ECLI:NL:TNOKSHE:2013:YC0924 Kamer van toezicht 's-Hertogenbosch KLN.12.24
ECLI: | ECLI:NL:TNOKSHE:2013:YC0924 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-03-2013 |
Datum publicatie: | 18-03-2013 |
Zaaknummer(s): | KLN.12.24 |
Onderwerp: | Overig |
Beslissingen: | Klacht gegrond met waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht van de KNB tegen drie notarissen die samenwerken met een notaris die in 2011 uit het ambt is ontzet en na ontzetting als kandidaat-notaris en partner aan het notariskantoor verbonden is gebleven. De kamer is van oordeel dat de drie notarissen het vertrouwen in het ambt schaden door een notaris, die uit het ambt is ontzet, in de gelegenheid te stellen als kandidaat-notaris op hetzelfde kantoor werkzaam te blijven, terwijl deze daarbij als mede-eigenaar zeggenschap heeft in het reilen en zeilen van het notariskantoor. De kamer acht dit schadelijk voor het vertrouwen in het notariaat en het beeld dat de maatschappij heeft van het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep. Klacht gegrond met oplegging van maatregel van waarschuwing en besluit tot openbaarheid van de opgelegde maatregel. |
Klachtnummer : Kln. 12.24
Datum uitspraak: 18 maart 2013
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH
De kamer voor het notariaat (verder: de kamer) neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht die is ingediend door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (verder: de KNB), gevestigd in Den Haag, tegen mevrouw mr. [notaris A], de heer mr. [notaris B] en de heer mr. [notaris C], notarissen in [vestigingsplaats] (verder afzonderlijk aan te duiden als [notaris A], [notaris B] en [notaris C] dan wel gezamenlijk als de notarissen).
1. De procedure:
1.1. De KNB heeft bij brief van 26 maart 2012 een klacht geformuleerd tegen de notarissen, welke klacht op 27 maart 2012 is binnengekomen bij de kamer van toezicht in Rotterdam.
1.2. De notarissen hebben op 16 april 2012 een verweerschrift ingediend bij de kamer van toezicht in Rotterdam.
1.3. Vervolgens heeft de kamer van toezicht in Rotterdam de president van het gerechtshof in Amsterdam verzocht de klacht te verwijzen naar een andere kamer. Bij beslissing van 24 september 2012 heeft de president van het gerechtshof in Amsterdam de kamer van toezicht in ’s‑Hertogenbosch belast met de verdere behandeling van de klacht.
1.4. De KNB heeft gerepliceerd bij brief van 25 oktober 2012, welke brief door de kamer van toezicht is ontvangen op 31 oktober 2012.
1.5. Bij brief van 20 november 2012 hebben de notarissen gedupliceerd, welke brief door de kamer van toezicht op dezelfde datum is ontvangen.
1.6. De plaatsvervangend voorzitter heeft de behandeling van de klacht verwezen naar de volle kamer.
1.7. De kamer heeft de klacht behandeld op de vergadering van 18 februari 2013. Mr. W.J. Geselschap is verschenen namens de KNB. Hij heeft de klacht toegelicht, mede aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota. De notarissen zijn eveneens verschenen. Zij hebben hun standpunt toegelicht, mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitnota.
2. De feiten
2.1. Volgens het register voor het notariaat is [notaris A] sinds [datum] 1999 als notaris verbonden aan [X] Notarissen N.V., gevestigd in [vestigingsplaats] (verder: [X]). Vanaf [datum] 2003 staat zij als directrice van [X] (voorheen: [Y] Notarissen N.V.) geregistreerd. Mr. [notaris D] (verder: [notaris D]), oprichter van het kantoor, was sinds [datum] 1988 als notaris werkzaam in [vestigingsplaats] en stond vanaf [datum] 2002 in het register vermeld als directeur van de vennootschap. [notaris C] is, na aanvankelijk als kandidaat-notaris aan [X] verbonden te zijn geweest, sinds [datum] 2005 als notaris verbonden aan dit kantoor. Sinds [datum] 2006 staat hij eveneens geregistreerd als directeur van [X].
