ECLI:NL:TNOKROT:2013:YC0913 Kamer van toezicht Rotterdam 21/11

ECLI: ECLI:NL:TNOKROT:2013:YC0913
Datum uitspraak: 07-02-2013
Datum publicatie: 07-02-2013
Zaaknummer(s): 21/11
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De ambtshalve bedenking van de Voorzitter is beperkt tot de ABC-transacties als vermeld in het rapport van het BFT. Het BFT heeft zich daarbij aangesloten. Dit betekent dat uit het rapport de volgende passages (in het Hoofdstuk “Bevindingen geselecteerde transacties) van belang zijn: 4.2.: Onderzoeksplicht notaris naar realiteit overeengekomen prijs, 4.5.: Betalingsverkeer, 4.6.: Melding ongebruikelijke transactie (art. 9 Wet Mot / thans artikel 16 WWFT) 4.7.: Dienstweigeren. De in deze passages vermelde verwijten aan het adres van de notaris zien op 9 panden en betreffende aktes die zijn verleden in de periode 2006, 2007 en 2008. De KNB heeft haar klachten, die overigens identiek zijn als die vermeld in het onderzoeksrapport, beperkt tot de panden 1 tot en met 7. Beslissing: verklaart de ambtshalve bedenking van de Voorzitter ongegrond voorzover het betreft onderdeel 4.6. van het onderzoeksrapport van het BFT en verklaart het BFT in zijn zelfstandige klacht en de KNB in zijn klacht wat betreft dit onderdeel niet-ontvankelijk, verklaart de overige klachtonderdelen gegrond, legt aan de notaris de maatregel van twee maanden schorsing in de uitoefening van zijn ambt op; bepaalt dat de secretaris binnen een maand nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, aan de notaris bij aangetekende brief de datum zal meedelen waarop de opgelegde maatregel van kracht wordt.

Kamer v­an Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notaris­sen te Rotterdam

Reg.nr. 21/11

Beslissing van 7 februari 2013 inzake:

de ambtshalve bedenking van

mr. W. van Veen,

Voorzitter van de Kamer,

hierna te noemen: de Voorzitter,

en

de klacht van

Bureau Financieel Toezicht,

hierna ook te noemen: het BFT,

gevestigd te Utrecht,

en

de klacht van de

Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie,

hierna ook te noemen: de KNB,

gevestigd te Den Haag,

advocaat: mr. W. Heemskerk,

- tegen -

[notaris],

notaris te [standplaats],

hierna te noemen: de notaris,

advocaat: mr. R.S. Schouten.

1. Het verloop van het onderzoek en de procedure

1.1. Bij beschikking van de Voorzitter van de Kamer van Toezicht van Utrecht d.d. 17 december 2008 is het BFT opgedragen een onderzoek op grond van artikel 95 lid 5 (thans: oud) Wet op het Notarisambt (hierna: Wna) te verrichten op het kantoor van de notaris. Reden is dat de Utrechtse Kamer signalen heeft ontvangen dat de notaris een zeer groot aantal akten passeert. De vraag is gerezen of de notaris voldoet aan zijn informatieplicht als bedoeld in artikel 43 lid 1 Wna. Verder wil de Voorzitter onderzocht hebben of de notaris veel aktes bij volmacht passeert en of, en zo ja, op welke wijze de notaris zijn cliënten daartoe beweegt.

1.2. Naar aanleiding van de brief van 29 december 2008 van de KNB heeft de Voorzitter van de Utrechtse Kamer bij beslissing d.d. 30 december 2008 de opdracht van 17 december 2008 aan het BFT uitgebreid. Het onderzoek dient zich tevens uit te strekken tot de vraag “of de notaris betrokken is geweest bij hypotheekfraude en/of twijfelachtige (A-B-C) transacties”.

