ECLI:NL:TNOKSGR:2013:6 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 13-09
ECLI: | ECLI:NL:TNOKSGR:2013:6 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-05-2013 |
Datum publicatie: | 16-05-2013 |
Zaaknummer(s): | 13-09 |
Onderwerp: | Overig |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Op 11 december 2012 heeft ter zitting van de Kamer van Toezicht te Haarlem de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de klacht (nummer K.38.12) van klaagster tegen verzoeker. Tijdens de mondelinge behandeling is de Kamer van Toezicht in de samenstelling van 11 december 2012 door verzoeker gewraakt. |
Kamer voor het notariaat Den Haag
Wrakingskamer
nr. 13-09
Beslissing op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 100 van de Wet op het notarisambt (hierna te noemen: Wna) in de zaak van:
[naam klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
(verder te noemen: klaagster),
tegen
mr. [notaris],
notaris te [vestigingsplaats],
(verder te noemen: verzoeker),
strekkende tot wraking van:
mrs. [namen oud-leden]
leden (thans oud-leden) van de Kamer van Toezicht te Haarlem,
(hierna ieder afzonderlijk te noemen: [Q] [R], [S], [T] danwel [U] en hierna gezamenlijk te noemen: verweerders).
1.1. Op 11 december 2012 heeft ter zitting van de Kamer van Toezicht te Haarlem de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de klacht (nummer K.38.12) van klaagster tegen verzoeker. Tijdens de mondelinge behandeling is de Kamer van Toezicht in de samenstelling van 11 december 2012 door verzoeker gewraakt.
1.2. Ter griffie van het Hof te Amsterdam is op 24 januari 2013 een verzoek en op 29 januari 2013 een aanvulling op dit verzoek ingekomen, namens de voorzitter van de Kamer van Toezicht te Haarlem. Dit verzoek betreft de verwijzing van de behandeling van het wrakingsverzoek van verzoeker, naar een van de kamers voor het notariaat zoals bedoeld in artikel 94 Wna.
1.3. Op 31 januari 2013 heeft het Hof te Amsterdam naar analogie van artikel 99 lid 2 Wna, mede gelet op artikel 100 Wna, de Kamer voor het notariaat te Den Haag belast met de behandeling van het wrakingsverzoek.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
2.1. Op 17 april 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. De notaris is met zijn advocaat mr. J. Stam (hierna te noemen: Stam) verschenen. Stam heeft het verzoek aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. Stam heeft tijdens de zitting het wrakingsverzoek strekkende tot wraking van mrs. [T] en [U] ingetrokken.
2.2. Verweerders zijn niet verschenen. Bij verweerschrift van januari 2013 hebben zij hun standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt. Bij brief van 21 maart 2013 heeft [Q] namens verweerders bericht niet aanwezig te kunnen zijn.
3. Het standpunt van verzoeker
3.1. Verzoeker voert ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek aan dat hij tijdens de mondelinge behandeling op 11 december 2012 heeft verzocht om de fungerend voorzitter onder vier ogen te spreken. Na beraad heeft de fungerend voorzitter aangegeven dat hij niet kan ingaan op het verzoek om verzoeker onder vier ogen te spreken, omdat de behandeling van de klacht in het openbaar dient plaats te vinden in het bijzijn van alle partijen. Verzoeker wilde met de voorzitter onder vier ogen gespreken, omdat hij veraasd was dat [R], [Q] en [S] als leden van de Kamer zijn klacht gingen behandelen en hij hen persoonlijk kende. Verzoeker heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek aangegeven dat hij wraking een zwaar middel vindt. Omdat verzoeker geen andere mogelijkheid zag heeft hij vervolgens de kamer in de samenstelling van de zitting gewraakt.
3.2. Verzoeker voert aan dat hij en [R] directe concurrenten zijn. [R] en zijn toenmalige kantoorgenoot [A] hebben zich tegenover derden laatdunkend uitgelaten over het kantoor van verzoeker. Verder hebben recentelijk de kantoren van [R] en verzoeker een inkijkje in elkaars positie op de markt gekregen, doordat een koerier de Kadasterstukken had omgewisseld. Daaruit bleek dat het kantoor van verzoeker meer akten heeft gepasseerd. [R] heeft vervolgens een intern kantooroverleg belegd om te kijken hoe hij zijn positie op de markt kan versterken. [R] is er verder mee bekend dat verzoeker een cliënt van [R] heeft overgenomen. Volgens verzoeker komt het er in het kort op neer dat hij en [R] elkaar persoonlijk kennen en dat uit alles blijkt dat [R] het kantoor van verzoeker uit concurrentieoogpunt graag ziet verdwijnen. [R] kan gezien bovenstaande volgens verzoeker niet als onpartijdig lid van de kamer een oordeel geven.
3.3. Wat betreft [Q] voert verzoeker het volgende aan. In een eerdere klacht bij de Kamer van Toezicht heeft verzoeker met [Q] te maken gehad. Ter zitting had [Q] de klacht opnieuw geformuleerd voor de betreffende klager. Omdat verzoeker het onbegrijpelijk vond dat er ter zitting door een lid van dezelfde kamer die een oordeel moest vellen, een nieuwe klacht werd geformuleerd, heeft verzoeker per brief zijn ongenoegen hierover uitgesproken. Dit leidde echter tot het advies om in het vervolg de kamer te wraken. Vervolgens is in een latere schriftelijke confrontatie verzoeker dringend verzocht de kwestie te laten rusten, omdat zijn kantoor anders wel eens de nodige onderzoeken zou kunnen verwachten. Wat volgens verzoeker verder nog meespeelt is dat hij [Q] persoonlijk goed kent. Zij hebben samengewerkt op een notariskantoor en hadden een goede verstandhouding. Alle feiten spreken voor zich dat [Q] zich had moeten verschonen.
