ECLI:NL:TNOKARN:2013:4 Kamer van toezicht Arnhem 07.831/2009/929
ECLI: | ECLI:NL:TNOKARN:2013:4 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-06-2013 |
Datum publicatie: | 09-07-2013 |
Zaaknummer(s): | 07.831/2009/929 |
Onderwerp: | Overig |
Beslissingen: | Klacht niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Door de kandidaat-notaris is gewezen op de termijn van 11 tot 17 jaar sedert het verweten handelen. De klacht is wel ingediend binnen de termijn van drie jaren van artikel 99 Wna. Ook in dat geval kan sprake zijn het overschrijden van een mede gelet op artikel 6 EVRM geldende redelijkheidnorm. |
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN
klachtzaak 07.831/2009/929
Beslissing
inzake: […],
gevestigd te […],
klaagster,
gemachtigde: mr. J. Bootsma, advocaat te Den Haag;
tegen: […],
voorheen notaris en thans kandidaat-notaris te […],
hierna te noemen: de kandidaat-notaris,
gemachtigden: mr. W. van Eekhout en mr. L.H. Rammeloo, advocaten te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 7 oktober 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen de kandidaat-notaris bij de kamer van toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem, hierna te noemen de kamer van toezicht. In afwachting van de afhandeling van de klacht van de stichting [A] tegen de kandidaat‑notaris is de behandeling van de klacht van klaagster opgeschort. Dat geldt ook voor het ambtshalve door de voorzitter van de kamer van toezicht gelaste onderzoek inzake het handelen van de kandidaat-notaris. In de klacht van de stichting [A] heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan op 7 juni 2011.
1.2 Van klaagster is een aanvullend klaagschrift, met bijlagen, van 14 januari 2013 ontvangen.
1.3 De kandidaat-notaris heeft zich verweerd bij brief van 8 februari 2013.
1.4 Gelet op de wijziging van de Wet op het notarisambt (Wna) ingaande 1 januari 2013, is de behandeling van de klacht overgedragen aan de Kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem‑Leeuwarden, hierna de kamer.
1.5 De klachtzaak is behandeld ter zitting van 23 april 2013. Namens klaagster is verschenen haar directiesecretaris mr. W.J. Geselschap, tezamen met voornoemde gemachtigde. De kandidaat-notaris is in persoon verschenen tezamen met zijn gemachtigden.
2. Toesingskader
2.1 In een klachtzaak dient te worden beoordeeld of de (kandidaat) notaris heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de Wna. Daaraan voorafgaande dient onder meer te worden beoordeeld of een klacht tijdig is ingediend.
3. Feiten
3.1 Gelet op hetgeen klaagster en de notaris over en weer hebben aangevoerd en op basis van de door partijen overgelegde stukken, gaat de kamer uit van de volgende feiten.
3.2 [B] en haar werkmaatschappijen (hierna [B]) hebben als doel (gehad) de aanplant, teelt en verkoop van hardhout.
3.3 Vanaf 1996 tot juli 2008 heeft [B] aan circa 5000 particuliere beleggers participaties verkocht die recht geven op de opbrengsten van het hout.
3.4 Van de participatieovereenkomsten is een groot aantal door de kandidaat-notaris, destijds notaris, in notariële akten vastgelegd.
3.5 De verkoopbrochure bevat informatie over de verwachte resultaten.
3.6 In de participatieovereenkomsten is bepaald dat [B] zich jegens de participant verplicht met de Stichting [C] overeen te komen dat, in geval van faillissement van [B], alle voor haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen zullen overgaan op deze stichting.
3.7 Bij de kamer van toezicht is op 31 oktober 2008 een klacht tegen de kandidaat-notaris ingediend. Voor zover de klacht werd ingediend door participanten die zich verenigd hebben in de Stichting [A] heeft de kamer van toezicht de klacht ontvankelijk verklaard en geoordeeld bij beslissing van 29 juli 2010.
3.8 De beslissing van de kamer van toezicht is door het gerechtshof Amsterdam vernietigd bij uitspraak van 7 juni 2011. Met deze uitspraak is de klacht van 31 oktober 2008 niet-ontvankelijk verklaard.
3.9 Gedurende de behandeling van de klacht van de stichting [A] vanaf 31 oktober 2008 is zowel de ontvankelijkheid als ook de inhoud van de klacht aan de orde geweest. Dat heeft ertoe geleid dat de kamer van toezicht de behandeling van de onderhavige klacht van 7 oktober 2010 heeft opgeschort.
3.10 Na de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 7 juni 2011 is de verdere behandeling van de klacht eerst in gang gezet na ontvangst van een verslag van november 2012 in het ambtshalve ingestelde onderzoek.
4. Standpunten
4.1 Klaagster stelt zich op het standpunt dat de kandidaat-notaris klachtwaardig heeft gehandeld. Klaagster wijst in dit verband op een gespreksverslag van 18 februari 2009 en de reactie van 9 maart 2013 van de kandidaat-notaris.