1.3. Bij brief van 11 november 2011 van het BFT is het rapport toegezonden aan de Voorzitter van de Utrechtse Kamer. In deze brief heeft het BFT medegedeeld als zelfstandig klager op grond van artikel 99 Wna te worden aangemerkt. Ook de KNB heeft te kennen gegeven als zelfstandig klager te willen optreden.

1.4. Omdat de standplaats van de notaris inmiddels gewijzigd was naar [standplaats] is de Rotterdamse Kamer van Toezicht bevoegd (hierna: de Kamer). De Voorzitter van de Kamer heeft bij beschikking van 15 december 2011 beslist dat het onderzoeksrapport van het BFT ten aanzien van het handelen en/of nalaten van de notaris – voor zover betrekking hebbend op de daarin vermelde ABC-transacties – wordt voorgelegd aan de Kamer teneinde de zaak te behandelen.

1.5. De KNB heeft een klaagschrift d.d. 19 januari 2012 ingediend.

1.6. De notaris heeft per klager (daaronder begrepen de Voorzitter) een drietal verweerschriften d.d. 30 maart 2012 ingediend.

1.7. Door de notaris is in deze verweerschriften een wrakingsverzoek ten aanzien van de voltallige Kamer ingediend. Bij beslissing van de Kamer van Toezicht te Den Haag d.d. 10 oktober 2012 is de notaris in zijn wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard.

1.8. Het BFT heeft op het verweerschrift bij brief van 22 oktober 2012 gereageerd.

1.9. De zitting heeft op 8 januari 2013 plaatsgevonden. BFT, KNB (bijgestaan door haar advocaat mr. J. Bootsma) en de notaris (bijgestaan door zijn advocaat mr. Schouten) hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en pleitnota’s overgelegd.

1.10. Op verzoek van de notaris heeft de behandeling deels met gesloten deuren plaatsgevonden. Het gedeelte dat ziet op de formele verweren is openbaar behandeld. Het gedeelte van de zitting dat aan de inhoudelijke klachten en het verweer ten aanzien van de ABC-transacties is gewijd, is met gesloten deuren behandeld wegens het ambtsgeheim van de notaris en zijn recht zo vrijelijk mogelijk verweer te kunnen voeren.

1.11. De Kamer heeft de uitspraak bepaald op heden.

2. De feiten

2.1. De Kamer hanteert de volgende definitie van een ABC-transactie. Een ABC-transactie bestaat uit een tweetal transacties ter zake van hetzelfde registergoed die direct dan wel binnen korte tijd na elkaar, dat wil zeggen doorgaans in een tijdsbestek van niet langer dan zes maanden, worden afgerond. Bij een dergelijke transactie verkoopt A een pand aan B en verkoopt B dit pand aan C. De koopprijs in transactie B-C kan daarbij (beduidend) hoger zijn dan de koopprijs in de transactie A-B.

2.2. Het onderzoeksrapport van het BFT ziet op ABC-transacties betreffende aktes die door de notaris zijn gepasseerd in de periode 2006, 2007 en 2008.

3. De ambtshalve bedenking van de Voorzitter, de klacht van het BFT en de klacht van de KNB

3.1. De ambtshalve bedenking van de Voorzitter is beperkt tot de ABC-transacties als vermeld in het rapport van het BFT. Het BFT heeft zich daarbij aangesloten. Dit betekent dat uit het rapport de volgende passages (in het Hoofdstuk “Bevindingen geselecteerde transacties) van belang zijn:

4.2.: Onderzoeksplicht notaris naar realiteit overeengekomen prijs,

4.5.: Betalingsverkeer,

4.6.: Melding ongebruikelijke transactie (art. 9 Wet Mot / thans artikel 16 WWFT)

4.7.: Dienstweigeren.

3.2. De in deze passages vermelde verwijten aan het adres van de notaris zien op 9 panden en betreffende aktes die zijn verleden in de periode 2006, 2007 en 2008.

