ECLI:NL:TNOKAMS:2013:8 Kamer van toezicht Amsterdam 531786 / NT 12-71 Pee 531789 / NT 12-72 Pee

ECLI: ECLI:NL:TNOKAMS:2013:8
Datum uitspraak: 17-01-2013
Datum publicatie: 15-10-2013
Zaaknummer(s):
  • 531786 / NT 12-71 Pee
  • 531789 / NT 12-72 Pee
Onderwerp: Overig
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Hoewel vanaf de toezending van de conceptakte in oktober 2008 de strekking van de akte van verdeling kenbaar was voor klager, kan niet worden uitgesloten dat hij op grond van feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan vanaf 5 januari 2009 – drie jaar vóór de indiening van de klacht – tot de overtuiging is gekomen dat hij zonder enig nadeel voor hemzelf de akte van verdeling op 2 juli 2009 kon ondertekenen en de verplichtingen die daaruit voor hem voortvloeiden op zich kon nemen. Hoewel klager naar het oordeel van de voorzitter thans niet meer kan klagen over bepalingen in die akte van verdeling die hem al uit de conceptakte bekend waren omdat de termijn waarbinnen dat kon is overschreden, kan hij nog wel klagen over feiten die aan verweersters zouden kunnen worden verweten die dateren vanaf 5 januari 2009 en waardoor hij ertoe is gebracht tot ondertekening van de akte van verdeling over te gaan terwijl die akte nadelig voor hem uitpakte.

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE AMSTERDAM

Beslissing van de voorzitter van 17 januari 2013

zoals bedoeld in artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt

inzake de klachten met nummers 531786/NT 12-71 Pee en 531789/NT 12-72 Pee geanonimiseerd van:

[klager],

wonende te [woonplaats],

tegen:

[de notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

raadsman mr. G. van Atten te Amsterdam,

en

[de kandidaat-notaris],

kandidaat-notaris te [vestigingsplaats],

raadsman mr. G. van Atten te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

- klaagschrift met bijlagen van 5 januari 2012, op diezelfde datum ingekomen bij de kamer van toezicht te Zwolle-Lelystad;

- brief van de kamer van toezicht te Zwolle-Lelystad van 16 januari 2012;

- brief met bijlagen van klager, ingekomen bij de kamer van toezicht te Zwolle-Lelystad op 17 januari 2012;

- brief van de kamer van toezicht te Zwolle-Lelystad van 30 januari 2012;

- brief met bijlage van klager aan de kamer van toezicht te Zwolle-Lelystad van 31 januari 2012;

- verweerschrift met bijlagen van 27 maart 2012;

- repliek met bijlagen van 12 mei 2012 en de op 14 mei 2012 op verzoek van de voorzitter van de kamer van toezicht in Zwolle nadere uiteenzetting,

specificatie en aanvulling van de klacht;

- dupliek met bijlagen van 20 juni 2012;

- beslissing van de kamer van toezicht te Zutphen van 18 oktober 2012, waarbij een verzoek van klager tot wraking van de tot behandeling van de

klacht geroepen leden van de kamer van toezicht te Zwolle-Lelystad is toegewezen, alsmede het aangehechte proces-verbaal van 19 september

2012;

- de beslissing van het gerechtshof te Amsterdam van 12 november 2012, waarbij de klacht voor de (verdere) behandeling is verwezen naar de kamer

van toezicht te Amsterdam;

- brief met bijlagen van klager aan de rechtbank Amsterdam van 22 november 2012;

- brief van klager aan de kamer van toezicht van 10 december 2012;

- brief van de notariskamer van het gerechtshof te Amsterdam aan klager van 13 december 2012;

- brief van de fungerend voorzitter van de kamer van toezicht te Amsterdam aan klager van 21 december 2012;

- brief van klager aan de fungerend voorzitter van de kamer van toezicht te Amsterdam van 29 december 2012;

Omdat klager in zijn brief van 17 januari 2012 aan de kamer van toezicht te Zwolle-Lelystad schrijft “Ik heb ontvangen van beklaagde Productie 1 de ordner (pakket) is aan u toegezonden”, maar bij de stukken geen ordner is aangetroffen, is bij de secretaris van de kamer van toezicht te Zwolle-Lelystad geïnformeerd of daar nog een ordner is achtergebleven. Het antwoord op die vraag was ontkennend, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de met bovenaangehaalde zin uit de brief van 17 januari 2012 bedoelde ordner niet door die kamer is ontvangen en geen deel uitmaakt van de processtukken. In ieder geval blijkt uit het verweer dat verweerders ook geen kennis hebben gekregen van een dergelijke ordner.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  1. Op 28 februari 2008 is [naam], hierna ook [erflaatster], geboren 24 mei 1948, overleden.
  2. [naam], geboren 16 maart 1950, hierna [A], is een zus van [erflaatster].
  3. Klager, geboren op 22 februari 1963, is vanaf kort na zijn geboorte opgegroeid in het gezin van de familie [naam] als pleegbroer van [erflaatster] en [A].
  4. Bij testament van 12 april 2002, verleden ten overstaan van notaris B.J. Binnerts te Lelystad, heeft [erflaatster], voor zover thans van belang en samengevat, klager tot haar enig erfgenaam benoemd. Aan [A] heeft zij – onder een aantal voorwaarden en bepalingen – het vruchtgebruik van haar nalatenschap gelegateerd. Zo luidt art. III h van het testament:

“De vruchtgebruikster is vrijgesteld van de verplichting zekerheid te stellen.”