4.2 Zeer kort samengevat is klaagster van mening dat de kandidaat-notaris de participanten in [B] onvoldoende informatie heeft verstrekt. Er werd volstaan met het toezenden van de algemene informatiemap door [B]. Door de kandidaat-notaris is nooit gewezen op de mogelijke risico’s die aan het product verbonden waren. Door zijn medewerking te verlenen heeft de kandidaat-notaris de indruk gewekt dat het product notarieel zou zijn goedgekeurd. Het feit dat notariële betrokkenheid niet vereist was bracht volgens klaagster een verzwaarde informatieplicht met zich.
4.3 Met betrekking tot de termijn voor het indienen van een klacht stelt klaagster zich op het standpunt dat de klacht tijdig, binnen de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 99, lid 12, Wna (oud) is ingediend. Klaagster wijst daarbij op het gesprek met de kandidaat-notaris op 18 februari 2009 en het moment waarop klaagster in november 2008 voor het eerst heeft kennis genomen van het (mogelijke) handelen van de kandidaat-notaris.
4.4 De kandidaat-notaris stelt zich primair op het standpunt dat hij thans niet opnieuw vervolgd kan worden voor dezelfde feiten. Gewezen wordt op de beslissingen van de kamer van toezicht van 27 juli 2010 en het gerechtshof Amsterdam van 7 juni 2011. Volgens de kandidaat-notaris is van belang dat aan die beslissingen een inhoudelijke behandeling vooraf is gegaan. Dat thans sprake is van een andere klager maakt dit volgens de kandidaat-notaris niet anders.
4.5 De kandidaat-notaris stelt zich voorts op het standpunt dat ook de termijn van artikel 99, lid 12, Wna (oud) in de weg staat aan een inhoudelijke behandeling. In dit verband is aangegeven dat voor het bepalen van de termijn het moment van handelen van de notaris leidend is. Bovendien, zo stelt de kandidaat-notaris, is van belang dat klaagster vanwege het jaarlijks aan haar doorgegeven aantal akten al eerder redelijkerwijs heeft kunnen kennis nemen van het thans aan de kandidaat-notaris tegengeworpen handelen. Bij dit alles is de kandidaat-notaris van mening dat met de brief van 7 oktober 2010 niet tot stuiting van de vervaltermijn kon worden overgegaan. Het is niet mogelijk om een voorwaardelijke klacht in te dienen. De bij brief van 14 januari 2013 door klaagster genoemde nieuwe klachtonderdelen zijn daarom te laat ingediend.
4.6 Tot slot heeft de kandidaat-notaris zich op het standpunt gesteld dat de klacht niet ontvankelijk is op grond van het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De kandidaat-notaris wijst er op dat het verweten handelen heeft plaatsgevonden in de periode van 1996 tot 2002. Dat is 11 tot 17 jaar geleden. Daarbij wordt gewezen op het 12 jaar geleden bij klaagster gemelde aantal akten, op een gesprek met de secretaris van de kamer van toezicht in 2001 en op een onderzoek door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) in die tijd. Verder wijst de kandidaat-notaris er op dat het onderzoek door de kamer van toezicht na de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 7 juni 2011 nog anderhalf jaar heeft stil gelegen. Al met al ligt het in de lijn van de verwachting dat de hele procedure vanaf de start van het onderzoek tot de eindbeslissing minimaal vier jaar en mogelijk zes jaar zal bestrijken. Naar de mening van de kandidaat-notaris is de redelijke termijn tussen feitelijk handelen en de klacht overschreden, maar ook tussen aanvang onderzoek en rechterlijke eindbeslissing.
5. Overwegingen
5.1 Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wna (vanaf 1 januari 2013 artikel 93, eerste lid, Wna) is de (kandidaat) notaris aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als (kandidaat) notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat) notaris niet betaamt.
5.2 In artikel 99, lid 12, Wna, zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2013, is bepaald dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.
5.3 In artikel 6, lid 1, EVRM is, voor zover hier van belang, bepaald dat bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
5.4 De kamer zal eerst de ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht beoordelen en overweegt als volgt.
5.5 Voor zover door de kandidaat-notaris is aangegeven dat in de eerdere klachtzaak de inhoudelijke kant van zijn handelen al aan de orde is geweest en dat om die reden thans niet meer mogelijk is, volgt de kamer de kandidaat-notaris niet. In dit verband is naar het oordeel van de kamer van belang dat klaagster eenvoudigweg een andere partij is. Bovendien is in bedoelde andere procedure weliswaar de inhoudelijke kant aan de orde gekomen, maar de eindbeslissing van het gerechtshof Amsterdam handelt daar niet over.
5.6 Met betrekking tot de vraag of de klacht buiten de termijn van drie jaar, zoals genoemd in artikel 99 Wna, is ingediend overweegt de kamer als volgt.
5.7 Volgens vaste rechtspraak, zoals ook door het hof genoemd in de uitspraak van 7 juni 2011, is voor de aanvang van de termijn van artikel 99, lid 12, Wna in beginsel bepalend het tijdstip waarop een tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris of kandidaat-notaris heeft kennis genomen en niet wanneer zij tot de conclusie is gekomen dat dit handelen of nalaten onjuist is.
