ECLI:NL:TNOKAMS:2013:YC0985 Kamer van toezicht Amsterdam 512534/NT12-16 J

ECLI: ECLI:NL:TNOKAMS:2013:YC0985
Datum uitspraak: 26-02-2013
Datum publicatie: 31-05-2013
Zaaknummer(s): 512534/NT12-16 J
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Gelet op de open vraagstelling van klager en het feit dat er op het moment van zijn vraagstelling voor de notaris geen aanwijzingen waren dat die verklaring van erfrecht niet zou kloppen, is de kamer van oordeel, dat de notaris geen verder onderzoek naar de juistheid van de verklaring hoefde te doen. Klacht ongegrond.

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN

TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 februari 2013 in de klacht met nummers 512534 / NT 12-16 J van:

[klager],

wonende te [woonplaats];

klager;

tegen:

[de notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

de notaris .

Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

- klaagschrift met bijlagen van 31 januari 2012;

- beslissing van het hof van 28 februari 2012, waarin deze kamer met de behandeling van voornoemde zaken is belast;

- verweerschrift van 13 april 2012;

- repliek met bijlagen van 2 mei 2012;

- brief van 31 mei 2013, waarin de notaris afziet van dupliek.

Bij de behandeling van de klacht op 18 december 2012 zijn klager en de notaris verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd. Uitspraak is bepaald op 26 februari 2013.

1. De feiten

De kamer gaat uit van de volgende, voor deze procedure van belang zijnde, feiten en omstandigheden:

a. Op 28 maart 2008 heeft oud-notaris [naam] (hierna: de oud-notaris) een verklaring van erfrecht afgegeven met betrekking tot de nalatenschap van de vader van klager, [naam] (hierna: erflater), overleden op 11 augustus 2007 te [plaats].

b. Erflater en de moeder van klager, [naam], waren in gemeenschap van goederen gehuwd.

c. In zijn testament van 5 augustus 1977, heeft erflater (onder de last van het legaat aan zijn echtgenote) zijn wettige nakomelingen (drie zonen) tot zijn erfgenamen benoemd.

d. In de verklaring van erfrecht is de moeder van klager abusievelijk als mede-erfgenaam aangemerkt, terwijl de drie kinderen van erflater als enig erfgenaam hadden moeten worden genoemd.

e. Klager is vanaf 28 maart 2008 met de afgifte van de verklaring van erfrecht bekend. Hij is ermee akkoord gegaan en heeft deze getekend.

f. In het Kadaster was (abusievelijk) vermeld dat de drie zonen ieder voor 1/3 eigenaar van de woning aan het [straatnaam] nr. 3 (in plaats van 5) te [plaats] waren (terwijl aan de moeder van klager ingevolge de algehele gemeenschap van goederen reeds de helft toebehoorde).

g. Op 10 mei 2010 heeft klager een brief verzonden aan oud-notaris [naam], als notaris voorheen gevestigd te [plaats], op het kantooradres van de notaris met daarin de volgende vragen: “Boedelbeschrijving; in de Verklaring van Erfrecht is deze niet genoemd en ook niet bijgevoegd. Is dit passend met de beschrijvingen in de Verklaring en wanneer is het anderszins gebruikelijk en/of mogelijk noodzakelijk dat zo’n beschrijving wordt opgemaakt? Kadaster; is door uw kantoor een wijziging opgegeven aangaande het adres [straatnaam] 5? Indertijd is een briefje ontvangen ter zake het huisnummer 3. Dit betreft een onjuist adres, de pastorie van de Ger. Kerk; zie bijgesloten kopie. Zakelijke lasten; Is het een correcte invulling van de Verklaring dat nu door instanties als Gemeente en Water- en Zuiveringsschap naar verschillende adressen de aanslagen voor bezit en gebruik van de woning worden opgelegd en gestuurd, bijvoorbeeld direct aan mijn adres?”

h. Aangezien [de oud-notaris] niet meer werkzaam bleek op het kantoor, heeft de notaris de beantwoording van de vragen in de brief van 10 mei 2010 op zich genomen.

i. Op 1 juni 2010 heeft de notaris aan klager geschreven, voor zover hier van belang: “In de verklaring van erfrecht is bepaald dat u samen met uw broers bevoegd bent om alle tot de nalatenschap behorende vorderingen te innen en om voor die inningen kwijting te verlenen. Uw moeder heeft u en uw broers hier volmacht toe gegeven. Doordat u met z’n drieën bevoegd bent de nalatenschap af te wikkelen ontvangen u en uw broers de verschillende brieven in plaats van uw moeder. Bij de verklaring van erfrecht in het kadaster heeft het kadaster een fout gemaakt. Aan het kadaster hebben wij doorgegeven dat tevens uw moeder gerechtigde is. Het kadaster zal dit moeten veranderen door aan te geven dat u, uw moeder, en uw broers ieder voor ¼ gedeelte eigenaar zijn van de woning. Bijgaand treft u de klacht registratie die wij heden aan het kadaster hebben toegezonden.”

j. Op 21 juni 2010 heeft de notaris aan klager geschreven: “Van het Kadaster hebben wij op 2 juni bericht ontvangen dat de wijziging, die wij op 1 juni jl. aan het Kadaster hebben aangeboden, is gecorrigeerd.”

2. De klacht

Klager verwijt de notaris dat zij onvoldoende feitenonderzoek heeft gepleegd en dat zij niet meteen heeft vastgesteld, als beheerder van het dossier van de oud-notaris, dat de verklaring van erfrecht onjuist was.

3. Het verweer

De vragen van klager hadden voornamelijk betrekking op de registratie van de verklaring van erfrecht bij het kadaster en niet op de inhoud van de verklaring zelf. De notaris heeft dan ook niet onderzocht of de door de oud-notaris afgegeven verklaring van erfrecht juist was.

Wel heeft de notaris geconcludeerd dat het kadaster de verklaring van erfrecht niet correct had verwerkt.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 98 lid 1 van de Wet op het notarisambt (zoals dat luidde vóór 1 januari 2013) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient te beoordelen of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ter zitting heeft klager verklaard dat hij de notaris één keer telefonisch heeft gesproken. Terwijl klager wist dat de breukdelen in de verklaring van erfrecht mogelijk niet juist waren, heeft hij daarover de notaris niet bevraagd, maar haar slechts een open vraag gesteld over de verklaring van erfrecht. De notaris is vervolgens afgegaan op de juistheid van de verklaring van erfrecht. Gelet op de open vraagstelling van klager en het feit dat er op het moment van zijn vraagstelling voor de notaris geen aanwijzingen waren dat die verklaring van erfrecht niet zou kloppen, is de kamer van oordeel, dat de notaris geen verder onderzoek naar de juistheid van de verklaring hoefde te doen. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

4.3 Dat leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De kamer van toezicht:

- verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. R.H.C. Jongeneel, voorzitter, mrs. M.V. Ulrici,

J.P van Harseler, F.L.M. van de Graaff en P.J. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van

mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2013.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden

kennisgeving.