3.4. Verzoeker voert met betrekking tot [S] het volgende aan. Een secretaresse van [S] moest vanwege een reorganisatie vertrekken. Verzoeker heeft vervolgens de secretaresse in dienst genomen. [S] was hierover niet te spreken. Dit voorval geeft aan dat [S] zich ook had moeten verschonen.
4. Het standpunt van verweerders
Verweerders voeren aan dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn wrakingsverzoek, nu het verzoek niet is gedaan zodra de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het verzoek, hem bekend zijn geworden. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek niet aanstonds bij aanvang van de zitting gedaan, maar pas nadat [Q] namens de Kamer had meegedeeld dat de mondelinge behandeling zou worden voortgezet. Direct na aanvang van de zitting was verzoeker bekend welke leden deel uitmaakten van de behandelend Kamer van Toezicht. Bovendien had verzoeker zich daarop kunnen voorbereiden, aangezien al eerder andere klachten door deze leden zijn behandeld. Voorts heeft [Q] verzoeker voorgehouden dat de vraag of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht een door de behandelend kamer te nemen beslissing is en dat derhalve de inhoudelijke behandeling zou worden voortgezet. Ook dit geeft naar het oordeel van verweerders op geen enkele wijze een objectieve rechtvaardiging voor de kennelijke vrees van verzoeker dat de behandeld kamer jegens hem vooringenomen zou zijn.
Voor het geval de wrakingskamer verzoeker wel ontvankelijk verklaart stellen verweerders het volgende. Het enkele feit dat de notarisleden (directe) concurrenten van verzoeker zijn, geeft geen objectieve rechtvaardiging voor de kennelijke vrees van verzoeker dat de notarisleden jegens hem vooringenomen zouden zijn.
Voorts geldt wat betreft [S] dat hij notaris te [vestigingsplaats] is en hij derhalve niet als (directe) concurrent kan worden gezien.
Wat betreft [Q] het volgende. [Q] en verzoeker zijn in het verleden collega’s geweest op hetzelfde kantoor. Na zijn vertrek heeft [Q] contact gehouden met zijn toenmalige werkgever. [Q] komt zijn voormalige werkgever één tot twee keer per jaar tegen bij familieaangelegenheden, aangezien de voormalige werkgever getrouwd is met een tante van de echtgenote van [Q]. Dit incidentele contact met de voormalige werkgever van verzoeker is geen objectieve rechtvaardiging voor de kennelijke vrees dat [Q] jegens verzoeker vooringenomen zou zijn. Verweerders zijn derhalve van oordeel dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
5. Beoordeling ontvankelijkheid
Tegen de achtergrond van wat de notaris heeft aangevoerd kan niet worden vastgesteld dat hij het wrakingsverzoek tardief heeft ingesteld. De notaris heeft gesteld dat hij het een zwaar middel vindt en wilde eerst op andere wijze de bejegening bespreken. Door aldus te handelen heeft de notaris zijn rechten om zich van het middel wraking te bedienen niet verwerkt. Daarom kan hij in zijn verzoek worden ontvangen.
6. De beoordeling
6.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter - met wie een lid van de Kamer voor het Notariaat in dit verband gelijk kan worden gesteld - in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM, dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3. De wrakingskamer overweegt wat betreft het wrakingsverzoek van [S] het volgende. De enkele grond die verzoeker aandraagt dat [S] zich had moeten verschonen, omdat verzoeker een secretaresse van [S] heeft overgenomen en [S] hierover niet te spreken was, kan niet leiden tot een wraking. Het wrakingsverzoek voorzover het [S] betreft wordt derhalve afgewezen.
6.4. Wat betreft het wrakingsverzoek voorzover het [R] en [Q] betreft oordeelt de wrakingskamer als volgt.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij [R] en [Q] op “je en jij-basis” kent. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij en [R] directe concurrenten van elkaar zijn. Verder heeft verzoeker wat betreft [Q] aangevoerd dat zij oud-collega’s zijn en dat zij eerder in een tuchtrechtelijke procedure met elkaar te maken hebben gehad, waarbij zelfs na de mondelinge behandeling nog briefwisseling heeft plaatsgevonden tussen hen. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker voldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, die onvoldoende weersproken zijn gebleven, die tot de conclusie leiden dat de objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoeker bestaat dat het [R] danwel [Q] ontbreekt aan onpartijdigheid. Dit betekent dat, nu iedere schijn van partijdigheid of vooringenomenheid dient te worden vermeden, het verzoek tot wraking van [R] en [Q] dient te worden toegewezen.
6.5. Derhalve zal als volgt worden beslist.
- beschouwt het verzoek tot wraking van [T] en [U] als ingetrokken;
- wijst af het verzoek tot wraking van [S];
- wijst toe het verzoek tot wraking van [R] en [Q];
- verwijst de klacht terug naar de voorzitter van de Kamer voor het notariaat te Amsterdam, teneinde een Kamer te benoemen die de behandeling van de klacht zal voortzetten in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan:
• klaagster , [naam klaagster] ,
• verzoeker, [notaris],
• mr. [Q], mrs. [R], [S], [T] en [U] (oud-leden van de Kamer van Toezicht te Haarlem) .
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. van Ham, A.F.L. Geerdes, R. van der Galiën, W.C.A. van der Heiden en P.H.B. Gorsira, in tegenwoordigheid van mr. F.S. Pietersma-Smit, secretaris.