De overige bepalingen zullen voor zover nodig bij de bespreking van de afzonderlijke klachten van klager ter sprake komen.

  1. [A] en klager hebben na het overlijden van [erflaatster] contact opgenomen met het kantoor van de notaris.
  2. Bij brief van 28 maart 2008 schreef verweerster sub 2, kandidaat-notaris mr. [naam], hierna ook de kandidaat-notaris, aan klager onder meer het volgende:

Naar aanleiding van uw verzoek een verklaring van erfrecht op te stellen met betrekking tot de nalatenschap van wijlen [erflaatster], bericht ik u

hierbij het volgende.

(…)

De inhoud van het testament komt er globaal gezien op neer dat u de enige erfgenaam bent van wijlen [erflaatster] en dat aan [A] het

vruchtgebruik van de hele nalatenschap is gelegateerd.

Verder is bepaald dat de erfenis niet in een gemeenschap van goederen zal vallen.”

Vervolgens legt de kandidaat-notaris in de brief uit dat een nalatenschap zuiver kan worden aanvaard, kan worden verworpen en beneficiair kan

worden aanvaard en geeft zij een toelichting op de gevolgen van die keuze. Voorts schreef de kandidaat-notaris in deze brief:

Bijgaand zend ik u een document, mede inhoudende een boedelvolmacht, waarbij u [A] kunt machtigen de nalatenschap van wijlen [erflaatster]

mede namens u af te wikkelen.

Indien u hiermee kunt instemmen, verzoek ik u vriendelijk de beide verklaringen die voorts in dit document zijn opgenomen, in te vullen en het

document in het bijzijn van een notaris te ondertekenen, waarna deze uw handtekening zal legaliseren.

(…)

Na ontvangst van uw verklaring en de verklaring die ik heden eveneens aan [A] zond, kan ik de verklaring van erfrecht opmaken.”

  1. Op 29 maart 2008 heeft klager een zogenoemde Verklaring omtrent aanvaarding/verwerping/boedelvolmacht ondertekend. Daarbij heeft hij de nalatenschap zuiver aanvaard en [A] gevolmachtigd om hem in alle opzichten te vertegenwoordigen en al zijn rechten en belangen uit te oefenen met betrekking tot de nalatenschap van [erflaatster].

    Blijkens deze akte strekt deze volmacht voorts om:

    mede te werken tot boedelverdeling”.

  2. Op 11 november 2008 heeft klager aan de kandidaat-notaris onder meer een door klager en [A] ondertekend stuk gezonden dat voor zover van belang luidt:

“punt 1 de geschate vrij verkoopwaarde in deze tijd is moeilijk in te schaten huizen dalen op het moment met 8%, en staan lang leeg

er staat zo zelfde woning te koop voor 163.000 in een perfecte staat , bij [naam]([A], vz.) is er achterstallig onderhoud zoals dak wat lekt , plaffond

l aat opdek laag los , buitenkant moet geschilderd worden, tegels laten los van vloer boven, en wat is een huis waard met een vruchtgebruiker, is

op het moment niet te verkopen maar ik schat op 145,000 euro met alle mankementen

(…)

punt 3. twingo van 10 jaar vol met deuken is ook moeilijk de auto markt is ook ingestort 250,00

punt 4. als ik het op laat halen door de kringloop winkel krijg ik niks, grootmoedertijd spullen.”

  1. Bij akte van verdeling, verleden op 2 juli 2009 ten overstaan van [ de notaris] te [vestigingsplaats], verweerster sub 1, hierna de notaris, zijn [A] en klager overeengekomen, samengevat en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, dat alle bezittingen die tot de nalatenschap van [erflaatster] behoorden aan [A] werden toebedeeld onder de verplichting alle schulden van de nalatenschap voor haar rekening te nemen en als haar eigen schuld te voldoen en om (wegens overbedeling) aan klager een bedrag in geld uit te keren gelijk aan zijn volle erfdeel. Tevens is bij die overeenkomst deze vordering van klager op [A] ter uitvoering van het testament in vruchtgebruik gegeven aan [A]. Vervolgens zijn in die akte de goederenrechtelijke leveringshandelingen vastgelegd.

    Klager is in eigen persoon bij de notaris verschenen en heeft die akte zelf in het bijzijn van [A] en de notaris ondertekend.