2.2. In 2006 en 2007 zijn door de KNB, het Bureau Financieel Toezicht (verder: BFT), de St. Waarborgfonds Eigen Woningen, diverse hypothecaire geldverstrekkers en enkele particuliere kopers klachten ingediend tegen [notaris D]. Deze klachten hingen samen met zijn handelwijze als notaris rond zogenaamde ABC-transacties. Het BFT concludeerde na onderzoek van de zaaksdossiers van 37 panden dat bij 36 panden sprake was van ongeoorloofde ABC-transacties op grond van een onverklaarde waardesprong, variërend van 36% tot 167%. Naar aanleiding van deze klacht heeft de Rotterdamse kamer van toezicht bij beslissing van 10 september 2009 geoordeeld dat [notaris D] de tuchtnorm in ernstige mate heeft overtreden en dat hij, door niet te handelen zoals van hem mocht worden verwacht, grootschalige hypotheekfraude mogelijk heeft gemaakt en daarvoor “instrumenteel” is geweest. De kamer heeft daarbij overwogen dat het totaalbedrag aan geleend geld dat niet uit de veiling-/verkoopopbrengsten van de betreffende panden kon worden voldaan door het BFT werd becijferd op € 1.549.670,00. Door de handelwijze van [notaris D] is het vertrouwen in het notariaat ernstig geschonden, aldus genoemde kamer. Hoewel het hof in Amsterdam kort voor de beslissing op de klacht tegen [notaris D] in een vergelijkbare zaak de betreffende notaris uit het ambt had ontzet, heeft de kamer van toezicht in Rotterdam overwogen dat voor [notaris D] de zware, maar minder verstrekkende, maatregel van schorsing voor de duur van twee maanden passend en geboden is. Daarbij heeft de kamer in aanmerking genomen dat haar niet was gebleken dat [notaris D] te kwader trouw gehandeld heeft en/of bewust is tekortgeschoten in zijn rol als notaris bij het voorkomen van hypotheekfraude. Volgens de kamer was voorts niet gebleken dat [notaris D] persoonlijk van de fraude heeft geprofiteerd en/of persoonlijk gewin heeft nagestreefd. Verder heeft de kamer meegewogen dat aan [notaris D] niet eerder een maatregel was opgelegd in verband met soortgelijke klachten, dat de onderzoeken en de klachtprocedure langdurig en ingrijpend zijn geweest en dat hij als gevolg daarvan veel negatieve publiciteit heeft gehad.
2.3. De betrokken klagers hebben hoger beroep aangetekend tegen deze beslissing. Het hof in Amsterdam heeft bij beslissing van 18 januari 2011 geoordeeld dat [notaris D] de in artikel 98 lid 1 Wna geformuleerde tuchtnorm in vrijwel alle onderzochte gevallen in ernstige mate heeft overtreden. Gelet op de aard en de ernst van de tuchtrechtelijk laakbare handelwijze van [notaris D] en het grote aantal ongeoorloofde transacties in een relatief kort tijdsbestek, heeft het hof de maatregel van ontzetting uit het ambt passend en geboden geacht. Met ingang van 19 januari 2011 is [notaris D] uit het ambt ontzet (LJN: BP1083).
2.4. [notaris D] is na zijn ontzetting uit het ambt als kandidaat-notaris aan [X] verbonden gebleven. [notaris A] en [notaris C] zijn met hem blijven samenwerken. Sedert 19 januari 2011 heeft [notaris D] geen bevoegdheden meer ten aanzien van de kwaliteitsrekening en per die datum is hij eveneens uit zijn functie van statutair directeur van [X] ontheven. Hij is nog wel aandeelhouder en heeft stemrecht ten aanzien van zijn aandelenpakket. Op juridisch gebied vervult hij een adviserende rol. Als [notaris D] in een zaak adviseert, treedt één van de notarissen op als verantwoordelijk notaris.
2.5. Ten tijde van de ontzetting beschikten [notaris D] en [notaris A] via hun praktijkvennootschappen elk over ruim 36% van de aandelen in [X] en [notaris C] over ruim 27% van de aandelen in [X].
2.6. Op [datum] 2011 heeft [notaris B], die destijds als kandidaat-notaris aan [X] verbonden was, verzocht benoemd te worden in het ambt van notaris in associatief verband met [X]. Volgens zijn ondernemingsplan zou hij na zijn benoeming 10% van de aandelen verkrijgen en zouden [notaris D], [notaris A] en [notaris C] elk 30% gaan houden. Na verloop van drie jaren zou er een gelijke verdeling ontstaan tussen de aandeelhouders en zou elk van hen 25% gaan houden. Naar aanleiding van het verzoek van [notaris B] heeft de KNB aan het ministerie meegedeeld bezwaar te hebben tegen diens benoeming bij [X] omdat het (samengevat) volgens de KNB niet goed is dat een startende notaris bewust op deze wijze met onder andere een ontzette notaris wil gaan samenwerken.
