ECLI:NL:TNOKSHE:2013:7 Kamer van toezicht 's-Hertogenbosch SHE/2013/25
ECLI: | ECLI:NL:TNOKSHE:2013:7 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-08-2013 |
Datum publicatie: | 27-08-2013 |
Zaaknummer(s): | SHE/2013/25 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Was voor betrokken notarissen kenbaar dat erflater leed aan een stoornis die hem beperkte in zijn wilsvorming? Oordeel van civiele rechter dat erflater niet wilsonbekwaam was ten tijde van het opmaken van zijn testament. Evenmin bijzondere omstandigheden aanwezig geacht die de notarissen duidelijk aanleiding hadden moeten geven om nader onderzoek in te stellen naar de geestestoestand van erflater. Klacht tegen betrokken notarissen ongegrond. Ook klacht tegen handelwijze van andere notaris die ná het overlijden bij de nalatenschap betrokken is geweest. Beroep op art. 49, lid 2, Wna slaagt: klaagster, die als gevolg van de uiterste wilsbeschikking een erfrechtelijke aanspraak had verloren, heeft recht op afgifte van het deel van het testament dat voor haar relevant is. Klacht gegrond zonder oplegging van maatregel. Klacht op overige onderdelen ongegrond. Gezien de ernstig verstoorde verhoudingen heeft de notaris gemeend behoedzaam te moeten manoeuvreren, als gevolg waarvan hij zich terughoudend heeft opgesteld. |
Klachtnummer : SHE/2013/25
Datum uitspraak : 19 augustus 2013
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH
De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van
mevrouw […] (verder: klaagster) en de heer […] (verder: klager), echtelieden (verder ook gezamenlijk aan te duiden als “klagers”), wonende te […],
tegen
mr. [a] , notaris te […],
mr. [b] notaris te […],
mr. [c], oud notaris, voorheen gevestigd te […],
mr. [d], bij leven notaris te […].
1. De procedure
1.1. Klagers hebben bij brief van 24 september 2012 een klacht geformuleerd tegen voornoemde notarissen, welke klacht is toegezonden aan de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Middelburg.
1.2. Notaris mr. [a] heeft bij brief van 7 november 2012 geantwoord op de klacht.
1.3. Oud notaris mr. [c] heeft bij brief van 28 november 2012 op de klacht geantwoord.
1.4. Notaris mr. [b] heeft bij brief van 21 december 2012 (met 1 bijlage) op de klacht geantwoord.
1.5. Klagers hebben bij brief van 13 december 2012 gerepliceerd naar aanleiding van het antwoord van notaris mr. [a].
1.6. Bij brief van 3 januari 2013 (met 3 bijlagen) hebben klagers gerepliceerd naar aanleiding van het antwoord van oud notaris mr. [c].
1.7. Klagers hebben bij brief van 14 januari 2013 (met 1 bijlage) gerepliceerd naar aanleiding van het antwoord van notaris mr. [b].
1.8. Bij brief van 20 februari 2013 heeft notaris mr. [a] bericht dat hij niets heeft toe te
voegen aan het eerder door hem ingenomen standpunt.
1.9. Nadien hebben klagers bij afzonderlijke brieven nog aan de kamer toegezonden:
- een medische verklaring van huisarts H.C.A. Bakx d.d. 12 februari 2013,
- een aanvullende verklaring en samenvatting van drs. Y. Derks d.d. 4 maart 2013,
- een nader advies van dr. mr. F. Schonewille d.d. 5 maart 2013.
1.10. In verband met een wijziging van de Wet op het notarisambt (verder: Wna) per 1 januari 2013
zijn de tot dat moment bestaande kamers van toezicht voor een overgangsperiode van drie
maanden bevoegd gebleven om de dan nog aanhangige zaken af te doen. Met ingang van 1
april 2013 zijn deze kamers van toezicht ontbonden. De zaken die na afloop van die
overgangstermijn nog aanhangig waren bij de kamer van toezicht in Middelburg, waaronder deze klacht, zijn voor verdere behandeling overgedragen aan de per 1 januari 2013 nieuw gevormde kamer voor het notariaat in het ressort ’s‑Hertogenbosch (verder: de kamer).
1.11. De kamer heeft de klacht behandeld tijdens haar vergadering van 17 juni 2013. Klagers zijn
verschenen, bijgestaan door mr. N.C. van Steijn, advocaat te Leiden. Zij hebben hun klacht
nader toegelicht. Voorts zijn verschenen mr. [a] (verder: notaris [a]), mr. [b] (verder ook:
notaris [b]), alsmede mr. [c] (verder ook: oud notaris [c]). Zij zijn verbonden (geweest) aan notariskantoor (thans genaamd) Y in […] en hebben hun standpunt nader toegelicht.
1.12. Voor zover de klacht mede is gericht tegen mr. [d], hebben klagers deze bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ingetrokken, nu het hen inmiddels bekend is geworden dat deze oud notaris in 2007 is overleden.