5.8 De kamer neemt als vaststaand aan dat klaagster eind 2008 via de media heeft kennis genomen van de onder 3.4 genoemde notariële akten. Dat dit anders zou zijn is door de kandidaat-notaris niet afdoende gemotiveerd bestreden. De kamer is daarom van oordeel dat uitgaande van genoemde kennisname in 2008, de bij brief van 7 oktober 2010 ingediende klacht, tijdig is ingediend.
5.9 De door de kandidaat-notaris genoemde omstandigheid dat klaagster reeds, gelet op het jaarlijks verstrekte repertoriaoverzicht, veel eerder bekend was met het handelen van de kandidaat-notaris brengt in het voorgaande geen wijziging. Ter zitting is door klaagster toegelicht met welk doel zij beschikt over deze overzichten, maar dat dit niet betreft het instellen van onderzoeken. De kamer ziet geen enkele grond om klaagster daarin niet te volgen.
5.10 Voor zover door de kandidaat-notaris een gesprek met de secretaris van de kamer en een onderzoek door het BFT is genoemd, brengt ook dat geen wijziging in het voorgaande. Immers, uit die omstandigheden volgt geen moment waarop klaagster heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen van de notaris.
5.11 Het standpunt van de kandidaat-notaris dat het aanvullende klaagschrift van 14 januari 2013 pas de eigenlijke klacht is, die aldus te laat is ingediend, volgt de kamer niet. Naar het oordeel van de kamer bevat de brief van klaagster van 7 oktober 2010 de gronden waarop de klacht is gebaseerd. Het gaat klaagster om de medewerking aan de akten en de daarbij behorende voorlichting. In dat licht moet de brief van 14 januari 2013 naar het oordeel van de kamer worden beschouwd als een nadere onderbouwing en uitleg van de reeds eerder geformuleerde klacht.
5.12 Met betrekking tot het beroep op artikel 6 EVRM overweegt de kamer als volgt.
5.13 Met de kandidaat-notaris is de kamer van oordeel dat de termijn tussen de verweten handeling en het indienen van de klacht, maar ook de termijn van behandeling, van belang is. Dat brengt met zich dat ook in een situatie als de onderhavige, waarin strikt genomen binnen de termijn van drie jaren van artikel 99 Wna een klacht is ingediend, sprake kan zijn het overschrijden van een mede gelet op artikel 6 EVRM geldende redelijkheidnorm.
5.14 Door de kandidaat-notaris is in dit verband gewezen op de termijn van 11 tot 17 jaar sedert het verweten handelen. Daarbij is gewezen op de termijnen van 3, 6 en 10 jaar die gelden voor het recht om in bepaalde gevallen strafvervolging in te stellen.
5.15 Voor zover de kandidaat-notaris heeft gesteld dat hij vanwege de lange termijn in zijn verdediging is geschaad, is de kamer van oordeel dat dit het geval kan zijn. De kandidaat-notaris heeft daarbij terecht gewezen op gespreksnotities en informatie van [B]. Het gaat daarbij om mogelijk relevante informatie waarover de kandidaat-notaris, gezien het tijdsverloop, niet meer behoeft te beschikken. Bovendien stelt de kamer vast dat de termijn tussen het indienen van de klacht op 7 oktober 2010 en de behandeling in 2013 lang is geweest, dat de uitnodiging voor het eerste gesprek tussen klaagster en de kandidaat-notaris al in januari 2009 is geweest en dat de kandidaat-notaris moet worden meegegeven dat indien het tot een inhoudelijke eindbeslissing zou moeten komen dit nog geruime tijd zou kunnen vergen. Bij dit alles acht de kamer van belang dat dezelfde klacht al eerder is behandeld door de kamer van toezicht en het gerechtshof en dat de kandidaat-notaris vanaf het indienen van deze klacht in 2008 onderwerp is geweest van een drie jaar durende tuchtprocedure. Daarnaast weegt de kamer mee dat, zoals de kandidaat-notaris ter zitting nog heeft toegelicht, hij na de eerste adviezen in dit verband van het BFT is gestopt met zijn medewerking aan de akten van [B]. Het voorgaande leidt tot het oordeel van de kamer dat de redelijke termijn waarbinnen een klacht als de onderhavige nog kan worden behandeld is overschreden.
5.16 Gelet op het voorgaande zal de kamer de klacht van klaagster niet-ontvankelijk verklaren.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
6 . Beslissing
De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden,
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht van 7 oktober 2010, aangevuld bij brief van 14 januari 2013.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.J. Jue, plaatsvervangend voorzitter, mr. M.J. Blaisse, mr. W.J. Hordijk, A. Roesink-Kragt en mr. B.F. Wesseling, leden en door de plaatsvervangend voorzitter in tegenwoordigheid van G.J. Doeleman als secretaris in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2013.
De secretaris, De plaatsvervangend voorzitter,