3.3. De KNB heeft haar klachten, die overigens identiek zijn als die vermeld in het onderzoeksrapport, beperkt tot de panden 1 tot en met 7.

4. Standpunt van de notaris

4.1. De notaris voert formele en materiële verweren. De formele verweren leiden er volgens de notaris toe dat de Voorzitter in zijn ambtshalve bedenking niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De klachten van het BFT en de KNB dienen hetzelfde lot te delen.

4.2. Indien de Kamer de formele verweren niet mocht honoreren dan geldt dat aan de notaris meer tijd moet worden vergund om zijn materiële verweer nader te onderbouwen dan wel dienen de klachten op inhoudelijke gronden te worden afgewezen, aldus de notaris.

5. Standpunten van het BFT en de KNB

Het BFT en de KNB stellen gemotiveerd dat geen sprake is van niet-ontvankelijkheid en concluderen dat de klachten gegrond zijn, zodat aan de notaris een passende maatregel dient te worden opgelegd.

6. De beoordeling

Inleiding

6.1. Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 van de Wna (artikel 98 oud Wna). Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt en terzake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. In deze zaak gaat het om een ambtshalve bedenking van de Voorzitter op grond artikel 96 lid 6 (thans: oud) Wna en om klachten van het BFT en de KNB op grond van artikel 99 lid 1 (thans: oud) Wna.

Ontvankelijkheid

6.2. De Kamer dient zich, gelet op de daartoe strekkende formele verweren, eerst een oordeel te vormen over de ontvankelijkheid van de Voorzitter alsmede die van het BFT en de KNB als zelfstandige klagers.

6.3. De Kamer beoordeelt de ontvankelijkheidsverweren als volgt. Er is geen sprake van strijd met het ne bis in idem-beginsel dat ook in het (notariële) tuchtrecht opgeld doet. Door de notaris is aangevoerd dat het onderhavige onderzoek al eerder zou zijn gesloten, ten onrechte zou zijn verlengd of is heropend. Wat daarvan ook zij, duidelijk is dat de verwijten ten aanzien van de voormelde ABC-transacties niet eerder aan de tuchtrechter zijn voorgelegd. In geen enkele uitspraak ten aanzien van de notaris is door de tuchtrechter over de onderhavige 9 ABC-dossiers een oordeel gegeven.

6.4. Evenmin geldt dat de ambtshalve bedenking en de klachten zijn ingediend buiten de termijn van drie jaar als vermeld in artikel 99 lid 12 Wna (oud; inmiddels artikel 99 lid 15 Wna). Niet is relevant, zoals de notaris aanvoert, dat de Utrechtse Voorzitter in een gesprek met een voormalige medewerker van de notaris op 4 juli 2007 aanleiding heeft gezien het BFT opdracht te geven onderzoek te doen. De termijn van artikel 99 lid 15 Wna gaat wat betreft de klachtbevoegdheid van het BFT in op het moment dat het BFT zijn onderzoek heeft afgerond. Op dat moment is het BFT duidelijk dat er sprake is van klachten. Wat de Voorzitter aangaat geldt het moment van ontvangst van het onderzoeksrapport als startpunt van de termijn van 3 jaar. Voor de KNB geldt ook als startpunt het moment van kennisneming van het BFT rapport. Het onderzoek van het BFT wordt immers ingesteld om te onderzoeken óf er sprake is van klachtwaardig gedrag.

6.5. Verder voert de notaris aan dat sprake is van belangenverstrengeling die het uitgevoerde onderzoek onrechtmatig maakt. De notaris verwijst naar de rollen van diverse leden van de Utrechtse Kamer die bij meerdere tuchtrechtelijke procedures en onderzoeken tegen hem betrokken waren. De Kamer overweegt dat, zo deze verwijten al enige grond zouden hebben, deze er niet aan af doen dat het BFT als enige daartoe door de wet aangewezen zelfstandig bestuursorgaan de klachten onderzoekt en de Kamer deze als onafhankelijke tuchtrechter beoordeelt in een procedure die met de noodzakelijke waarborgen is omkleed. Dit argument leidt dus niet tot niet-ontvankelijkheid.