2. De feiten
2.1. In deze tuchtrechtprocedure gaat het over de handelwijze van de drie eerstgenoemde notarissen in de jaren voorafgaand aan en in de periode volgend op het overlijden van de heer [x]. [x] is overleden op […] 2011 en zal verder worden aangeduid als [x].
2.2. [x] is op […] 1922 geboren als zoon van een molenaar uit […]. Toen hij twee jaar oud was, is hij geraakt door een draaiende molenwiek als gevolg waarvan hij blijvend hersenletsel heeft opgelopen. [x] is nooit gehuwd geweest en heeft geen nakomelingen. Hij had drie broers, [1], [2] en [3]. [1] had een dochter, [nicht van klaagster] en [2] had geen kinderen. Klaagster is (enig) kind van [3]. Genoemde broers zijn eerder overleden dan [x]. Volgens het versterferfrecht zijn klaagster en haar nicht […] erfgenamen van [x].
2.3. [x] was beperkt in zijn mogelijkheden om zelfstandig te functioneren. Hij heeft zijn vader meegeholpen bij werkzaamheden rond de molen en is later (onder meer) werkzaam geweest bij een aannemer. Tot het overlijden van zijn vader in 1977 is [x], die op dat moment 55 jaar oud was, op basis van kost en inwoning met zijn vader in het ouderlijk huis blijven wonen. Na het overlijden van zijn vader is [x] in hetzelfde flatgebouw gaan wonen als zijn broer [2], die hem met praktische zaken bijstond en zijn administratie en financiën verzorgde.
2.4. In 1980 heeft [x] een testament doen opmaken, waarbij hij zijn beide nichtjes (waaronder klaagster) als zijn enige erfgenamen heeft aangewezen. De betreffende akte is op 19 juni 1980 gepasseerd ten overstaan van mr. [d].
2.5. Medio 1985 ([x] was destijds 62 jaar oud) hebben zijn broers uit de nalatenschap van hun vader voor [x] een woning gekocht in […]. De transportakte is op 23 augustus 1985 verleden voor oud notaris [c]. [x] werd eigenaar van de woning. Vanaf het moment dat hij in zijn eigen woning woonde, werd hij bij de huishouding en bewassing geholpen door mevrouw [m], die eveneens in […] woonde. Zij was in het verleden, vanaf het overlijden van de moeder van [x], jarenlang de huishoudhulp geweest voor [x] en zijn vader. Mevrouw [m] is ook de maaltijden voor [x] gaan verzorgen. Tot zijn overlijden in augustus 1998 is broer [2] de administratie en de financiële zaken van [x] blijven behartigen. [x] was toen inmiddels 75 jaar oud.
2.6. Omdat zijn broer [3], de vader van klaagster, niet in de gelegenheid was om de taak van broer [2] te kunnen overnemen, is naar een andere oplossing gezocht. Door klagers werd met de echtgenoot van de huishoudster, de heer [m], afgesproken dat hij de administratie voor [x] zou gaan verzorgen. De heer [m] was meer dan 30 jaar lang adjunct-directeur bij een […]bank in hun omgeving. Ter voorkoming van misbruik door enkele jongeren, die veel contact bleken te hebben met [x] en regelmatig in zijn woning verbleven, werd door klagers met de familie [m] afgesproken dat de pinpas van [x] naar mevrouw [m] ging, dat zij [x] elke week wat zakgeld zou geven en dat zij haar kosten zelf van de rekening van [x] kon opnemen en zo ook de boodschappen voor [x] kon betalen. Haar echtgenoot zou de bankafschriften op orde houden en hij is later ook de belastingaangifte voor [x] gaan verzorgen.
2.7. Op 20 mei 1999 heeft notaris [b], de neef van (inmiddels) oud-notaris [c], welke neef destijds als kandidaat-notaris werkzaam was op hetzelfde kantoor als zijn oom en als waarnemer voor hem optrad, een testament gepasseerd voor [x]. Bij dat testament heeft [x] het eerdere testament uit 1980 herroepen en heeft hij de twee dochters van de heer en mevrouw [m] zijn enige erfgenamen aangewezen, met benoeming van de heer [m] als executeur.
2.8. Bij koopovereenkomst van 29 september 2009 heeft [x] zijn woning voor een bedrag van
€ 75.000,00 verkocht aan een buurtgenoot. In de koopovereenkomst wordt vermeld dat de voor de levering vereiste akte zal worden verleden ten overstaan van notaris mr. […], dan wel diens waarnemer of associé. Deze notaris was destijds verbonden aan notariskantoor [Y]. Toen de familie [m] tussen de post van [x] een brief aantrof van dit notariskantoor waaruit deze verkoop bleek, is de verkoop in overleg met klagers zo spoedig mogelijk teruggedraaid.
2.9. Vervolgens heeft klaagster een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Middelburg, sector
kanton, strekkende tot instelling van een mentorschap ten behoeve van [x] en tot
onderbewindstelling van zijn vermogen. Dit verzoek is toegewezen en bij beschikking van 3
december 2009 zijn klagers tot bewindvoerders en mentoren benoemd.