  2. Bijlage 1 bij de akte van verdeling luidt, voor zover relevant:

“STAAT VAN TE VERDELEN MASSA/VERDELING

(…)

Schulden:

(…)

De lening bij Interbank N.V., pro resto groot € 13.522,35, waarop in mindering strekt hetgeen Interbank heeft kwijtgescholden, zijnde een

bedrag groot € 12.500,00.

zodat als schuld resteert € 1.022,35”

  1. Tussen klager en [A] is in de loop van de afwikkeling van de nalatenschap verwijdering ontstaan.
  2. Op 30 augustus 2011 heeft de kandidaat-notaris een e-mail aan klager geschreven, die voor zover van belang luidt:

(…)

Wij als notariskantoor zijn geen onderdeel van een overheidsorgaan, zodat wij niet zoals bijvoorbeeld een gemeente een besluit nemen

waartegen bezwaar kan worden gemaakt of in beroep kan worden gegaan. Als u niet tevreden bent over onze werkzaamheden kunt u een klacht

indienen; zie hiervoor de website: www.notaris.nl. Op deze website kunt u ook verdere informatie krijgen over onder andere reglementen en

dergelijke.”

3. De klacht

Klager heeft een zeer groot aantal klachten aangevoerd. De voorzitter gaat uit van de klachten, zoals die opnieuw of nader zijn geformuleerd in de repliek van klager, meer in het bijzonder in zijn hiervoor genoemde brief van 14 mei 2012. De kern van de klachten is dat de notaris en de kandidaat-notaris hebben samengespannen met [A] en zich, ten nadele van klager, partijdig en niet onafhankelijk hebben opgesteld, hun zorgplicht hebben geschonden en klager hebben misleid, waardoor hij van zijn erfenis is beroofd.

4. Het verweer

Voor zover noodzakelijk zal het verweer bij de beoordeling worden besproken.

5. De beoordeling

5.1. Op grond van artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt (Wna) kan de voorzitter een klacht terstond bij met redenen omklede beslissing afwijzen indien hij van oordeel is dat deze kennelijk niet ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is.

5.2. In zijn eerste klacht verwijt klager verweersters dat zij hem, ondanks herhaalde verzoeken, geen afschrift van het complete dossier hebben gezonden.

Verweersters hebben dit weersproken door te verwijzen naar de door klager bij zijn klacht zelf overgelegde brief van 28 juli 2011, waarin zij hem hebben bericht de in die brief genoemde documenten (in totaal 71 stuks) mee te sturen.

Nadat klager te kennen had gegeven dat hij meende niet alle stukken uit het dossier te hebben ontvangen, schreef de kandidaat-notaris hem op 30 augustus 2011, samengevat, dat slechts de documenten, correspondentie en gespreksnotities die op klager zelf betrekking hebben aan hem kunnen worden toegezonden.

Verweersters stellen dat zij afschriften van alle stukken die op klager zelf betrekking hebben aan hem hebben gezonden en dat zij op grond van hun geheimhoudingsverplichting andere stukken waarnaar klager vraagt niet kunnen afgeven. Voor zover klager afgifte van het dossier verlangde hebben zij hem er op gewezen dat zij een bewaarplicht hebben en het dossier onder zich moeten houden.

In zijn repliek heeft klager een groot aantal stukken genoemd waarvan hij meent dat die deel uitmaken van zijn dossier en die hem niet door de notaris zijn toegestuurd toen hij daar om vroeg. Uit die lijst blijkt dat klager meent dat documenten die deel uitmaken van de nalatenschap deel uitmaken van zijn dossier.

Enkele voorbeelden van stukken die klager heeft opgevraagd, illustreren dit.

Zo vroeg klager de notaris om de bankafschriften van [erflaatster], de tenaamstelling kentekenbewijs van de Renault Twingo van [erflaatster], een SNS partnerpolis op naam van [erflaatster], een akte betreffende het woonhuis (naar moet worden aangenomen van [erflaatster]) van 13 november 2001 en een taxatie van de inboedel.

Hoewel aannemelijk is dat klager als erfgenaam belang heeft kennis te nemen van dergelijke stukken, behoren zij niet tot het dossier van klager bij verweersters.

Voor zover verweersters deze stukken bij hun dienstverlening aan [A] en klager onder zich hebben gekregen, beroepen zij zich terecht op hun geheimhoudingsverplichting, nu niet is gesteld of gebleken dat [A] heeft ingestemd met de gevraagde afgifte en een notaris bovendien zijn geheimhoudingsplicht in acht dient te nemen indien hij meent dat geheimhouding geraden is, zelfs indien een belanghebbende hem van die geheimhouding ontslaat. Het vertrouwen in de notaris staat en valt met zijn naleving van zijn geheimhoudingsverplichting.

Hetzelfde geldt voor stukken die zeker geen deel uitmaken van de nalatenschap, zoals een afschrift van het legitimatiebewijs van [A] en bankafschriften van [A]. Dit zijn geen stukken die deel uitmaken van het dossier van klager.

Bij andere stukken heeft klager geen belang, zoals een afschrift van het legitimatiebewijs van de kandidaat-notaris en van de notaris, omdat hij geen gronden heeft aangevoerd waarom hij aan hun identiteit zou moeten twijfelen.