6.6. Evenmin is de Kamer gebleken dat de Utrechtse Voorzitter in zijn opdrachten aan het BFT zijn bevoegdheid te buiten is gegaan. Aan de Voorzitter komt een ruime bevoegdheid toe vanwege het door de wetgever noodzakelijk geachte toezicht op het notariaat. De uitoefening van deze bevoegdheid door de Voorzitter brengt niet met zich mee dat de Voorzitter bij aanvang van het onderzoek een categorie dossiers moet aanwijzen, een tijdsbeperking zou moeten opleggen of onderzoekscriteria aan het BFT moet opleggen. Verwezen wordt verder naar hetgeen is overwogen in de een na laatste volzin van de vorige alinea.

6.7. De notaris verwijt het BFT vooringenomenheid, omdat zijn voormalige voorzitter op een symposium heeft gezegd dat een notaris in [standplaats] uit het ambt moet worden gezet. Omdat er maar één notaris in [standplaats] is wist de notariële goegemeente direct dat de voorzitter van het BFT over de notaris sprak. De Kamer overweegt dat, indien een dergelijke uitlating inderdaad is gedaan, dit niet betekent dat het BFT geen onderzoek naar zijn praktijkuitoefening zou mogen doen. Het BFT is nu eenmaal bij wet aangewezen om dergelijke onderzoeken te verrichten. De Kamer verwijst wederom naar de eennalaatste volzin in alinea 6.5.

6.8. Om dezelfde redenen kunnen de overige verwijten van de notaris (BFT heeft aan KNB toegezegd het rapport ook naar haar te zenden, de verkeerde afdeling van het BFT heeft het onderzoek uitgevoerd, het eigen belang van een bestuurslid van de KNB, het zich niet houden door het BFT aan procedureafspraken) niet leiden tot de door hem gewenste niet-ontvankelijkheid.

6.9. Op basis van jurisprudentie van de notariskamer van het Gerechtshof Amsterdam (onder andere 22 november 2011, LJN BV8632 en 20 maart 2012, LJN BV9544) geldt dat de onderzoeksopdracht van de Voorzitter uitsluitend kan zijn gebaseerd op de Wna en niet op een andere wet. Het verweer van de notaris op dit punt treft doel, nu onderdeel 4.6. van het onderzoeksrapport expliciet ingaat op de Wet MOT (thans Wwft). Evenzeer is duidelijk dat het BFT de notaris niet in de gelegenheid heeft gesteld zich te bezinnen op de vraag of hij een beroep moet doen op zijn verschoningsrecht. Dit betekent dat het BFT in strijd heeft gehandeld met artikel 5:20 AWB door in de vraagstelling geen onderscheid te maken naar Wwft-vragen enerzijds en Wna-vragen anderzijds. Hierdoor is de rechtsbescherming van de notaris als geheimhouder in algemene zin geschonden. Naar het oordeel van de Kamer kunnen het BFT en de KNB niet in hun klachten worden ontvangen voorzover het betreft onderdeel 4.6. van het onderzoeksrapport. Wat betreft de ambtshalve bedenking geldt dat deze ongegrond is wat betreft dit onderdeel vanwege dit gebrek aan het onderzoek.

6.10. De Kamer volgt de notaris niet in zijn stelling dat het verzuim om onderscheid te maken tussen de Wna-vragen en de Wwft-vragen met zich brengt dat de klagers in alle klachtonderdelen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Uit de bevindingen van het onderzoeksrapport blijkt dat er inhoudelijk een onderscheid kan worden gemaakt tussen de Wna-vragen en de Wwft-vragen, terwijl de notaris geenszins aantoont dat hij in enig zwaarwichtig belang wordt geschaad ten aanzien van het Wna-deel wegens voormeld gebrek.