2.10. Op 23 maart 2010 is [x] opgenomen in een verpleeghuis in […], waar hij op […] 2011 is overleden. Hij is 88 jaar geworden.
2.11. Na het overlijden van [x] is klagers gebleken dat het gehele tegoed van de spaarrekening van
[x] ad € […] in 2006 was overgeschreven naar de rekening van de familie [m]. Nadat klagers
daarover contact hadden opgenomen met de familie [m], is het betreffende bedrag
geretourneerd onder de vermelding “terugboeking gift”. Klagers hebben bij de politie aangifte
gedaan van verduistering.
2.12. Klaagster heeft voorts een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen de heer en mevrouw
[m] en hun twee dochters, alsmede tegen notaris [a]. Later in de procedure hebben zij hun
vordering tegen notaris [a] ingetrokken. De rechtbank Middelburg heeft op 7 maart 2012
eindvonnis gewezen in die procedure, waarbij de vorderingen van klaagster zijn
afgewezen (LJN: BX8039). Klaagster heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
2.13. Het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft bij arrest van 7 mei 2013 het vonnis van de rechtbank
bekrachtigd (LJN: BZ9853). Klaagster heeft aangekondigd beroep in cassatie te zullen
instellen tegen dat arrest.
3. De klachten
3.1. Klagers hebben diverse klachten geformuleerd tegen de notarissen. De kamer zal deze klachten navolgend voor ieder van hen afzonderlijk weergeven.
Ten aanzien van oud notaris [c]
3.2. Klagers verwijten hem dat hij:
- op 23 augustus 1985 betrokken was bij het transport van de woning en dat hij toen,
gezien de situatie van [x] die zelf bij het transport aanwezig is geweest, al aan de broers had moeten adviseren een beschermingsmaatregel te treffen,
- had moeten weten dat er door [x] in 1980 een testament was opgemaakt, dan wel dat hij had moeten nagaan of door [x] een testament was opgesteld,
- had moeten onderzoeken of dit testament uit 1980 mogelijk niet rechtsgeldig tot stand was gekomen en dat hij in verband daarmee de nodige stappen had moeten nemen,
- klagers in 1998, desgevraagd, niet heeft geadviseerd tot het treffen van een bescherm ingsmaatregel over [x],
- klagers in dat verband had moeten laten weten dat [x] al in 1980 via zijn kantoor een testament had opgesteld.
Ten aanzien van notaris [b]
3.3. Klagers verwijten hem dat hij op 20 mei 1999 een testament heeft opgesteld voor [x], terwijl het voor hem duidelijk had moeten zijn dat [x] zijn wil niet voldoende kon bepalen/afwijkend gedrag vertoonde waardoor hij had moeten doorvragen, eens te meer omdat:
- [x] kennelijk verstandelijk gehandicapt was, althans afwijkend gedrag vertoonde,
- [x] niet zelfstandig woonde en zijn eigen administratie niet in beheer had,
- het de heer [m] was die voor [x] een afspraak had gemaakt,
- de heer [m], die als adjunct-directeur van de […]bank een zakelijke relatie onderhield met het notariskantoor, [x] niet enkel naar het kantoor heeft begeleid, maar ook persoonlijk bij het gesprek aanwezig is geweest,
- de heer [m] een persoonlijk belang had bij de nalatenschap en het voor hem (als fiscaal geschoolde adjunct-bankdirecteur) gunstig was dat de erfenis direct naar zijn dochters zou gaan,
- er aanleiding was om aan te nemen dat het nieuwe testament sterk afweek van het eerdere testament,
- [x] destijds al 77 jaar oud was,
- de heer [m] na het opmaken van de akte later weer met [x] is teruggegaan naar het kantoor toen [x] de akte ging ondertekenen en hij daarbij aanwezig is geweest,
- bij enig doorvragen van de notaris direct gebleken zou zijn dat [x] de betekenis van het testament niet zou bevatten,
- het vreemd was dat [x] over een geheel hypotheekvrije woning beschikte.