Evenmin heeft klager belang bij afgifte van een kopie van de kopie van zijn legitimatiebewijs, omdat niet is gesteld of gebleken dat verweersters aan zijn identiteit twijfelen en niet is gesteld of gebleken dat klager niet meer beschikt over (een kopie van) zijn eigen legitimatiebewijs.

Verweersters zijn niet gehouden tot het kopiëren van stukken waarbij klager geen belang heeft of waarbij klager zijn belang niet kenbaar heeft gemaakt en dat belang niet uit de aard van het stuk zelf blijkt.

Alle door klager in zijn repliek genoemde stukken, die hem volgens klagers ten onrechte zijn onthouden, vallen in één van de drie hiervoor genoemde categorieën, zodat de slotsom is dat de eerste klacht als kennelijk ongegrond wordt verworpen.

5.3. In klacht 2 verwijt klager verweersters dat zij hem een “globaal erfgenaam” hebben genoemd. Daargelaten dat onduidelijk is welk tuchtrechtrechtelijk verwijtbaar handelen verweersters hiermee zou kunnen worden aangewreven – klager licht dit niet toe – berust dit verwijt ook niet op de feiten. In de brief van 28 maart 2008 schrijft de kandidaat-notaris aan klager:

“De inhoud van het testament komt er globaal gezien op neer dat u de enige erfgenaam bent van wijlen [erflaatster].”

Dit betekent niet meer dan dat de kandidaat-notaris voor het moment volstaat met een korte samenvatting van het testament en zonder in details te treden aan klager heeft meegedeeld dat hij de enige erfgenaam is, waaraan zij toevoegt dat aan [A] het vruchtgebruik van de hele nalatenschap is gelegateerd. Dit onderdeel van de klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

5.4. In hetzelfde klachtonderdeel verwijt klager verweersters ook dat zij dwang op hem hebben uitgeoefend om de verklaring omtrent aanvaarding/verwerping/boedelvolmacht te ondertekenen en hem hebben misleid.

Klager geeft niet aan waaruit die dwang heeft bestaan. Bovendien heeft klager dit stuk ondertekend op 29 maart 2008.

Ingevolge artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende een vervaltermijn van drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde heeft kennisgenomen van het handelen of nalaten van – in dit geval – verweersters dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Volgens vaste jurisprudentie is voor de aanvang van deze termijn doorslaggevend wanneer klager van het handelen of nalaten van verweersters kennis heeft genomen en niet wanneer hij tot de conclusie is gekomen dat dit handelen of nalaten onjuist is. De wetgever heeft de termijn van drie jaar redelijk geacht, enerzijds omdat elke klager zelf de klachtenprocedure zonder vormvoorschriften in gang kan zetten en anderzijds omdat de (kandidaat-)notaris niet tot in lengte van jaren moet kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen.

De datum van 29 maart 2008 ligt meer dan drie jaren vóór 5 januari 2012, de datum waarop de klacht is ingediend. De termijn waarbinnen klager in deze klacht kan worden ontvangen is dan ook verstreken. Deze klacht wordt daarom als kennelijk niet ontvankelijk afgewezen.

Thans wordt ten aanzien van de vervaltermijn verder reeds als volgt overwogen. Indien de klacht ziet op bezwaren van klager tegen de akte verleden op 2 juli 2009 wordt voor de vaststelling van de termijn van drie jaar niet uitgegaan van deze datum, maar van de datum waarop klager bekend is geworden met de tekst van die akte, bijvoorbeeld in de vorm van een concept, en hij tegen die tekst geen bezwaar heeft gemaakt.

5.5. Klager kan ook niet in zijn derde klachtonderdeel worden ontvangen. Ook hierin verwijt hij verweersters, samengevat, dat zij hem onder druk hebben gezet en dat hij in de val is gelokt om de verklaring omtrent aanvaarding/verwerping/boedelvolmacht te ondertekenen. Verwijzend naar hetgeen hiervoor onder 5.4 is overwogen, stelt de voorzitter vast dat de klachttermijn is overschreden, zodat deze klacht eveneens kennelijk niet ontvankelijk zal worden verklaard.

5.6. Klacht 4 en klacht 6 betreffen twee levensverzekeringen van SNS Bank, die volgens klager ten onrechte niet in het te verdelen vermogen van de nalatenschap zijn opgenomen omdat daarmee de hypothecaire schulden op de daarvoor verhypothekeerde woning zijn afgelost.

Verweersters hebben daarover onweersproken verklaard dat de ene polis aan SNS Bank was verpand en dat de andere polis zag op een rechtstreekse uitkering aan de begunstigde, in dit geval [A], zodat deze laatste polis buiten de nalatenschap viel.

Deze klachten zijn kennelijk ongegrond omdat door de aflossing van de schuld het vermogen van de nalatenschap niet veranderde en de tweede polis geen onderdeel was van de nalatenschap.