6.11. Tot slot verwijt de notaris de Voorzitter dat hij in zijn voormelde beslissing d.d. 15 december 2011, ondanks gemotiveerd uitstelverzoek, slechts de tijd tot 30 maart 2012 heeft gekregen om zijn visie op het rapport te geven. Gelet op de omvang van het rapport en zijn drukke praktijkverplichtingen alsmede enkele andere omstandigheden is dit een onredelijk korte termijn. Ook dit is een reden om de klachten niet-ontvankelijk te verklaren, aldus de notaris. De Kamer verwerpt dit verweer. Het stond de notaris immers vrij om ter zitting van 8 januari 2013 op alle punten inhoudelijk verweer te voeren en voorafgaande aan de zitting nadere stukken in te dienen. De notaris heeft verder aangevoerd dat zijn ambtsopvolger hem slechts zeer beperkt toezicht heeft gegeven tot zijn oude protocol; hij kon slechts inloggen en de dossiers niet fysiek bekijken. Desgevraagd heeft de notaris medegedeeld geen gebruik te hebben gemaakt van artikel 10 van de Verordening overdracht protocol om inzage in het protocol, al dan niet na rechtsmaatregelen, te verwezenlijken. Dit komt voor risico van de notaris, temeer nu hij hiervoor genoeg tijd heeft gehad. Ook hierom is er geen sprake van niet-ontvankelijkheid.

6.12. Dit betekent tevens dat de Kamer geen aanleiding ziet in te stemmen met het verzoek van de notaris om hem nader uitstel voor zijn inhoudelijke verweer te geven. Een en ander betekent dat de Kamer thans inhoudelijk kan oordelen over de onderdelen 4.2., 4.5. en 4.7. van de bevindingen in het onderzoeksrapport die de klachten van het BFT en de KNB alsmede de bedenking van de Voorzitter belichamen.

Inhoudelijke beoordeling

6.13. In 4.2. van het onderzoeksrapport geeft het BFT een gedetailleerd overzicht van de ABC-transacties. Haar conclusie luidt:

“Het BFT is van mening dat de notaris zijn zorgplicht en onderzoeksplicht (op basis van de artikelen 2 tot en met 5 Vbg) in bovenstaande dossiers heeft geschonden. De notaris had gezien de bekende risico’s bij ABC-transacties, dienen na te gaan of de ongebruikelijk hoge prijsverschillen redelijk en afdoenbaar verklaarbaar waren. Van het onderliggende onderzoek dient de notaris vervolgens aantekeningen te maken dan wel andere onderbouwingen te bewaren in het notarisdossier. Nu hij dit heeft nagelaten heeft hij in strijd gehandeld met de algemene tuchtnorm zoals opgenomen in artikel 98 Wna.”

6.14. In 4.5. gaat het BFT in op het betalingsverkeer. Ten aanzien van zeven transacties heeft zij bijzonderheden geconstateerd, variërende van verrekeningen, schuldigverklaringen en leningen waarvan in de dossiers van de notaris geen documentatie is aangetroffen. De conclusie van het BFT luidt:

“Het BFT is van mening dat de hiervoor vermelde bijzonderheden aanleiding hadden moeten zijn voor [notaris] om partijen hierover vragen te stellen. Uit de dossier blijkt niet dat dit is gebeurd. Bovenstaande bijzonderheden kunnen mede van invloed zijn op de beoordeling van de gebruikelijkheid van de transactie.”