Ten aanzien van mr. [a]
3.4. Klagers verwijten notaris [a], die als boedelnotaris optrad, dat hij hen na het overlijden van [x] geen informatie heeft verstrekt over de inhoud van het testament. Volgens klagers heeft hij misbruik gemaakt van zijn geheimhoudingsplicht en heeft hij hen op onbetamelijke en onrechtmatige wijze tegengewerkt bij hun rechtmatige pogingen om hen toekomende en voor hun rechtspositie dringend noodzakelijke informatie te verkrijgen. Zo verwijten zij hem dat hij:
- heeft gemeld dat het testament uit 1980 was opgesteld door mr. [c], terwijl dit was opgesteld door zijn vader,
- heeft gemeld dat het testament uit 1999 was opgesteld door mr. [c], terwijl dit was opgesteld door mr. [b],
- ondanks herhaalde verzoeken niet wilde doorgeven wie in 2011 de executeur was, noch wie de erfgenamen waren,
- niet uit zichzelf doorgaf dat hij de behandelend notaris/boedelnotaris was, maar dat hij klagers eerst verwees naar het boedelregister,
- geen oog had voor het spoedeisend belang van klagers in hun hoedanigheid van bewindvoerder/versterferfgenaam om hun rechten veilig te stellen door het leggen van beslag toen zij eenmaal hadden ontdekt dat er gelden waren overgeschreven naar de privérekening van de heer [m],
- hen nodeloos aan het lijntje heeft gehouden door niet te reageren op hun verzoeken dan wel door onjuiste/onvolledige informatie te verstrekken omtrent de te volgen handelwijze,
- partijdig is geweest, door de bij testament begunstigden en zijn collega’s “uit de wind te houden”,
- pas op 28 maart 2011 heeft gemeld dat “de kinderen van de executeur-testamentair” de begunstigden waren, zonder namen/adressen van die kinderen en van de executeur door te geven, waardoor hij hen heeft belemmerd om de geldigheid van het testament aan te vechten,
- pas op 14 april 2011 (7 weken na het overlijden) heeft doorgegeven wie de executeur was,
- de dossiers betreffende de testamenten uit 1980 en uit 1999 niet meer zouden kunnen worden geraadpleegd.
Ten aanzien van het notariskantoor
3.5. Voorts hebben klagers een klacht geformuleerd tegen het notariskantoor, omdat door dit kantoor in september 2009 een koopovereenkomst is opgesteld betreffende de woning van [x], welke woning daarbij voor een prijs van € 75.000,00 werd verkocht aan een buurtgenoot, terwijl de WOZ-waarde €178.000,00 bedroeg. Klagers verwijten het notariskantoor dat het onzorgvuldig heeft gehandeld, onder meer omdat het Protocol beoordeling wilsbekwaamheid en het bijbehorend stappenplan niet is toegepast. Volgens hen was er aanleiding voor extra zorg omdat [x] inmiddels 87 jaar oud was, de woning voor een opmerkelijk lage prijs werd verkocht en niet duidelijk was waar [x] heen zou moeten als hij de woning zou verlaten.
3.6. De notarissen hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de genoemde klachten, welk verweer, voor zover relevant, in het navolgende aan de orde zal komen.
4. De beoordeling
4.1. Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 93 Wna notarissen en oud notarissen aan het tuchtrecht zijn onderworpen en, ook nadat zij niet meer als zodanig werkzaam zijn, onderworpen blijven ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notarissen en de oud notaris een verwijtbare gedraging oplevert in de zin van dit artikel.
4.2. Nu enkel (toegevoegd) notarissen, (kandidaat-notarissen) en oud notarissen aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen, kan een samenwerkingsverband waarvan notariële beroepsbeoefenaars deel uitmaken, niet als zodanig als beklaagde worden aangemerkt in een tuchtrechtprocedure als deze. Dit heeft tot gevolg dat klagers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun klacht tegen het notariskantoor, zoals deze hiervoor is verwoord in rechtsoverweging 3.5.
De klachten tegen oud notaris [c] en notaris [b]
4.3. De tegen oud notaris [c] en notaris [b] geformuleerde klachten, die betrekking hebben op hun handelwijze voorafgaand aan het overlijden van [x], hangen met elkaar samen. Voor de beoordeling van beide klachten is het immers van belang of al dan niet moet worden aangenomen dat het voor hen kenbaar is geweest dat bij [x] sprake was van een stoornis die hem beperkte in zijn wilsvorming, zodanig dat de indruk die zij van [x] kregen hen had behoren te weerhouden van het passeren van het testament in 1999. Op dit punt zal de kamer de klachten gezamenlijk behandelen. Daarbij gaat de kamer er, overeenkomstig de mededeling van de beide notarissen, vanuit dat oud notaris [c] het eerste gesprek met [x] heeft gevoerd en dat notaris [b] tijdens de tweede bespreking, in zijn hoedanigheid van waarnemer, de akte heeft gepasseerd.
4.4. Op de notaris rust een zwaarwegende zorgplicht terzake hetgeen nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen die zijn beoogd met de in een akte opgenomen handelingen. In dat kader moet de notaris nagaan of de betrokkene in staat is zich een rechtens relevante wil te vormen in de zin van het bepaalde bij artikel 3:33 BW. De kamer dient in deze procedure te beoordelen of beide notarissen destijds, bij het opstellen en het verlijden van het testament van [x], voldoende zorgvuldigheid hebben betracht bij het vaststellen van diens wilsbekwaamheid. Daarbij is overigens niet de vraag aan de orde óf [x] ten tijde van het verlijden van het testament al dan niet voldoende wilsbekwaam was om zijn belangen te kunnen behartigen. Die vraag dient niet in een tuchtrechtelijke, maar in een civielrechtelijke procedure beoordeeld te worden.