5.7. Volgens klacht 5 zouden verweersters klager hebben gevraagd een afstandsverklaring te tekenen met betrekking tot SNS Bank polis [nummer]. Verweersters ontkennen dit. Klager heeft nagelaten deze klacht te concretiseren naar plaats en tijd. Voor zover klager doelt op de brieven van de kandidaat-notaris van 17 augustus 2008 en 21 oktober 2008, waarin zij klager vraagt of hij ermee instemt dat het polisbedrag van € 83.000,00 (polisnummer [nummer]), evenals het bedrag van de andere polis (met nummer [nummer]), aan [A] toekomt en niet aan hem, geldt dat deze brieven dateren van meer dan drie jaar vóór het indienen van de klacht, zodat de klacht wegens overschrijding van de klachttermijn kennelijk niet ontvankelijk is.

5.8. Met klacht 7 betoogt klager, zo begrijpt de voorzitter, dat verweersters, alvorens de akte van verdeling op te stellen, geen deugdelijk onderzoek hebben gedaan naar de waarde van het woonhuis en de tuingrond. De voorzitter begrijpt dit aldus dat naar het oordeel van klager de waarde van die percelen te laag is vastgesteld waarvan hij nadeel heeft ondervonden en dat hij verweersters verwijt dat zij de waarde hebben opgenomen zonder voorafgaande taxatie.

Deze klacht is kennelijk ongegrond omdat uit de overgelegde bescheiden blijkt dat [A] en klager samen aan de kandidaat-notaris opgave van die waarde (€ 145.000,00) hebben gedaan en die waarde hebben gemotiveerd door te verwijzen naar een woning van gelijke aard die te koop stond voor euro € 163.000,00 en diverse onvolkomenheden aan de te waarderen woning die de waarde verminderden. Dat verweersters zouden moeten twijfelen aan de door klager zelf aangegeven waarde blijkt niet uit de stellingen van klager. Tenslotte is ook de termijn om hierover te klagen verstreken nu klager die waarde zelf op 11 november 2008 aan verweersters heeft doorgegeven. De klacht is derhalve eveneens kennelijk niet ontvankelijk.

5.9. Klachten 8 en 9 zijn kennelijk ongegrond voor zover deze zien op het verwijt dat de woning en de tuingrond niet in de akte van verdeling zijn betrokken, nu uit de akte en de daarbij behorende bijlage blijkt dat klager zich hierin vergist. Voor zover klager verweersters een verwijt maakt over de waarde verwijst de voorzitter naar hetgeen hierover bij klacht 7 is overwogen.

5.10. Met klacht 10 verwijt klager verweersters dat in de akte van verdeling is opgenomen dat de lening bij Interbank contract nummer [nummer] ten bedrage van € 12.500,00 niet onder de te verdelen massa valt.

Deze klacht berust op een onjuiste lezing van bijlage 1 bij de akte van verdeling. Uit die bijlage blijkt immers dat de lening wel is opgenomen bij de schulden die tot de te verdelen massa behoren. Overigens bedraagt de schuld aan Interbank niet € 12.500,00, maar

€ 1.022,35. Deze klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

5.11. In klacht 11 (hierna 11a) meent klager dat de waarde van de Renault Twingo voor een te laag bedrag in de verdeling is betrokken. Hiervoor geldt hetgeen met betrekking tot de vaststelling van de waarde bij de klachten 7 tot en met 9 is overwogen. Verweersters hebben de waarde overgenomen die klager en [A] samen op 11 november 2008 aan verweersters hebben bekend gemaakt. Zij hebben toen gemotiveerd dat die waarde € 250,00 bedroeg nu de automarkt was ingestort. Er zijn geen gronden aangevoerd waarom verweersters aan de eigen opgave van klager zouden hebben moeten twijfelen. Klacht 11a is daarom op dezelfde gronden als overwogen bij de bespreking van klacht 7 kennelijk niet ontvankelijk en bovendien kennelijk ongegrond.

5.12. In de tweede klacht die klager abusievelijk ook het nummer 11 heeft gegeven (hierna 11b) verwijt hij verweersters dat zij de notariskosten ten laste van de nalatenschap hebben gebracht. Nu niet is gesteld of gebleken dat [A] en klager anders waren overeengekomen, hebben verweersters juist gehandeld door de nalatenschap aldus met die kosten te belasten. Klacht 11b wordt daarom als kennelijk ongegrond verworpen.

5.13. Klacht 12 ziet op de volgens klager onjuiste waardering van de inboedel op nul.

In de opgave van klager en [A] van 11 november 2008 staat echter: “als ik het op laat halen door de kringloop winkel krijg ik niks, grootmoedertijd spullen”. Het kan klager dan niet verbazen dat verweersters als waarde nul vaststellen. Overigens geldt ook hier hetgeen verder is overwogen bij de bespreking van klacht 7. Deze klacht wordt als kennelijk niet ontvankelijk afgewezen.

