ECLI:NL:TNOKSHE:2013:17 Kamer van toezicht 's-Hertogenbosch SHE/2013/13
ECLI: | ECLI:NL:TNOKSHE:2013:17 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-12-2013 |
Datum publicatie: | 18-12-2013 |
Zaaknummer(s): | SHE/2013/13 |
Onderwerp: | Ondernemingsrecht |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Klager heeft in 2010 een klacht ingediend tegen twee notarissen. Tegen de beslissing naar aanleiding van die klacht is geen hoger beroep ingesteld. In verband met nadien aan hem bekend geworden feiten heeft klager in 2013 opnieuw een klacht ingediend tegen dezelfde notarissen, onder meer omdat zij leugenachtige verklaringen zouden hebben afgelegd en zij zich in het kader van een civiele procedure hebben beroepen op een verklaring van de echtgenote van een van de notarissen. Deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond |
Klachtnummer : SHE/2013/13
Datum uitspraak : 16 december 2013
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH
De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van
de heer [A] (hierna klager), wonende in […], en
de besloten vennootschap [B] B.V., gevestigd in [...],
tegen
notaris mr. [X], gevestigd in […], en
notaris mr. [Y], gevestigd in […],
[W] & [Z] Notarissen , (voorheen) gevestigd in […],
Notariskantoor […] , (mede) gevestigd in […],
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg uit Amsterdam.
1. De procedure
1.1. Klager heeft mede namens [B] B.V. bij klaagschrift van 15 maart 2013 een klacht geformuleerd. Deze klacht is op 18 maart 2013 ontvangen door de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag. Omdat de notarissen zijn gevestigd in […] en klachten moeten worden ingediend bij de kamer voor het notariaat waaronder de notaris ressorteert (artikel 99 lid 1 Wna) heeft de kamer in Den Haag de klacht doorgestuurd naar de kamer voor het notariaat in het ressort ’s‑Hertogenbosch (verder: de kamer). De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft besloten dat de klacht in behandeling kan worden genomen.
1.2. De notarissen hebben op de klacht geantwoord. Vervolgens is gerepliceerd en gedupliceerd.
1.3. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft de behandeling van de zaak vervolgens verwezen naar de volle kamer.
1.4. De kamer heeft de klacht behandeld op 18 november 2013. Klager is ter zitting verschenen, mede in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van [B] B.V. Hij heeft het standpunt van klagers (die hierna ook gezamenlijk zullen worden aangeduid als klager) toegelicht, mede aan de hand van een pleitnota. De notarissen zijn eveneens ter zitting verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Deze heeft het standpunt van de notarissen toegelicht.
2. De feiten
2.1. De notarissen zijn verbonden geweest aan notariskantoor [W] & [Z] Notarissen, gevestigd in […].
2.2. Notaris [Y] is gehuwd met [Y-V]. Zijn echtgenote (verder ook: de echtgenote) exploiteert een onderneming op het gebied van [...], genaamd [O] (verder: [O]). In 2003 is klager gaan samenwerken met de echtgenote in de vorm van een vennootschap onder firma. Klager en notaris [Y] waren destijds bevriend.
2.3. Met ingang van 1 januari 2006 is [O] een bedrijfsruimte gaan huren in een pand van [B] Vastgoed B.V. Alle aandelen in [B] Vastgoed B.V. werden gehouden door klager. Het huurcontract had een looptijd tot 1 januari 2011.
2.4. In 2006 zijn de notarissen mr. [W] en mr. [Z] gedefungeerd. Mr. [Z] was voor 75% eigenaar van het kantoorpand van de notarissen en mr. [W] voor 25%. Notaris [Y] en notaris [X] hebben hun werkzaamheden onder de naam [W] & [Z] Notarissen voortgezet en zijn het pand gaan huren van beide oud-notarissen. Zij willen het pand graag kopen, maar mr. [Z] wilde zijn aandeel om hem moverende redenen niet verkopen
2.5. Na uitvoerig onderhandelen over hun samenwerking, hebben klager en de echtgenote de tussen hen gemaakte afspraken vastgelegd bij notariële akte. Deze is op 24 april 2007 gepasseerd door notaris [X]. De winstverdeling was als volgt bepaald: 70% voor [V] B.V. (de echtgenote was – indirect- enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap) en 30% voor [B] Holding B.V. De zeggenschap daarentegen was verdeeld in de verhouding 50/50.