2.7. Naar aanleiding van de bezwaren van de KNB heeft [notaris B] zijn verzoek toegelicht bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie en heeft op 7 november 2011 een gesprek plaatsgevonden tussen de KNB en [notaris A] en [notaris C] (prod. 1 bij klacht).
2.8. Op [datum] 2012 is [notaris B] voorgedragen om benoemd te worden tot notaris in associatief verband met [X], welke benoeming vervolgens bij Koninklijk Besluit van [datum] 2012 is geschied. Volgens het register voor het notariaat is [notaris B] vanaf [datum] 2012 als notaris werkzaam bij [X]. Sindsdien houden [notaris D], [notaris A] en [notaris C] elk 30% van de aandelen in [X] en [notaris B] 10%.
3. De klacht
3.1. De KNB verwijt [notaris A] en [notaris C] dat zij vanaf 19 januari 2011 samenwerken met een uit het ambt ontzette notaris en dat deze uit het ambt ontzette notaris zeggenschap heeft binnen hun onderneming. Aan [notaris C] wordt voorts verweten dat hij heeft toegelaten dat tussen 19 januari 2011 en de beëdiging van [notaris B] op [datum] 2012 de zeggenschap van [notaris D] groter was dan zijn eigen zeggenschap. [notaris B] wordt verweten dat hij vrijwillig heeft besloten een samenwerking aan te gaan met een uit het ambt ontzette notaris en toe te staan dat deze tot [datum] 2015 een grotere zeggenschap heeft dan hij zelf.
3.2. De KNB meent dat verregaande samenwerking met een uit het ambt ontzette notaris, die mede-eigenaar is van de onderneming waarin zij werkzaam zijn en daarbinnen zeggenschap heeft, niet past binnen een goede beroepsuitoefening en dat de notarissen daarmee in strijd handelen met de eer en het aanzien van het ambt. Volgens de KNB is er na de ontzetting ogenschijnlijk niets veranderd en lijkt het er voor het grote publiek op dat een notaris zich in feite alles kan veroorloven. Dit acht de KNB schadelijk voor het vertrouwen in het notariaat en het beeld dat de maatschappij heeft van het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep.
3.3. Ook heeft de KNB gesteld dat [notaris D] een ondernemingsplan heeft ingediend met het verzoek (opnieuw) benoemd te worden tot notaris in associatie met [X]. De KNB acht de intentie van de notarissen om op de oude voet verder te gaan zorgelijk. De KNB vindt het verder kwalijk dat [notaris A] en [notaris C] zich niet kunnen vinden in de door het gerechtshof Amsterdam opgelegde maatregel, die volgens hen onterecht zwaar is. Zij hebben te kennen gegeven dat de feiten waarvoor [notaris D] is veroordeeld, door hen als minder ernstig worden ervaren dan bijvoorbeeld het verduisteren van gelden van derden. Volgens de KNB geven de notarissen daarmee aan dat zij het handelen van [notaris D] niet, althans niet in gelijke mate als het gerechtshof in Amsterdam, tuchtrechtelijk laakbaar vinden en nemen zij daardoor onvoldoende afstand van de handelwijze van [notaris D]. De KNB verzoekt de kamer een passende maatregel op te leggen aan de notarissen.
3.4. De notarissen hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Zij stellen dat zij elk een eigen verantwoordelijkheid hebben als notaris en dat die verantwoordelijkheid geheel los staat van de rol en/of zeggenschap die [notaris D] heeft binnen [X]. [notaris D] heeft geen zeggenschap meer binnen [X] “als ware hij notaris”, sedert 19 januari 2011 heeft hij geen bevoegdheden meer ten aanzien van de kwaliteitsrekening en sindsdien is hij uit zijn functie van statutair directeur van [X] ontheven, aldus de notarissen. Zij voeren aan dat de bezwaren van de KNB ook aan de orde zijn geweest in het kader van de benoeming van [notaris B], maar dat deze bezwaren de Minister er niet van hebben weerhouden [notaris B] voor te dragen voor benoeming in associatief
verband met [X].
3.5. De notarissen stellen verder verregaande maatregelen te hebben getroffen ten aanzien van de praktijkvoering en de daarbij behorende klanten die destijds veroorzaker zijn geweest van de ontzetting van [notaris D]. Zo vermelden zij dat [X] zowel intern als extern rigoureuze maatregelen heeft getroffen door de bij de frauduleuze handelingen betrokken medewerkers ontslag aan te zeggen en bepaalde cliënten en tussenpersonen de deur te wijzen. Ook is binnen [X] een streng integriteitsbeleid uitgewerkt, aldus de notarissen.