4.5. Zoals gemeld is deze vraag inmiddels aan de orde geweest in de civiele procedure tussen klaagster en de familie [m]. Op basis van de stellingen van beide partijen heeft de rechtbank aangenomen dat [x] geestelijk in zekere mate beperkt was, waarbij aannemelijk werd geacht dat de beperkingen waren veroorzaakt door het ongeval in zijn vroege jeugd en waarbij werd aangenomen dat deze beperkingen in 1999 en in 1980 in dezelfde mate aanwezig zijn geweest. Bij eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat, zelfs als ervan wordt uitgegaan dat [x] lijdende was aan een blijvende geestelijke stoornis, hieruit niet kan worden geconcludeerd dat hij ten gevolge van die stoornis niet, althans onvoldoende, in staat was zijn wil te bepalen voor het beschikken over zijn nalatenschap. Het op 20 mei 1999 opgemaakte testament achtte de rechtbank daarom niet nietig zodat aan de beoordeling van het eerdere testament uit 1980 niet werd toegekomen.
4.6. Dit vonnis is door het hof bekrachtigd. Daarbij heeft het hof onder meer overwogen:
“ Voor de nietigheid van de uiterste wilsbeschikking moet vast komen te staan dat erflater op het ogenblik van passeren van de uiterste wilsbeschikking niet, althans onvoldoende begreep wat hij deed en het vermogen miste zijn wil – zoals neergelegd in de uiterste wilsbeschikking – te bepalen en te verklaren. (…)
Ook indien zou komen vast te staan dat de verstandelijke beperkingen van erflater in het algemeen aangemerkt kunnen worden als een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3:34 BW betekent dat niet dat erflater ten gevolge van die geestelijke stoornis wilsonbekwaam was ten tijde van het opmaken van de uiterste wilsbeschikking van 20 mei 1999. Naar het oordeel van het hof biedt hetgeen appellante in dit verband naar voren heeft gebracht, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, onvoldoende grondslag voor een dergelijke conclusie. (…) Het hof neemt hierbij verder in aanmerking dat de uiterste wilsbeschikking van 20 mei 1999 niet een ingewikkelde of moeilijk te doorgronden rechtshandeling betrof en gezien de langdurige vriendschappelijke contacten tussen erflater en het gezin van geïntimeerden niet een bijzonder verrassende strekking had. Het was bovendien niet de eerste keer dat erflater zoiets deed: in zijn testament van 1980 heeft hij immers met voorbijgaan aan zijn toen nog levende broers appellante en haar nicht tot erfgenamen benoemd. (…)”
4.7. De kamer hecht eraan op te merken dat het hof (ook) de door klaagster mede in deze tuchtrechtprocedure overgelegde meest recente verklaringen van huisarts H.C.A. Bax en drs. Y. Derks uitdrukkelijk in aanmerking heeft genomen bij zijn beoordeling (r.o. 4.7 arrest). Hoewel klaagster heeft aangekondigd dat zij beroep in cassatie zal instellen tegen het arrest van het hof, heeft zij de kamer niet gevraagd de behandeling van deze tuchtrechtprocedure aan te houden in afwachting van de uitkomst van het cassatieberoep. Daarom gaat de kamer er, overeenkomstig het oordeel van het hof, vanuit dat [x] niet wilsonbekwaam was ten tijde van het opmaken van het testament van 20 mei 1999.
4.8. Vervolgens resteert enkel de vraag of de notarissen desalniettemin voldoende zorgvuldigheid hebben betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van [x]. Zoals ook de door klagers benaderde dr. mr. F. Schonewille in zijn advies van 21 september 2012 heeft vermeld, is het vaste jurisprudentie dat een notaris uitsluitend indien bijzondere omstandigheden daartoe duidelijk aanleiding geven, gehouden is een onderzoek in te stellen naar de geestestoestand van zijn cliënt. Daarbij worden de gedragingen van een aangeklaagde notaris getoetst aan de standaarden zoals deze golden ten tijde van het feit waarover wordt geklaagd. Het door klagers genoemde, thans binnen het notariaat gehanteerde, “Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening” is eerst in mei 2006 gepubliceerd door de KNB, zodat niet aan beide notarissen kan worden verweten dat zij dit stappenplan vele jaren daarvoor, in 1999, niet hebben gevolgd.