5.14. De klachten 13 en 14 betreffen de volgens klager ten onrechte in de akte van verdeling/toedeling opgenomen verplichting van [erflaatster] uit inkomstenbelasting en vordering tot restitutie van inkomstenbelasting. Die klachten zijn kennelijk ongegrond nu die beide belastingposten deel uitmaakten van de nalatenschap. Dat klager indertijd in zijn goedheid de inkomstenbelasting van [erflaatster] heeft voldaan, kan verweersters niet worden verweten. Zij hebben daar geen bemoeienis mee gehad.

5.15. Klager heeft de kosten van de crematie van [erflaatster] betaald en klaagt er in klacht 15 over dat verweersters geen actie hebben ondernomen om ervoor te zorgen dat dit geld op zijn rekening kwam. Verweersters waren echter niet met de executie van de nalatenschap belast en een vordering die klager meende op [A] te hebben vanwege de betaling van de crematiekosten diende klager bij [A] in te dienen. Voor verweersters lag daar geen taak. Dit klachtonderdeel wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.

5.16. Met klacht 16 verwijt klager verweersters dat een overlijdensuitkering niet in de akte van verdeling is opgenomen. Klager laat na te verduidelijken wie welke uitkering aan wie zou moeten voldoen, zodat de klacht als onbegrijpelijk niet voor verdere beoordeling in aanmerking komt. Voor zover het vermoeden van verweersters juist zou zijn dat het zou gaan om een uitkering van de werkgever van [erflaatster] aan de fiscale partner van [erflaatster], is die uitkering terecht buiten de nalatenschap gehouden. De klacht moet daarom als kennelijk niet ontvankelijk worden afgewezen.

5.17. Ook klacht 17 moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen. Hierin verwijt klager verweersters dat in de akte van verdeling geen bepaling met betrekking tot giften is opgenomen, terwijl hij, naar zijn zeggen, met [A] daarover een overeenkomst had aangegaan. Verweersters ontkennen dat [A] en klager hen opdracht hebben gegeven giften in de akte van verdeling op te nemen. Klager heeft concepten van die akte ontvangen en heeft de akte getekend terwijl de door hem in zijn klacht genoemde bepaling met giften daarin ontbrak, hoewel daaraan voorafgaand vragen door hem waren gesteld en opmerkingen daarover waren gemaakt. Verwijzend naar de vervaltermijn kan klager in deze klacht niet meer worden ontvangen. Dat hij aan verweersters had opgedragen een dergelijke bepaling in die akte op te nemen blijkt bovendien ook niet uit de overgelegde stukken en dat [A] die toezegging zou hebben gedaan al evenmin. De intentie zal er zeker zijn geweest. Het staat verweersters echter niet vrij zonder opdracht van beide partijen een dergelijke verklaring in de akte op te nemen.

5.18. Met klacht 18 verwijt klager verweersters dat zij op 9 april 2008 hebben geweigerd rente over de niet opeisbare vordering op [A] in de akte van verdeling op te nemen. Nu klager vanaf 9 april 2008 met die weigering bekend was heeft hij de termijn waarbinnen een klacht over dit handelen van verweersters kon worden ingediend laten verstrijken, zodat hij daarin thans kennelijk niet ontvankelijk is.

5.19. Met klacht 19 raakt klager aan de kern van zijn verwijten aan verweersters, namelijk dat zij in strijd met hun onafhankelijkheid partij hebben gekozen voor [A] en hem hebben misleid waardoor hij, vertrouwende op de ambtsverplichtingen van verweersters tot het ondertekenen van de akte van verdeling is overgegaan.

De voorzitter begrijpt deze klacht aldus dat klager niet tot ondertekening zou zijn overgegaan indien verweersters hem naar behoren zouden hebben geïnformeerd over de gevolgen van die ondertekening.

Hoewel vanaf de toezending van de conceptakte in oktober 2008 de strekking van de akte van verdeling kenbaar was voor klager, kan niet worden uitgesloten dat hij op grond van feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan vanaf 5 januari 2009 – drie jaar vóór de indiening van de klacht – tot de overtuiging is gekomen dat hij zonder enig nadeel voor hemzelf de akte van verdeling op 2 juli 2009 kon ondertekenen en de verplichtingen die daaruit voor hem voortvloeiden op zich kon nemen. Hoewel klager naar het oordeel van de voorzitter thans niet meer kan klagen over bepalingen in die akte van verdeling die hem al uit de conceptakte bekend waren omdat de termijn waarbinnen dat kon is overschreden, kan hij nog wel klagen over feiten die aan verweersters zouden kunnen worden verweten die dateren vanaf 5 januari 2009 en waardoor hij ertoe is gebracht tot ondertekening van de akte van verdeling over te gaan terwijl die akte nadelig voor hem uitpakte.

Voor de beoordeling van zijn klacht in deze zin opgevat, wordt de zaak voor verdere behandeling naar de zitting verwezen. De voorzitter tekent daarbij aan dat deze verwijzing niet inhoudt dat hij heeft vastgesteld dat dergelijke verwijtbare feiten hebben plaatsgevonden en evenmin heeft hij met die verwijzing vastgesteld dat de akte van verdeling klager benadeelt. Het is aan de kamer van toezicht daarover te oordelen.