2.6. Op 26 mei 2009 is oud-notaris [Z] overleden. Diens weduwe heeft kort na het overlijden aan notaris [Y] te kennen gegeven dat zij genegen was het aandeel van 75% in het kantoorpand aan hem en aan notaris [X] te verkopen.
2.7. Op 29 mei 2009 hebben klager en de echtgenote [O] B.V. opgericht en de vennootschap onder firma in die besloten vennootschap ingebracht. De oprichtingsakte van de B.V. is eveneens gepasseerd door notaris [X]. Vergelijkbaar aan de regeling in de v.o.f. houdt [V] B.V. 70% van het geplaatste aandelenkapitaal in [O] B.V. en [B] Holding B.V. 30%. Anders is dat de echtgenote 70% zeggenschap heeft in [O] B.V. en klager 30%. Er is geen aandeelhoudersovereenkomst opgesteld.
2.8. Medio 2009 is er een conflict gerezen tussen klager en de echtgenote. Dit heeft ertoe geleid dat de echtgenote klager op 14 oktober 2009 per direct heeft ontslagen als directeur van [O] B.V. Met ingang van 1 november 2009 is [O] B.V. verhuisd naar een ruimte in het kantoorpand van de notarissen. Op 9 december 2009 is een huurovereenkomst met betrekking tot bedrijfsruimte gesloten tussen [O] B.V., vertegenwoordigd door de echtgenote, en de maatschap van de notarissen. De maatschap huurde die bedrijfsruimte vanaf 1 november 2009 van de weduwe [Z]. Laatstgenoemde betaalde de notarissen voor hun bemiddeling een maandelijkse vergoeding van € 500,00.
2.9. In verband met (onder meer) de handelwijze van de notarissen rond de oprichting van [O] B.V. en de huur van de bedrijfsruimte heeft klager, mede namens zijn onderneming [B] B.V., op 3 februari 2010 een klacht tegen beide notarissen ingediend bij de Kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in Middelburg (verder: Kamer van toezicht).
2.10. Ook is door [B] B.V. bij de rechtbank Middelburg (inmiddels rechtbank Zeeland-West-Brabant) een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen de notarissen (en/of de aan hen gelieerde vennootschappen), waarbij schadevergoeding wordt gevorderd. Ten gevolge van de zakelijke geschillen tussen klager en de echtgenote is eveneens een procedure aanhangig gemaakt bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof in Amsterdam. In april 2010 heeft een mondelinge behandeling bij de Ondernemingskamer plaatsgevonden.
2.11. Op 26 augustus 2010 hebben de beide notarissen (namens hun vennootschappen) een koopovereenkomst gesloten met de weduwe [Z] met betrekking tot haar aandeel in het kantoorpand.
2.12. Op 14 oktober 2010 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de tuchtklacht tegen de beide notarissen bij genoemde Kamer van toezicht.
2.13. Bij beslissing van 23 december 2010 (bijlage 1 bij klacht) heeft de Kamer van toezicht (samengevat) de onderdelen van de klacht tegen notaris [Y] ongegrond verklaard. De klacht tegen notaris [X] is gegrond verklaard voor zover deze betrekking had op het niet informeren over het belang van het opstellen van een aandeelhoudersovereenkomst in het kader van de omzetting van de v.o.f. in een B.V. Daarvoor is aan haar de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Tegen de beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
2.14. Bij notariële akte van 24 december 2010 wordt aan (de vennootschappen van) beide notarissen geleverd het deel van het kantoorpand dat aan de weduwe [Z] toebehoorde.