3.6. Het is de notarissen niet duidelijk “op basis waarvan een uit het ambt ontzette notaris, die weer kandidaat-notaris wordt (zonder waarnemingsbevoegdheid) geen aandeelhouder binnen een notariskantoor zou kunnen zijn”. Ook het BFT is volgens hen van mening dat onder de huidige regelgeving niets in de weg staat aan samenwerking met een uit het ambt ontzette notaris op de wijze waarop [X] dat nu doet. De notarissen wijzen op de positieve rapportages van de Belastingdienst naar aanleiding van een onderzoek in 2010, de protocollencontrole medio 2011, het onderzoek door het BFT in 2011 en rapportage van de intercollegiale toetsing door de KNB op 2 mei 2012. Uit het bijgevoegde auditrapport van de KNB blijkt dat het kantoor en de daaraan verbonden notarissen volledig aan de gestelde eisen voldoen, aldus de notarissen.
3.7. De notarissen hebben er verder op gewezen dat in de negen door gedupeerde kopers tegen [notaris D] aangespannen civiele procedures tot in hoogste instantie is geoordeeld dat [notaris D] geen enkel verwijt kon worden gemaakt en dat hij voor geen enkele schade aansprakelijk is.
4. De beoordeling
4.1. Vooropgesteld wordt dat het de KNB niet gaat om de wijze waarop [notaris A], [notaris C] en [notaris B] hun ambt uitoefenen, maar om de situatie waarin zij werkzaam zijn. Met de klacht beoogt de KNB duidelijkheid te verkrijgen omtrent de vraag of het al dan niet geoorloofd moet worden geacht dat [notaris A], [notaris C] en [notaris B] blijven samenwerken met een notaris die uit het ambt is ontzet en die vervolgens als kandidaat-notaris en als mede-eigenaar/mede-aandeelhouder van een notariskantoor (op het verlijden van aktes na) dezelfde notariële (advies-) werkzaamheden blijft verrichten als voorheen en uit hoofde van zijn stemrecht ten aanzien van zijn aandelenpakket zeggenschap heeft over de gang van zaken binnen het notariskantoor.
4.2. Uitgangspunt bij de beoordeling van de voorliggende vraag vormt het feit dat de tuchtrechter in hoogste instantie onherroepelijk heeft beslist dat [notaris D] het ambt van notaris niet langer waardig is. Zoals hiervoor reeds (gedeeltelijk) is weergegeven heeft het hof geoordeeld dat [notaris D]:
“de in artikel 98 lid 1 Wna geformuleerde tuchtnorm in vrijwel alle onderzochte gevallen in ernstige mate heeft overtreden. (…) In het onderhavige geval blijkt, evenals in de beslissing van het hof genomen op 30 juni 2009 (LJN: BJ0677), sprake te zijn van een hele reeks ongeoorloofde ABC-transacties die door of onder verantwoordelijkheid van de notaris zijn gepasseerd. Dit geldt ook met betrekking tot het handelen van de notaris in het kader van de hypotheekfraude. Daar komt nog bij dat - volgens de kamer - gebleken is dat de notaris geen consequenties heeft verbonden aan de - uit het onderzoek blijkende - bijkomende signalen die hem hadden moeten doen beseffen dat deze ABC-transacties ongeoorloofd waren. Door dit handelen en nalaten van de notaris is het vertrouwen in de rechtsbedeling, in het bijzonder die welke aan het notariaat is opgedragen, in ernstige mate geschaad. En daarmee raakt dat handelen en nalaten de fundamenten van het rechtsverkeer.(…) Het hof acht, gelet op de aard en ernst van de tuchtrechtelijk laakbare handelwijze van de notaris en het grote aantal ongeoorloofde transacties in een relatief kort tijdsbestek, de maatregel van ontzetting uit het ambt passend en geboden.”
4.3. De omstandigheid dat volgens de kamer van toezicht in Rotterdam niet is gebleken dat [notaris D] te kwader trouw heeft gehandeld en/of bewust is tekortgeschoten in zijn rol als notaris bij het voorkomen van hypotheekfraude (verwezen wordt naar hetgeen hiervoor is weergegeven in r.o. 2.2.), op welke overweging de notarissen met nadruk hebben gewezen, heeft het hof er niet van weerhouden om aan hem de zwaarste tuchtmaatregel op te leggen.