6.15. In 4.7. legt het BFT uit om welke reden de notaris zijn diensten mogelijk had moeten weigeren, waarbij zij als uitgangspunt neemt de Checklist voor ABC-transacties, zoals gepubliceerd in het Notariaat Magazine, augustus 2007, nummer 8, pagina 26 e.v. Het gaat om zes transacties waarbij de notaris “mogelijk” dienst had moeten weigeren op grond van “ondoorzichtige structuur transactie”, “ontbreken plausibele prijsstijging tussen de transacties”, “rol van partijen (mogelijk stroman)” en “onvoldoende navraag gedaan om vast te stellen of mogelijk een handeling wordt verricht met een kennelijk ongeoorloofd doel.” Het BFT concludeert:

“De notaris heeft naar de mening van het BFT, als gevolg van het doorgang laten vinden van de hiervoor genoemde transacties meerdere malen artikel 21 lid 2 Wna geschonden, waardoor hij in strijd heeft gehandeld met de algemene tuchtnorm van artikel 98 Wna.”

6.16. De notaris verweert zich, kort en zakelijk weergegeven, als volgt. Het BFT heeft een omvangrijk onderzoek ingesteld en bij slechts “9 zaken van eigenlijk 2 partijen” onregelmatigheden gesignaleerd. Bij veel van die zaken is [Y] betrokken; een belegger die de panden koopt, huurvrij maakt, verbouwt en weer verkoopt. Bij drie van deze transacties heeft de notaris zelf een MOT-melding gedaan. De twee andere transacties zien op panden die werden omgebouwd tot studentenkamers, waarbij de toekomstige bewoners maanden vóór de transportdatum al mochten beginnen met de verbouwingswerkzaamheden. Het is heel goed mogelijk dat de volgens het BFT ontbrekende informatie zich in andere dossiers bevindt omdat het vaak om dezelfde opdrachtgevers gaat en de notaris niet in elk transactiedossier alle documentatie opnieuw opslaat. Bij zes van de negen panden is de notaris zelf langs geweest. De notaris heeft overleg gehad met partijen C over de waardesprongen als zij spijtoptant bleken; partijen C waren teleurgesteld “in hun eigen professionaliteit en onderzoek”. De notaris erkent dat “mogelijk op de nota’s cryptisch omschreven posten zijn opgenomen.” De notaris concludeert dat hij heeft voldaan aan zijn onderzoeks-, informatie- en zorgplicht. Het slechts opvoeren van 9 dossiers is selectieve bewijsvoering, omdat hierdoor een gekleurd beeld wordt geschetst. Er zijn geen klachten van benadeelde partijen, aldus de notaris.

6.17. De Kamer overweegt als volgt. Het BFT gaat op pagina’s 21 tot en met 26 in op met name de waardesprongen van de ABC-transacties. Het BFT concentreert de 9 ABC-dossiers op 8 adressen. Hierna zal de Kamer dat ook doen, daarbij de nummering van het rapport aanhoudend:

Transactie 1 kent een waardesprong van 114% in iets meer dan twee maanden tijd. Uit het dossier blijkt niet van documentatie omtrent deze waardesprong.

Transactie 2 kent een waardesprong van 29% in een dag. Uit het dossier blijkt niet van documentatie omtrent deze waardesprong.

Transactie 3 kent een waardesprong van 14% binnen een maand en van 38% indien transactie B-C was doorgegaan. Uit het dossier blijkt niet van documentatie omtrent deze waardesprong.

Transactie 4 kent een waardesprong van 84% binnen drie dagen. Uit het dossier blijkt niet van documentatie omtrent deze waardesprong.

Transactie 5 kent een negatieve waardesprong van 23% en in transactie B-C een positieve waardesprong van 10%. Beide waardesprongen worden niet door documentatie in het dossier verklaard.

Transactie 6 kent een waardesprong van 29% binnen veertien dagen. Uit het dossier blijkt niet van documentatie omtrent deze waardesprong.

Transactie 7 kent een waardesprong van 46% binnen twee maanden tijd. Uit het dossier blijkt niet van documentatie omtrent deze waardesprong.

Transactie 8 kent een waardesprong van 53% binnen acht maanden tijd. Uit het dossier blijkt niet van documentatie omtrent deze waardesprong.