2.15. Medio 2011 heeft klager vernomen dat het kantoorpand inmiddels in eigendom toebehoort aan beide notarissen.
2.16. In het kader van de civiele procedure hebben de notarissen bij dupliek een door de echtgenote van notaris [Y] opgesteld geschrift (met bijlagen) overgelegd, in welk geschrift zij vele verwijten uit aan de zijde van klager. Dit geschrift is door haar opgesteld met het oog op de procedure bij de Ondernemingskamer.
2.17. De echtgenote van klager heeft op 16 april 2012 een gesprek gevoerd met de weduwe [Z] en verneemt van haar dat de koopovereenkomst met betrekking tot het kantoorpand is gesloten in augustus 2010.
2.18. Op 11 mei 2012 is pleidooi gehouden in de civiele procedure. Notaris [X] is daarbij aanwezig. Notaris [Y] is niet aanwezig, maar heeft op 10 mei 2012 in verband met het pleidooi wel een verklaring opgesteld in verband met de gang van zaken rond de oprichting van [O] B.V. Deze verklaring is door zijn advocaat voorgedragen tijdens het pleidooi.
3. De klacht
3.1. De klacht bestaat uit diverse onderdelen, die als volgt worden samengevat.
Klager stelt dat:
- beide notarissen leugenachtige verklaringen hebben afgelegd, dan wel ten onrechte hebben gezwegen, omtrent de gang van zaken rond het kantoorpand,
- notaris [Y] leugenachtige verklaringen heeft afgelegd over zijn bemoeienis met de werkzaamheden rond de oprichting van [O] B.V.,
- beide notarissen in de civiele procedure een eenzijdig door de echtgenote van notaris [Y] opgesteld geschrift met bijlagen in het geding hebben gebracht, van welke productie zij als onpartijdige notarissen uit de aard van hun functie geen gebruik hadden mogen maken,
- de notarissen door de hiervoor genoemde handelwijze in strijd met de voor hen geldende regels hebben gehandeld, nu extra alertheid en zorgvuldigheid geboden was omdat één van de partijen de echtgenote van notaris [Y] is.
3.2. De notarissen hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal hierna, voor zover relevant, worden besproken.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid klacht tegen notariskantoren
4.1. De klacht is mede gericht tegen [W] & [Z] Notarissen (aan welk kantoor beide notarissen tot 18 oktober 2010 verbonden zijn geweest), alsmede tegen Notariskantoor […] (aan welk kantoor zij sindsdien zijn verbonden). Nu enkel (toegevoegd) notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen, kan een samenwerkingsverband waarvan notariële beroepsbeoefenaars deel uitmaken niet als beklaagde worden aangemerkt in een tuchtrechtprocedure als deze. Dit heeft tot gevolg dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht tegen beide notariskantoren. De diverse onderdelen van de klacht tegen de beide notarissen persoonlijk zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
Onderdeel A (kantoorpand)
4.2. Dit klachtonderdeel is gericht tegen beide notarissen. De notarissen s tellen allereerst dat klager niet-ontvankelijk is in dit onderdeel van zijn klacht, omdat hij al eerder een klacht over hetzelfde feitencomplex tegen hen heeft ingediend, waarover inmiddels bij onherroepelijk geworden uitspraak is geoordeeld door de Kamer van toezicht. In verband met het, ook in het notariële tuchtrecht van toepassing zijnde, rechtsbeginsel ne bis in idem menen zij dat de kamer niet opnieuw kan oordelen over deze klacht. Verder stellen zij dat klager niet-ontvankelijk is omdat de verjaringstermijn is verstreken.
4.3. Klager heeft onweersproken gesteld dat hij niet eerder dan rond augustus 2011 kennis heeft genomen van het feit dat het kantoorpand inmiddels in eigendom toebehoorde aan de notarissen. Hoewel de eerdere tuchtklacht inderdaad mede betrekking had op de handelwijze van de notarissen rond de verhuur van een deel van het kantoorpand aan [O] B.V., is de kamer van oordeel dat sprake is van een nieuw feit, hetgeen mogelijk maakt dat klager opnieuw een klacht indient over de gang van zaken rond het kantoorpand. De kamer zal deze klacht daarom als een nieuwe klacht behandelen. Omdat deze nieuwe klacht is ingediend binnen drie jaren nadat klager van dit nieuwe feit kennis heeft genomen, wordt het beroep op verjaring (op dit onderdeel) verworpen. De kamer is dan ook van oordeel dat klager ontvankelijk is in dit onderdeel van de klacht.
