opdracht aan de notaris te geven hoe de notaris moet uitbetalen, Bij gebreke daarvan dienen zij de rechter te verzoeken daar een oordeel over te geven.

Tussen partijen was afgesproken dat zij de akte van verdeling op 15 februari 2013 om 15.30 uur zouden tekenen. Precies op dat tijdstip verscheen er in opdracht van klaagster een deurwaarder op het notariskantoor die beslag legde op vorderingen en/of zaken die de notarismaatschap aan [Z] schuldig zou zijn. Het beslag had tot gevolg dat het de notaris niet vrij stond het meerdere boven het afgesproken bedrag van € 30.000,- , dat in depot moest blijven, aan [Z] uit te betalen. De notaris was van oordeel dat met dit beslag werd afgeweken van hetgeen tijdens kort geding was afgesproken. De zorgplicht van de notaris dwong de notaris ertoe om [Z] over dit beslag te informeren en over het feit dat hij de tijdens het kort geding gemaakte afspraken niet kon nakomen. Het gevolg was dat [Z] de verdelingsakte niet wilde tekenen. Klaagster verzocht de notaris vervolgens om een akte van non-comparitie te tekenen. De notaris heeft dit geweigerd, omdat een akte van non-comparitie veronderstelt dat [Z] niet wilde meewerken, terwijl het niet meewerken gelegen was in het feit dat klaagster beslag had gelegd.

Op 21 februari 2013 ontving de notaris de volgende e-mail van klaagster:

“(…)

Gezien de recente ontwikkelingen mag ik concluderen dat niemand baat heeft bij het handhaven van de huidige status quo in voornoemde kwestie. Derhalve lijkt het mij zinvol en verstandig de leveringsakte zo spoedig mogelijk te laten tekenen door beide partijen. Voortvloeiend uit deze constatering stel ik voor dat de beslaglegging zoals vorige week ter tafel is gekomen, wordt opgeheven en in aansluiting hierop zal de betrokkenheid van de heer [X] (desgewenst) voor het moment ‘on hold’ worden gezet.

Voorts wil ik benadrukken dat alle afspraken zoals zijn gemaakt tijdens het kortgeding van 30 januari 2013, met name de bedragen die in depot blijven, gehandhaafd zullen blijven.

Op basis van bovenstaande verzoek ik u beide partijen zo spoedig mogelijk bijeen te roepen voor het tekenen van de akte van levering om deze kwestie af te wikkelen.

(…)”.

Vervolgens is door partijen een nieuwe afspraak gemaakt bij de notaris om te passeren, te weten op 22 februari 2013 om 13.30 uur.

De notaris heeft een conceptverklaring opgesteld voor het beëindigen van het beslag. Gezien de zeer korte termijn tussen het maken van de afspraak en het passeren van de akte, heeft de notaris ongeveer een half uur voor het passeren de verklaring naar klaagster kunnen mailen.

In deze conceptverklaring staat onder andere het volgende:

“(…)

= dat zij hierbij dit beslag opheft en dat dit beslag derhalve waardeloos is;

= dat zij derhalve akkoord is met het uitbetalen van de aan mevrouw [Z] voornoemd toekomende gelden die [naam] notariskantoor onder haar berusting heeft (en op dlaatstgemeldegelden geen beslag zal leggen), met uitzondering van het bedrag van € 30.000,00 waarvan partijen overeen zijn gekomen dat dat in depot bij [naam] notariskantoor zal blijven.

(…).”

Klaagster was het niet eens met de toevoeging “en op dlaatstgemeldegelden geen beslag zal leggen”.

De notaris heeft aangevoerd dat hij drie redenen had voor de toevoeging, te weten:

-klaagster heeft eerder beslag gelegd op de gelden in strijd met de overeenkomst gesloten tijdens kort geding, waardoor de verdeling niet is doorgegaan;

- de notaris dient wegens zijn zorgplicht ook de belangen van de wederpartij in de gaten te houden;

- klaagster had in haar e-mail van 21 februari 2013 aangegeven haast te hebben met het passeren van de akte, op grond waarvan de notaris dacht dat het toevoegen dat de extra zin zo onbelangrijk zou zijn dat dit geen enkel probleem op zou leveren.

Voor een notaris is het zeer lastig om in een onderhavige zaak de belangen van alle partijen te behartigen. De notaris heeft aangevoerd dat hij niet in strijd met artikel 17 lid 1 Wna heeft gehandeld.

De klacht in klachtnummer 13-37 en het verweer van de notaris

Klaagster verwijt de notaris dat hij ten onrechte en zonder haar toestemming een bedrag van € 3.327,50 heeft ingehouden op het aan klaagster toekomende bedrag van de verkoop van de woning.

De notaris heeft het volgende aangevoerd. De declaratie van € 3.327,50 bestond uit drie delen, te weten:

  1. de kosten in verband met het niet doorgaan van de akte van verdeling;
  2. de kosten die de notaris heeft gemaakt en tijd die de notaris heeft besteed aan het kort geding;
  3. extra werkzaamheden ter zake door klaagster gelegd beslag.

Ad 1. Aan klaagster is een offerte verstrekt voor de kosten van de werkzaamheden ter zake de toedeling van de woning. Op de conceptafrekening van de akte van verdeling stonden de kosten van € 850,00 vermeld. Toen de verdeling uiteindelijk niet is doorgegaan heeft de notaris de kosten verlaagd tot € 800,00.