4.9. De gevorderde ouderdom van een erflater kan als een bijzondere omstandigheid in vorenomschreven zin worden aangemerkt. Naar het oordeel van de kamer vormde de leeftijd van [x], die destijds 76 jaar oud was, echter niet een zodanige omstandigheid dat deze de notarissen noopte om nader onderzoek in te stellen. Gezien diens leeftijd vormde het feit dat hij over een hypotheekvrije woning beschikte, daartoe eveneens geen aanleiding. De kamer is evenmin van oordeel dat de wijziging van het eerdere testament diende te worden aangemerkt als een ongebruikelijke rechtshandeling, die tot nader onderzoek aanleiding had behoren te geven. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat (uitgaande van de eigen stellingen van klagers) vast staat dat mevrouw [m] in 1999 al gedurende veertien jaren als (enige) vaste (huishoud)hulp voor [x] werkzaam was en dagelijks voor hem de maaltijden verzorgde. In de eigen woorden van klaagster was mevrouw [m] “de oude vertrouwde huishoudhulp van [x]s vader”, die vanaf het overlijden van de moeder van [x] tot aan het overlijden van de vader van [x] het huishouden voor hen heeft verzorgd toen zij nog samen in de ouderlijke woning woonden. Niet is gesteld of gebleken dat, behalve broer [2], anderen soortgelijke contacten onderhielden met [x]. Daarenboven heeft voor de notaris als uitgangspunt te gelden dat er testeervrijheid is; ook aan de erflater met een geestelijke stoornis is het in beginsel zelf te bepalen aan wie hij zijn nalatenschap wil doen toekomen. Nu niet duidelijk is of de notarissen zich ervan hebben vergewist of de heer [m] destijds op uitdrukkelijk verzoek van [x] aanwezig was bij het gesprek, acht de kamer diens aanwezigheid daarbij onwenselijk, maar onder de gegeven omstandigheden van destijds niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dat de heer [m] een belangrijke zakenrelatie was van het notariskantoor is door de notarissen uitdrukkelijk betwist. De enkele (veronder)stellingen van klagers daaromtrent zijn voor de kamer onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.10. Gelet op het vorenoverwogene is de kamer van oordeel dat noch aan oud notaris [c], noch aan de toentertijd voor hem als waarnemer passerend (destijds kandidaat-) notaris [b], kan worden verweten dat zij in mei 1999 onvoldoende zorgvuldig hebben gehandeld door hun diensten aan [x] te verlenen. De betreffende klachten worden dan ook ongegrond verklaard.
4.11. Ten aanzien van overige klachten tegen oud notaris [c], onder meer inhoudende dat hij “de nodige stappen had moeten ondernemen” naar aanleiding van het testament van [x] uit 1980, overweegt de kamer als volgt. Daargelaten dat, zoals de rechtbank in de civiele procedure heeft overwogen, aangenomen mag worden dat de geestelijke situatie van [x] in 1980 vergelijkbaar was met die in 1999, zodat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat [x] in 1980 niet voldoende wilsbekwaam was om een uiterste wilsbeschikking op te stellen, is niet gesteld of gebleken dat de oud notaris in 1980 betrokken is geweest bij de totstandkoming van het testament. Nu de destijds passerend notaris [d] tot geheimhouding verplicht was en pas ná het overlijden van een persoon bij het Centraal Testamentenregister kan worden nagevraagd of de betrokkene een testament heeft laten opmaken, valt niet in te zien hoe de oud notaris er in 1985, na het transport van de woning van [x], van op de hoogte had moeten zijn dat [x] in 1980 een testament had opgemaakt. De klacht dat hij geen stappen heeft ondernomen om de geldigheid van dat testament aan te (laten) tasten, is dan ook ongegrond.
4.12. De klacht betreffende de door klagers gestelde onjuiste advisering in 1998 wordt eveneens afgewezen. Ingevolge het bepaalde bij artikel 99, lid 15, Wna kan een klacht tegen een notaris namelijk slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Daarbij wordt aangetekend dat het vaste jurisprudentie is dat voor het begin van de verjaringstermijn niet doorslaggevend is het moment dat de klager tot de conclusie is gekomen dat dit handelen of nalaten onjuist is. Nu het gesprek tussen oud notaris [c] en klaagster heeft plaatsgevonden in 1998, terwijl de
klacht eerst veertien jaren later is ingediend, is sprake van verjaring.
4.13. Voor zover klagers eveneens hebben bedoeld te klagen over de bemoeienis van de oud notaris bij het transport van de woning in 1985, heeft, met verwijzing naar het vorenstaande, eveneens te gelden dat deze klacht is verjaard.
De klacht tegen mr. [a]
4.14. Bij de beoordeling van de tegen notaris [a] geformuleerde klachten, die betrekking hebben op diens gedragingen ná het overlijden van [x] op […] 2011, acht de kamer het van belang aan te tekenen dat klagers in februari 2011, kort voor het overlijden van [x], hadden ontdekt dat het volledige spaartegoed van [x] in 2006 was overgeschreven naar de bankrekening van de familie [m]. Nadat klagers daarover contact hadden opgenomen met de familie, is het spaartegoed door middel van een spoedoverboeking teruggestort, maar klagers hebben in verband met het gebeurde bij de politie aangifte gedaan van verduistering.
4.15. De verhoudingen tussen klagers en de familie [m] waren derhalve al voor het overlijden van [x] verstoord en notaris [a], die het testament uit 1999, waar hij overigens op geen enkele wijze bij betrokken is geweest, onder zich bleek te hebben, diende de belangen van alle betrokkenen zorgvuldig te behartigen. Daarbij diende hij zijn ambtsgeheim in acht te nemen. Uit hoofde daarvan verstrekt een notaris in beginsel alleen aan direct belanghebbenden (bijvoorbeeld erfgenamen), informatie over de inhoud van een testament. Dit kan er echter toe leiden dat betrokkenen die, in een situatie waarbij het wederzijds vertrouwen rond de financiële gang van zaken voorafgaand aan een overlijden is beschadigd, een spoedeisend belang hebben bij informatie die de notaris onder zich heeft, zich tekort gedaan voelen. Beoordeeld dient te worden of dit gevoelen van klagers terecht is.