4.4. Volgens klager hebben de notarissen (uit eigenbelang en winstbejag) opzettelijk en uitdrukkelijk meermalen, zowel in woord als in geschrift, misleidende informatie verschaft, dan wel in strijd met de waarheid verklaard. Met name verwijt klager notaris [Y] dat deze tijdens de mondelinge behandeling van de tuchtklacht op 14 oktober 2010 heeft verklaard dat de notarissen, daargelaten de bemiddelingsvergoeding van € 500,00 per maand, geen enkel belang hadden bij de huurovereenkomst met [O] B.V., terwijl zij op dat moment al een koopovereenkomst met betrekking tot het kantoorpand hadden ondertekend. Hierdoor hebben zij het bestaan van een tegenstrijdig belang willen maskeren, aldus klager. Hij verwijt notaris [Y] dat hij misleidende informatie heeft verschaft en hij verwijt notaris [X] dat zij deze informatie niet heeft ontkracht.
4.5. Naar aanleiding van dit verwijt stellen de notarissen dat de eerdere klacht bij de Kamer van toezicht betrekking had op de gang van zaken rond de verhuur van de leegstaande ruimte in het kantoorpand eind 2009. Zij stellen dat zij er, gezien de inhoud van de klacht, vanuit zijn gegaan dat (enkel) hun handelwijze eind 2009 betreffende de verhuur aan [O] B.V. relevant was voor de beoordeling van de klacht. Daarom zijn zij van mening dat zij de Kamer van toezicht destijds zowel in hun processtukken als tijdens de mondelinge behandeling waarheidsgetrouw en volledig hebben voorgelicht. Zij hebben niet meer of minder bedoeld dan aan te geven dat zij eind 2009 naast een geringe bemiddelingsvergoeding geen eigen belang hadden, anders dan met betrekking tot de soort medehuurder die in het pand een onderneming zou drijven, aldus de notarissen.
4.6. Naar het oordeel van de kamer had de klacht ten aanzien van de verhuur van het kantoorpand aan [O] B.V. enkel betrekking op de handelwijze van de notarissen in de laatste maanden van 2009. Daarbij neemt de kamer mede in aanmerking dat de desbetreffende klacht bij de Kamer van toezicht is ingediend op 3 februari 2010 en dat de notarissen op 17 maart 2010 een verweerschrift hebben ingediend. De kamer is dan ook van oordeel dat de notarissen er ten tijde van de mondelinge behandeling van de klacht vanuit mochten gaan dat het feit dat zij geruime tijd nadien, op 26 augustus 2010, een koopovereenkomst hadden gesloten met betrekking tot een deel van het kantoorpand, voor de Kamer van toezicht niet relevant was voor de beoordeling van de op dat moment voorliggende klacht rond de handelwijze met betrekking tot het kantoorpand in 2009. De omstandigheid dat de notarissen na het overlijden van oud-notaris [Z] eind mei 2009 met diens weduwe in overleg zijn getreden over de aankoop van haar aandeel in het pand, maakt nog niet dat de notarissen klachtwaardig hebben gehandeld door daarvan geen mededeling te doen. Naar het oordeel van de kamer kan uit de door klager overgelegde stukken niet worden afgeleid dat de onderhandelingen over de aankoop van het pand voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst in een dermate vergevorderd stadium verkeerden dat de notarissen om die reden aanleiding hadden moeten zien om de Kamer van toezicht daarover te informeren. De kamer is dan ook van oordeel dat onderdeel A van de klacht ongegrond is.
Onderdeel B (oprichting [O] B.V.)