Ad 2. Van begin af aan was het duidelijk dat het de notaris niet vrij stond om de gelden op verzoek van een van de partijen uit te keren. De advocaat van klaagster heeft zich niets aangetrokken van deze mededeling. In een brief van 22 januari 2013 aan de advocaat van klaagster heeft de notaris gemeld dat de kosten die hij moest maken voor het kort geding in rekening zou brengen. De uiteindelijke kosten die de notaris heeft doorberekend zijn lager dan de werkelijke gemaakte kosten, te weten betreffend 12 uur in plaats van 18,5 uur.

Ad 3. Door het leggen van het beslag heeft de notaris extra tijd moeten besteden aan het dossier. De notaris vindt het derhalve verdedigbaar deze kosten op klaagster te verhalen.

De notaris wijst erop dat de maatschap gelden onder zich hield die aan klaagster toekwamen. Aangezien klaagster gelden aan de notaris verschuldigd was, vindt de notaris het gerechtvaardigd om dit met elkaar te verrekenen.

De beoordeling van de klachten

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

Klachtnummer 13-20

De klacht bestaat uit twee klachtonderdelen, namelijk dat door toedoen van de notaris de levering niet is doorgegaan en dat de notaris het bedrag van € 216.469,65 niet op verzoek van klaagster aan haar uit wilde keren.

Wat betreft het verwijt dat door toedoen van de notaris de levering niet is doorgegaan overweegt de Kamer als volgt. Op 15 februari 2013 was er een afspraak gemaakt met [Z] en klaagster om de akte te ondertekenen om 15.30 uur op het kantoor van de notaris. Op diezelfde datum heeft klaagster ten laste van [Z] executoriaal derdenbeslag gelegd op de onder de notaris berustende gelden in verband met klaagster toekomende alimentatie. Het exploot is op 15 februari 2013 om 15.30 uur aan de notaris betekend. Nadat de notaris [Z] op de hoogte had gesteld van het beslag heeft [Z] haar medewerking aan de levering geweigerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Klaagster heeft er zelf voor gekozen om beslag te laten leggen. Op de notaris rustte vervolgens een informatieplicht, aangezien hij door het beslag na de levering de aan [Z] toekomende gelden niet vrij kon uitbetalen. Dat [Z] vervolgens ervoor kiest om niet mee te werken aan de levering, kan de notaris niet verweten worden.

Klaagster heeft daarna de notaris verzocht op korte termijn een nieuwe bijeenkomst te plannen voor het tekenen van de akte. Op 22 februari 2013 wordt er een nieuwe bijeenkomst gepland. Tijdens deze bijeenkomst werd klaagster ter ondertekening een document voorgelegd dat de notaris had opgesteld en maakte de notaris de opmerking dat klaagster na het overmaken van de gelden weer beslag zou kunnen leggen. Vervolgens weigerde [Z] haar medewerking te verlenen aan de levering. De Kamer oordeelt als volgt. Het opheffen van het al gelegde beslag was conform de bedoelingen van klaagster als gemeld in haar e-mail van 21 februari 2013. De notaris heeft tijdens het passeren beide partijen erop gewezen dat klaagster na het overmaken van de gelden weer beslag zou kunnen leggen. De Kamer is van oordeel dat de notaris zijn zorgplicht iets te ruim heeft opgevat in een gecompliceerd dossier. De notaris is in zijn zorgplicht doorgeschoten. Gezien de complexiteit van het dossier en de verhoudingen tussen partijen acht de Kamer het handelen van de notaris, voor zover het dit klachtonderdeel betreft, niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Wat betreft de uitkering van het bedrag in depot overweegt de Kamer als volgt. De advocaat van klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat het geen bedrag was dat in depot was gegeven, maar de beoogde koopsom. De notaris heeft daartegen aangevoerd dat hij het vonnis van de Voorzieningenrechter van 31 oktober 2012 had, waarin stond dat hij het bedrag in depot onder zich hield. Toen klaagster wilde afzien van de levering, wilde zij het door haar gestorte bedrag terug. De Kamer is van oordeel dat het bedrag ter uitvoering van hetgeen overeengekomen was op 31 oktober 2012, in depot was gestort onder de notaris. Toen klaagster niet meer geleverd wilde krijgen, kon de notaris niet uitkeren zonder instemming van [Z] of zonder een nieuw vonnis van de rechter. Aangezien een dergelijk vonnis ontbrak en [Z] niet wilde meewerken aan het uitkeren van het bedrag aan klaagster, kan dit de notaris niet verweten worden. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtnummer 13-37

De Kamer overweegt het volgende. Door klaagster wordt niet geklaagd over de hoogte van de declaratie. De Kamer zal zich daarom beperken tot beoordeling van de klacht voor wat betreft het feit dat de notaris zonder toestemming de declaratie heeft verrekend. De notaris had bij de advocaat van klaagster aangekondigd dat hij voornemens was te verrekenen. Hierop heeft de notaris geen reactie mogen ontvangen. Het enkele feit dat er geen reactie is ontvangen, geeft de notaris nog niet het recht om zonder toestemming te mogen verrekenen. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

De Kamer acht het opleggen van een maatregel passend en geboden. De Kamer is van oordeel dat met het opleggen van de maatregel van waarschuwing kan worden volstaan.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klachten voorzover het klachtnummer 13-20 betreft ongegrond;

verklaart de klacht voorzover het klachtnummer 13-37 betreft gegrond en legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;

bepaalt dat de opgelegde maatregel, nadat deze beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, zal worden ten uitvoer gelegd op een nader te bepalen vergadering van de Kamer, waartoe de notaris per aangetekende brief zal worden opgeroepen door de secretaris.

Deze beslissing is gegeven door mrs. R.J. Paris, voorzitter, R.R. Roukema, L.G. Vollebregt, P.H.B. Gorsira en J.P. van Loon en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 11 december 2013.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.