4.16. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klagers notaris [a] bij e-mailbericht van woensdag 23 februari 2011 hebben bericht dat [x] die ochtend was overleden en dat zij via hun notaris hadden vernomen dat er op het kantoor van notaris [a] twee testamenten waren gepasseerd met betrekking tot [x] op 20 mei 1999 en 19 juni 1980. Klagers hebben daarbij medegedeeld dat zij als bewindvoerder waren benoemd over het vermogen van [x] en dat klaagster volgens het wettelijk erfrecht erfgenaam zou zijn. In reactie op dat bericht heeft notaris [a] de volgende ochtend een e-mailbericht aan klaagster toegezonden met de volgende inhoud:
“Uw oom heeft inderdaad testamenten gemaakt zoals door u in uw mail gesteld. Uit de testamenten blijkt onder meer dat u geen erfgenaam/legataris bent.
Voor het overige kan ik u momenteel niets meedelen en is het vooralsnog aan de erfgenamen om hierover met u al dan niet in contact te treden.
Ter informatie kan ik u nog meedelen dat het testament is opgemaakt door notaris mr. [c], die sinds 2005 met pensioen is.” (…)
4.17. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft notaris [a] verklaard dat hij vervolgens nog enkele malen telefonisch contact heeft gehad met klagers, maar dat niet direct duidelijk was of de heer [m], die in het testament als executeur was aangewezen, deze functie zou aanvaarden. Om die reden heeft hij de naam van de executeur pas na geruime tijd aan klagers medegedeeld, aldus notaris [a]. Een bij testament benoemd executeur wordt immers pas executeur na aanvaarding van zijn functie. Zolang de benoemd executeur zich niet heeft uitgesproken over de aanvaarding van zijn functie, zijn de erfgenamen reeds vanaf het openvallen van de nalatenschap onbevoegd. Ook erfgenamen kunnen een nalatenschap aanvaarden of verwerpen en deze keuze wordt gedaan door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis. Dat notaris [a] aan
klagers niet reeds enkele dagen na het overlijden van [x] de door klagers gevraagde informatie heeft verstrekt, valt hem naar het oordeel van de kamer dan ook niet te verwijten.
4.18. Op grond van (thans) artikel 49, lid 2 Wna, heeft klaagster, die als gevolg van de uiterste wilsbeschikking van 1999 een erfrechtelijke aanspraak heeft verloren, recht op afgifte van een afschrift van het deel van het testament dat voor haar relevant is. Nu notaris [a] bij de mondelinge behandeling heeft verklaard dat het hem eind februari dan wel begin maart 2011 bekend was dat klaagster versterferfgenaam was (zij had dit ook in haar eerste e-mailbericht van 23 februari 2011 aan hem gemeld), had het naar het oordeel van de kamer op zijn weg gelegen om het betreffende uittreksel (na ontvangst van de door klaagster op zijn verzoek aan te leveren bescheiden waaruit het verlies van haar aanspraak kon blijken) vervolgens aan klaagster te verstrekken. Nu hij dit niet heeft gedaan, is de kamer van oordeel dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.
4.19. Omdat de familie [m] niet bleek te reageren op de vele verzoeken van klagers om contact met hen op te nemen, hebben klagers notaris [a] bij e-mailbericht van 17, 21, en 22 maart 2011 alsnog dringend verzocht om de eerder gevraagde informatie aan hen te verstrekken. Vervolgens heeft notaris [a] op 23 maart 2011 voorgesteld om telefonisch contact met elkaar te hebben op 24 maart 2011. Op die dag heeft klager drie uitgebreide telefoongesprekken gevoerd met de notaris. Naar aanleiding van een volgend e-mailbericht van klagers van vrijdag 25 maart 2011 heeft de notaris bij e-mailbericht van 28 maart 2011 aan klagers medegedeeld:
“Bij deze bericht ik u, dat het testament uit 1980 is opgesteld door de heer [c]. Voorts deel ik u mede, dat de erfgenamen zijn: de 2 kinderen van de executeur. Voor de adressen kunt u zich het beste wenden tot hem. Eveneens kunt u met hem contact opnemen inzake uw voornemen de geldigheid van het testament aan te vechten. “
Klagers verwijten de notaris dat hij op dat moment nog steeds niet kenbaar heeft gemaakt wie de executeur was, terwijl de notaris stelt dat het hen op dat moment al lang duidelijk was dat het om de heer [m] ging , onder meer omdat deze zich eerder als zodanig had gepresenteerd aan de makelaar. Hoewel de irritatie van klagers invoelbaar is en de notaris er goed aan zou hebben gedaan duidelijker en scherper te formuleren, hadden zij naar het oordeel van de kamer uit de gehele gang van zaken mogen en moeten begrijpen dat de heer [m] inderdaad de executeur was. Het valt te betreuren dat klagers het idee hebben gehad dat zij onnodig lang hebben moeten wachten op concrete informatie van notaris [a], maar de kamer is van oordeel dat hem daarvan verder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat notaris [a], gezien de verstoorde verhoudingen, heeft gemeend behoedzaam te moeten manoeuvreren en zich als gevolg daarvan terughoudend heeft opgesteld.