6.18. De Kamer constateert dat in deze 8 transacties de dossieropbouw van de notaris onvoldoende is geweest. Ten aanzien van al deze transacties ontbreekt enige documentatie over de waardesprong.

6.19. Ten aanzien van transacties 1 tot en met 6 constateert de Kamer dat sprake is van ABC-transacties met een dermate opvallende waardeontwikkeling dat de notaris alert had moeten zijn en zich terdege had moeten afvragen of hij zijn diensten (niet) had moeten weigeren, temeer, zoals de notaris zelf opmerkt, dezelfde heer [Y] in verschillende hoedanigheden optrad. Van een dergelijke bezinning, bijvoorbeeld bestaande uit het opvragen van aanvullende stukken, is de Kamer niet gebleken. Het argument van de notaris dat hij bij zes panden is wezen kijken gaat niet op omdat van deze bezichtiging in de dossiers door het BFT geen verslag is aangetroffen. Dat documentatie zich in andere dossiers (van dezelfde cliënt) zou bevinden gaat evenmin op nu immers de notaris per transactie een deugdelijk ingericht dossier moet hebben. Evenmin is van belang dat in het overgrote aantal zaken de notaris wel goed zou hebben gehandeld nu op de notaris immers de plicht rust elk dossier naar behoren in te richten.

6.20. Ten aanzien van de transacties 7 en 8 overweegt de Kamer dat zij niet kan beoordelen of deze waardesprongen zodanig waren dat de notaris dienst had moeten weigeren. Het gaat hier om panden die ten behoeve van studentenkamers werden verbouwd. Dit neemt echter niet weg dat, zoals gezegd, de dossiers van de notaris incompleet zijn.

6.21. Wat betreft het betalingsverkeer overweegt de Kamer dat ten aanzien van transacties 1 tot en met 7 uit het onderzoeksrapport blijkt van verrekeningen, schuldigverklaringen en leningen waarvan in de dossiers van de notaris geen documentatie is aangetroffen. De notaris heeft deze bevindingen niet weersproken. Hij erkent dat in bepaalde afrekeningen “cryptisch omschreven” posten voorkomen.

6.22. Aldus is duidelijk dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk notaris betaamt in de zin van artikel 93 lid 1 Wna.

6.23. Beoordeeld dient te worden welke maatregel passend is. Qua straftoemeting houdt de Kamer rekening met twee onherroepelijk geworden veroordelingen van de notaris; een waarschuwing in 2011 en een berisping in 2012. Deze maatregelen zien niet op ABC-transacties. Verder wordt rekening gehouden met de ernst van de verwijten, maar ook de omstandigheid dat de tuchtrechtelijke berechting plaatsvindt in 2013 terwijl de feiten dateren uit de periode 2006 tot en met 2008. Alles afwegende acht de Kamer een schorsing in de uitoefening van het ambt van twee maanden een passende maatregel.

7. De beslissing

De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-nota­ris­sen te Rotterdam,

verklaart de ambtshalve bedenking van de Voorzitter ongegrond voorzover het betreft onderdeel 4.6. van het onderzoeksrapport van het BFT en verklaart het BFT in zijn zelfstandige klacht en de KNB in zijn klacht wat betreft dit onderdeel niet-ontvankelijk,

verklaart de overige klachtonderdelen gegrond,

legt aan de notaris de maatregel van twee maanden schorsing in de uitoefening van zijn ambt op;

bepaalt dat de secretaris binnen een maand nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, aan de notaris bij aangetekende brief de datum zal meedelen waarop de opgelegde maatregel van kracht wordt.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.J.J. van Rijen, C.H. Kemp-Randewijk, F. Hoppel, J.P. van Loon en W.H.J. de Jong, in tegenwoor­digheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit.

Uitgesproken ter openbare vergadering op 7 februari 2013.

De secretaris, De plv. voorzitter,

F.S. Pietersma-Smit A.J.J. van Rijen

Deze beslissing is verzonden op: 7 februari 2013.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.