5.20. Klacht 20, die er in de kern op neerkomt dat verweersters niet onpartijdig zijn opgetreden, is naar zijn strekking gelijk aan klacht 19 en behoeft geen afzonderlijke bespreking nu kan worden verwezen naar hetgeen bij klacht 19 is overwogen.

5.21. Voor klacht 21, die kort gezegd inhoudt dat verweersters hem hebben misleid over het feit dat zijn vordering op [A] niet opeisbaar is, geldt dat klager er al met de conceptakte, dus op 17 oktober 2008, bekend mee is geworden dat de vordering die hij krachtens het testament op [A] kreeg niet opeisbaar was. In verband met de sedertdien verstreken tijd kan klager niet meer in die klacht worden ontvangen.

5.22. In klacht 22, die betrekking heeft op de betaling van de successierechten door klager, kan klager wederom niet worden ontvangen nu hij eigener beweging de successierechten in 2008 heeft voldaan en de termijn waarbinnen hij kon klagen ten tijde van het indienen van zijn klacht was verstreken.

5.23. Klacht 23, die – naar de voorzitter begrijpt – in houdt dat verweersters ten onrechte niet de klachttermijn van drie jaar in de akte van verdeling hebben vermeld, is kennelijk ongegrond omdat een (kandidaat-)notaris niet gehouden is aan zijn cliënten mee te delen dat in de Wet op het notarisambt een termijn staat genoemd waarbinnen kan worden geklaagd.

5.24. Volgens klacht 24 zouden verweersters klager in hun e-mail van 30 augustus 2011 hebben misleid door hem te berichten dat hij niet in beroep zou kunnen gaan. Deze klacht berust op een onjuiste lezing van die e-mail. Verweersters hebben klager daarin uitgelegd dat zij geen overheidsorgaan zijn en dat geen beroep of bezwaar tegen hun handelen mogelijk is in de bestuursrechtelijke zin, maar zij hebben hem er wel op gewezen dat hij, indien hij ontevreden zou zijn over hun dienstverlening, een klacht kon indienen. Verweersters hebben hem daartoe verwezen naar de website www.notaris.nl. Daarmee staat vast dat verweersters hem volledig hebben geïnformeerd over de mogelijkheid om te klagen en hem geenszins hebben misleid. Dit klachtonderdeel moet dan ook als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

5.25. Met klacht 25 stelt klager aan de orde dat verweersters hem geen opgave van hun nevenfuncties hebben gedaan toen hij daarnaar vroeg. Anders dan klager meent zijn zij daartoe ook niet verplicht. Wel waren klagers indertijd gehouden opgave van hun nevenfuncties te doen aan de kamer van toezicht. Niet is gesteld of gebleken dat zij daarmee in gebreke zijn gebleven. De klacht is daarmee kennelijk ongegrond. Wel kan de voorzitter zich voorstellen dat verweersters, hoewel niet verplicht, aan klagers wens tegemoet waren gekomen. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel.

5.26. Klacht 26 kan ook niet tot een tuchtrechtelijke maatregel leiden. Verweersters hebben de akte van verdeling in de uiteindelijke vorm aan klager voorgelegd omdat hij akkoord is gegaan met de eerdere concepten.

Volgens klager heeft hij die conceptakten niet ondertekend zodat verweersters liegen als zij zeggen dat hij met die concepten akkoord is gegaan.

Het is duidelijk dat verweersters hebben bedoeld te zeggen dat klager tegen de teksten die in de uiteindelijke akte van verdeling zijn opgenomen in de conceptfase geen bezwaar heeft gemaakt, zodat deze als akkoord door hen mochten opgevat, ook al ondertekende klager die concepten niet. Deze klacht zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

5.27. In klacht 27 maakt klager verweersters het verwijt dat zij hem hun algemene voorwaarden niet hebben toegestuurd, hoewel in de akte van verdeling staat vermeld dat een afdruk van de algemene voorwaarden door de notaris aan partijen is overhandigd.

Deze klacht kan niet aanstonds als ongegrond worden verworpen. Verweersters menen, mogelijk ten onrechte, dat zij konden volstaan met verwijzing in hun brieven en e-mails naar de kantoorwebsite, waarop die algemene voorwaarden staan vermeld. Hoewel civielrechtelijk voor binding aan iemands algemene voorwaarden in beginsel kan worden volstaan met verwijzing naar de plaats waar deze kunnen worden gevonden, kan niet worden uitgesloten dat tuchtrechtelijk een fout wordt gemaakt, indien in een akte wordt verklaard dat de notaris aan partijen bij die akte zijn algemene voorwaarden ter hand heeft gesteld, terwijl, zoals in dit geval, vaststaat dat de notaris dat niet heeft gedaan. Dit klachtonderdeel dient dan ook door de kamer van toezicht te worden beoordeeld.