4.20. Klagers verwijten notaris [a] voorts dat hij hen onjuist heeft voorgelicht over de namen van de notarissen die de testamenten hebben opgesteld en zij verdenken hem ervan dat hij zijn collega’s op die manier “uit de wind heeft willen houden”. Inmiddels staat vast dat het testament uit 1980 is verleden ten overstaan van wijlen notaris [d] en dat het testament uit 1999 is verleden ten overstaan van notaris [b]. Dat notaris [a] in eerdergenoemd e-mailbericht evenwel vermeldt dat het testament uit 1999 is verleden ten overstaan van oud notaris [c] acht de kamer niet verwijtbaar, nu uit de informatie van het CTR blijkt dat deze oud notaris daarin als passerend notaris wordt aangeduid. Ook de mededeling van notaris [a] bij genoemd e-mailbericht van 28 maart 2011 dat het testament uit 1980 is opgesteld door “de heer [b]” blijkt onjuist, als gevolg waarvan mogelijk verwarring is ontstaan bij klagers. Hoewel deze mededeling als onzorgvuldig kan worden aangemerkt, acht de kamer deze niet klachtwaardig. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat klagers zelf reeds op de dag van overlijden van [x] via hun eigen notaris over informatie uit het CTR beschikten.
4.21. Bovendien verwijten klagers notaris [a] dat hij niet meer beschikt over de dossiers betreffende de totstandkoming van de testamenten uit 1980 en 1999. Notaris [a] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat dossiers normaal gesproken na twintig jaar worden geschoond, maar dat er in verband met overname eerder dossiers zijn geschoond, waaronder (kennelijk) ook het dossier betreffende het testament uit 1999. Volgens notaris [a] zijn de stukken uit 1980 verdwenen. Dat de gespreksaantekeningen uit 1980 thans niet meer beschikbaar zijn, acht de kamer, gezien het tijdsverloop van meer dan dertig jaar, niet verwijtbaar. Ten aanzien van het dossier uit 1999 overweegt de kamer als volgt. Vast staat dat dit dossier tot het protocol van oud notaris [c] behoorde en dat notaris [a] sinds 2005 de bewaarder is van het protocol van de oud notaris. Een notaris kan in beginsel enkel worden aangesproken op zijn eigen gedrag. Nu niet duidelijk is geworden sinds wanneer het dossier niet meer beschikbaar is, is de kamer van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het dossier uit 1999 onder verantwoordelijkheid van notaris [a] in het ongerede is geraakt. Omdat (mogelijk) klachtwaardig gedrag van een voorganger van een notaris niet aan de opvolgende notaris kan worden verweten, acht de kamer dit onderdeel van de klacht ongegrond.
4.22. Het vorenstaande leidt ertoe dat de klacht tegen notaris [a] gegrond wordt verklaard op het onderdeel dat is omschreven in rechtsoverweging 4.18. De kamer ziet geen aanleiding om voor het gegrond verklaarde onderdeel een maatregel op te leggen.
4.23. Opmerking verdient nog dat tussen klagers en de notaris discussie is gevoerd omdat klagers in deze procedure (transcripties van) geluidsopnamen in het geding hebben gebracht van enkele telefoongesprekken die zij met notaris [a] hebben gevoerd. De notaris heeft bezwaar gemaakt tegen deze handelwijze en het gebruik daarvan in deze procedure. Gezien het feit dat vaststaat dat de geluidsopnamen zijn gemaakt buiten medeweten en zonder instemming van de notaris, acht de kamer deze wijze van totstandkoming en inbreng van de geluidsopnamen in strijd met de goede procesorde en heeft zij deze niet in haar beoordeling betrokken.
5. De beslissing
De kamer voor het notariaat:
- verklaart de klacht tegen oud notaris mr. [c] ongegrond,
- verklaart de klacht tegen notaris mr. [b] ongegrond,
- verklaart de klacht tegen notaris mr. [a] ten aanzien van het onderdeel dat hiervoor is omschreven in rechtsoverweging 4.18 gegrond, zonder oplegging van een maatregel,
- verklaart de klacht tegen notaris mr. [a] voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.J.G.N.M. Willard, plaatsvervangend voorzitter, mr. H.G. Robers, rechterlijk lid, mr. J.L.G.M. Mertens en mr. L.J.M. Teunissen, notarisleden, en mr. G.A.M. van Lith, plaatsvervangend belastinglid, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2013 in aanwezigheid van de secretaris.
Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is
kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.