4.4. Met tuchtrechtspraak wordt beoogd het niveau van het functioneren van het notariaat op peil te houden (en zonodig te verhogen) om daarmee het belang te bewaken dat de maatschappij heeft bij een deugdelijk notariaat. De notaris heeft uit hoofde van zijn ambt een publieke verantwoordelijkheid. Hij verricht ambtshandelingen, hij staat voor rechtszekerheid en voor rechtsbescherming. De notaris staat als openbaar ambtenaar, als verlengstuk van de overheid, rechtstreeks ten dienste van de maatschappij als geheel. Het is derhalve van cruciaal belang dat het publiek vertrouwen kan stellen in het notariaat.
4.5. Vast staat dat [notaris A] en [notaris C] er welbewust voor hebben gekozen om hun samenwerking met [notaris D] in de huidige vorm te continueren. Ook [notaris B] heeft er welbewust voor gekozen een dergelijke samenwerking met [notaris D] aan te gaan.
4.6. Zoals de kamer van toezicht in Rotterdam heeft overwogen, staat vast dat er destijds veel negatieve publiciteit is geweest in verband met de hele kwestie. De handelwijze van [notaris D] en daarmee ook van [X] heeft in de betreffende periode sterk in de belangstelling gestaan, zoals de notarissen hebben beaamd. Daarbij zijn [notaris D] en [X] met naam en toenaam vermeld. De notarissen stellen dat zij altijd volledige openheid hebben betracht, in welk verband zij onder meer hebben verwezen naar de website van [X]. Op deze website staan zij (momenteel) als volgt vermeld:
- “[notaris A]: notaris, partner, directeur van de vennootschap en bestuursvoorzitter, ondernemingsrecht
- [notaris C]: notaris, partner en directeur van de vennootschap, vastgoed
- [notaris B]: notaris, partner, vastgoed en ondernemingsrecht
- [notaris D]: juridisch adviseur alle praktijkgroepen”
Waar andere aan [X] verbonden kandidaat-notarissen op de website duidelijk als zodanig worden gepresenteerd, wordt die hoedanigheid bij [notaris D] niet op de website vermeld. Dat hij partner is, wordt evenmin kenbaar gemaakt. Van volledige openheid is naar het oordeel van de kamer derhalve geen sprake. De wijze van vermelding op de website wordt van belang geacht, niet alleen omdat rechtzoekenden steeds vaker gebruik maken van internet om informatie te verkrijgen, maar ook omdat [X] zelf kennelijk actief is via internet, bijvoorbeeld door haar product “Notariaat [Z]” (onderdeel van [X]) daar aan te bieden.
4.7. Hoewel de huidige wet- en regelgeving er niet aan in de weg staat dat een notaris na zijn ontzetting als kandidaat-notaris notariële werkzaamheden blijft verrichten en een notaris een samenwerkingsverband kan aangaan met een kandidaat-notaris, is de kamer van oordeel dat [notaris A], [notaris C] en [notaris B] onder de geschetste omstandigheden het vertrouwen in het ambt schaden door [notaris D], die uit het ambt is ontzet, in de gelegenheid te stellen als kandidaat-notaris op hetzelfde kantoor werkzaam te blijven, terwijl hij daarbij als mede-eigenaar zeggenschap heeft in het reilen en zeilen van het notariskantoor. De kamer is van oordeel dat de door de notarissen welbewust gemaakte keuze om hun samenwerking met [notaris D] te continueren, niet past binnen een goede beroepsuitoefening en dat de notarissen daarmee in strijd handelen met de eer en het aanzien van het ambt. Na de ontzetting is er ogenschijnlijk niets veranderd en lijkt het er voor het grote publiek op dat een notaris die ontzet is uit het ambt zich daar niets van behoeft aan te trekken en aldus blijk geeft de tuchtrechtspraak niet serieus te nemen. Dit acht de kamer schadelijk voor het vertrouwen in het notariaat en het beeld dat de maatschappij heeft van het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep. De klacht wordt dan ook gegrond geacht.
4.8. De kamer acht het passend aan [notaris A], [notaris C] en [notaris B] de maatregel van een waarschuwing op te leggen, waarbij de kamer besluit tot openbaarheid van de opgelegde maatregel als bedoeld in artikel 103 lid 5 Wna. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. De beslissing
de kamer voor het notariaat:
verklaart de klacht gegrond,
legt de notarissen de maatregel van waarschuwing op en besluit tot openbaarheid van de opgelegde maatregel.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek, voorzitter, mr. H.G. Robers, mr. J.L.G.M. Mertens, mr. L.J.M. Teunissen, leden, en mr. R.J.M.G. Oostveen, plaatsvervangend lid, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 maart 2013 in aanwezigheid van de secretaris.
Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
7