4.7. Dit onderdeel van de klacht is enkel gericht tegen notaris [Y]. Klager stelt dat notaris [Y] zich inhoudelijk heeft bemoeid met de oprichting van [O] B.V. en dat hij daarbij zijn echtgenote heeft bevoordeeld dan wel heeft doen bevoordelen. Volgens klager heeft notaris [Y] (uit eigenbelang en winstbejag) opzettelijk en uitdrukkelijk meermalen, zowel in woord als in geschrift, misleidende informatie verschaft, dan wel in strijd met de waarheid verklaard over zijn rol bij de oprichting van [O] B.V.
4.8. Zoals gemeld heeft de Kamer van toezicht reeds eerder geoordeeld over de handelwijze van notaris [Y] rond de oprichting van [O] B.V. Destijds werd (in rechtsoverweging 4.4.) overwogen:
“Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken alsmede op hetgeen door partijen bij de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is de Kamer genoegzaam gebleken dat notaris [Y] geen bemoeienis heeft gehad met de werkzaamheden rondom de oprichting van [O] B.V. De in dat kader verleden aktes zijn gepasseerd voor notaris [X] en ook de correspondentie en de telefoongesprekken zijn gevoerd met haar of met de medewerksters mevrouw […] en mevrouw […]. De gestelde betrokkenheid van notaris [Y] is door klagers niet aangetoond; klagers hebben hun klacht op dit punt onvoldoende onderbouwd. De Kamer twijfelt in deze niet aan de integriteit van notaris [Y].”
4.9. Nu stelt klager dat, waar notaris [Y] in de eerdere tuchtprocedure heeft verklaard dat hij niets van doen heeft gehad met de oprichting van de B.V., hij nadien in de civiele procedure als volgt heeft verklaard:
“ Graag had ik bij de behandeling van morgen nog de nadruk gelegd op het feit dat [A] mij (minimaal) twee keer heeft gebeld voorafgaand aan de omzetting van de v.o.f. naar B.V. Hij wist dat ik gezien de betrokkenheid van [Y-V] geen enkele formele of informele rol in de betreffende dossiers had. Toch nam hij contact met mij op.
In het kader van de oprichting van […] B.V. is aan [A] en [Y-V] een concept aandeelhoudersovereenkomst toegestuurd. Op 22 oktober 2008 heeft [A] hieromtrent telefonisch contact met mij opgenomen. Naar aanleiding van het gesprek is door [A] besloten om geen aandeelhoudersovereenkomst voor […] te tekenen. Bij gemeld gesprek is tevens de komende omzetting van [O] v.o.f. naar B.V. aan de orde gekomen en heb ik uitdrukkelijk vermeld dat de keuze voor een aandeelhoudersovereenkomst in dat verband zeer is aan te raden en dat het verstandig is om hieromtrent met [Y-V] afspraken te maken.
Tevens heeft [A] mij daags voor het passeren van de oprichting van [O] B.V. gebeld. In gemeld gesprek heb ik wederom uitdrukkelijk gemeld en gewezen op het belang van een aandeelhoudersovereenkomst. Van gemeld gesprek heb ik mijn collega [X] op de hoogte gesteld.
Het bovenstaande heb ik ook mondeling gemeld bij de klachtbehandeling in Middelburg. Op de vraag van de Kamer van Toezicht aan [A] of hij dit kon bevestigen zei hij: “dat kan ik me niet herinneren”. “
Klager betwist uitdrukkelijk dat de notaris hem heeft gewezen op het belang van het sluiten van een aandeelhoudersovereenkomst en stelt dat de notaris ofwel tijdens de tuchtrechtprocedure, ofwel tijdens de civiele procedure heeft gelogen omdat beide standpunten met elkaar in tegenspraak zijn.
4.10. Naar aanleiding van dit verwijt heeft notaris [Y] herhaald dat hij in zijn hoedanigheid van notaris nooit enige bemoeienis heeft gehad bij de omzetting van de v.o.f. naar [O] B.V., maar dat hij wel, zoals volgens hem ook in de eerdere tuchtrechtprocedure aan de orde is geweest, meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met klager. Hij heeft daarbij wel gewezen op het belang van een aandeelhoudersovereenkomst. Dat mocht ook, juist omdat hij geen bemoeienis heeft gehad met de desbetreffende transactie. Hij is van mening dat klager niet-ontvankelijk is in dit onderdeel van de klacht omdat sprake is van ne bis in idem en verjaring.
4.11. Niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden ten opzichte van de eerdere tuchtprocedure, nu notaris [Y] onvoldoende weersproken heeft aangegeven dat hij een en ander reeds heeft gemeld bij de klachtbehandeling in Middelburg. Daarom is de kamer van oordeel dat niet alsnog zou moeten worden geconcludeerd dat notaris [Y] destijds wel degelijk bemoeienis heeft gehad met de notariële werkzaamheden rondom de oprichting van [O] B.V. De kamer is dan ook van oordeel dat sprake is van ne bis in idem, zodat klager niet-ontvankelijk is in dit onderdeel van de klacht.
Onderdeel C (handelwijze in civiele procedure)
4.12. Klager stelt dat beide notarissen zich schuldig hebben gemaakt aan belangenverstrengeling omdat zij in de civiele procedure tegen [B] B.V. bij dupliek een eenzijdig door de echtgenote van notaris [Y] opgesteld geschrift in het geding hebben gebracht, in welk geschrift klager in een kwaad daglicht wordt gesteld. Volgens klager heeft de echtgenote dit stuk in december 2009 opgesteld in het kader van (de aanloop tot) de procedure voor de Ondernemingskamer. Klager wijst erop dat zij haar stelling dat hij zich schuldig had gemaakt aan wanbeleid, in april 2010 ter zitting van de Ondernemingskamer heeft ingetrokken. Omdat notaris [Y] zijn echtgenote vergezelde tijdens die zitting, was hij ervan op de hoogte dat zij die stelling over wanbeleid had ingetrokken, aldus klager. Volgens klager is het in strijd met de regels die notarissen in acht moeten nemen dat de notarissen zich in de civiele procedure hebben beroepen op een dergelijk geschrift dat enkel in handen van de notarissen kan zijn gekomen omdat de opsteller daarvan is gehuwd met een van de notarissen, terwijl bovendien niet wordt vermeld dat de daarin geuite aantijgingen aan het adres van klager inmiddels (deels) zijn ingetrokken. Klager stelt dat dergelijk gedrag een notaris niet betaamt omdat een notaris de belangen van alle bij een rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid in aanmerking moet nemen. Hij is van mening dat zij daardoor de eer en het aanzien van het notariaat ernstige schade hebben toegebracht.
4.13. De advocaat die in deze tuchtrechtprocedure de belangen van de notarissen behartigt, behartigt eveneens hun belangen in de civiele procedure. Hij heeft verklaard dat hij bij de advocaat van de echtgenote van notaris [Y] stukken heeft opgevraagd die van belang zouden kunnen zijn voor het verweer van de notarissen en hij heeft die stukken in het kader van de civiele procedure in het geding gebracht. De advocaat stelt dat, voor zover hij iets fout zou hebben gedaan, een dergelijk verwijt hem aangaat en niet de notarissen.
4.14. Het staat de notarissen vrij om zich, binnen zekere grenzen, die naar het oordeel van de kamer niet zijn overschreden, te verweren tegen de in het kader van een civiele procedure tegen hen ingestelde vordering. Daargelaten de vraag of de advocaat daarbij al dan niet de grenzen van de voor hem geldende beroeps- en gedragsregels heeft geschonden, is de kamer van oordeel dat de notarissen niet tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.
Onderdeel D
4.15. Gelet op het oordeel van kamer over de hiervoor genoemde klachtonderdelen, wordt onderdeel D ongegrond verklaard.
5. De beslissing
De kamer voor het notariaat:
verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun klacht tegen beide notariskantoren,
verklaart klagers niet-ontvankelijk in onderdeel B van de klacht,
verklaart de overige onderdelen van de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.M. Weerkamp, plaatsvervangend voorzitter, mr. H.G. Robers, rechterlijk lid, mr. J.L.G.M. Mertens, notarislid, mr. L.J.M. Teunissen, notarislid, en mr. G.A.M. van Lith, plaatsvervangend belastinglid, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2013 in aanwezigheid van de secretaris.
Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.