5.28. Klacht 28 ziet weer op het verwijt van klager dat verweersters hem hebben misleid en onvoldoende hebben geïnformeerd omdat zij partij hebben gekozen voor [A]. Klager is karig in het noemen van feiten, maar voor zover het gaat om handelingen van verweersters die eerst aan hem bekend zijn geworden vanaf 5 januari 2009 geldt hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van klacht 19 en zal de klacht worden voorgelegd aan de kamer van toezicht. Voor zover het feiten betreft waarmee klager vóór 5 januari 2009 bekend was of had kunnen zijn, geldt dat de termijn waarbinnen daarover kan worden geklaagd is verstreken.

5.29. Voor zover klager met klacht 29 heeft willen aanvoeren dat verweersters ten onrechte ervan uit zijn gegaan dat [A] geen zekerheid hoefde te geven voor de aanspraken die klager krachtens het testament van [erflaatster] jegens haar kreeg, is de klacht kennelijk ongegrond, nu dat testament met zoveel woorden bepaalt dat [A] daarvoor geen zekerheid hoeft te geven. Voor zover klager bedoelt verweersters te verwijten dat zij hem niet goed hebben voorgelicht toen ter sprake kwam of zijn (blote, namelijk met vruchtgebruik belaste) eigendom van de helft van de woning zou worden overgedragen of toegedeeld aan [A], en dat hij van die overdracht nadeel heeft ondervonden wordt de klacht ter verdere beoordeling voorgelegd aan de kamer van toezicht, nu klager daarover nog na 5 januari 2009 vragen aan verweersters heeft gesteld en antwoorden heeft gekregen.

5.30. Voor klacht 30, die kort gezegd inhoudt dat verweersters hebben nagelaten om klager uit te leggen wat de consequenties voor hem zijn van het niet opeisbaar zijn van zijn vordering op [A], geldt hetzelfde als is overwogen ten aanzien van klacht 21. Deze klacht zal derhalve als kennelijk niet ontvankelijk worden afgewezen.

5.31. In klacht 31 verwijt klager verweersters dat zij hem er niet op hebben gewezen dat klager zich voor advies tot een advocaat had kunnen wenden.

Allereerst moet worden vastgesteld dat er geen algemeen geldende verplichting voor een notaris bestaat om een cliënt telkens op de mogelijkheid te wijzen dat het verstandig zou kunnen zijn ook een advocaat te raadplegen.

Onder bijzondere omstandigheden zou zo’n verplichting op grond van de zorgvuldigheid die een notaris in acht dient te nemen op zeker moment kunnen ontstaan, bijvoorbeeld indien in de loop van de dienstverlening blijkt van tegenstrijdige belangen. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn echter niet gesteld of gebleken. Dit deel van de klacht wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.

5.32. Met klacht 32 toont klager zich gegriefd over onvoldoende uitleg van verweersters over de gevolgen van de nalatenschap voor de verschuldigdheid van successierechten. Wat er zij van die uitleg, klager heeft op 29 maart 2008 de nalatenschap aanvaard en de verschuldigdheid van successierecht is een wettelijk gevolg van die aanvaarding. De klacht is dan ook niet tijdig ingediend en klager is kennelijk niet ontvankelijk. Dat andere of verdere uitleg door verweersters daarna hem tot ander handelen had kunnen brengen is overigens niet gesteld of gebleken.

5.33. Klacht 33, die tot onderwerp heeft het gebrek aan voorlichting door verweersters, is in de kern gelijk aan klacht 18 en wordt om dezelfde redenen als kennelijk ongegrond afgewezen.

5.34. Klacht 34 is grotendeels een herhaling van klacht 32 en wordt daarom op dezelfde gronden afgewezen.

Voor zover klager meent dat verweersters hem door hun handelen vanaf 5 januari 2009 hebben misleid, waardoor hij ten onrechte tot de conclusie kon komen dat hij geen nadeel zou ondervinden van ondertekening van de akte van verdeling kan hij dat aan de orde stellen bij de behandeling van klacht 19.

5.35. Klacht 35, die zich – naar de voorzitter begrijpt – richt tegen het niet ondertekend zijn van een aantal stukken – is kennelijk ongegrond, omdat de stukken die van belang zijn omdat ze rechtsgevolgen hebben, zijn ondertekend. Dat concepten of kopieën niet zijn ondertekend heeft geen betekenis, anders dan klager kennelijk meent.

5.36. Zoals verweersters zelf in hun antwoord op klacht 36 bij dupliek hebben verklaard, is het achteraf gezien onhandig geweest dat zij namens [A] hebben geantwoord op een brief van de raadsman van klager aan [A]. Het is aan de kamer van toezicht om te oordelen of zij hiermee tuchtrechtelijk de grenzen uit het oog hebben verloren.

5.37. Klacht 37, die – zo begrijpt de voorzitter de klacht – betrekking heeft op het niet hoeven stellen van zekerheid door [A], stuit af op de termijn waarbinnen klager zijn klacht aan de kamer had dienen voor te leggen. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot die termijn.

5.38. Klacht 38 is een herhaling van klacht 3. Op de gronden als bij de bespreking van die klacht kan klager dan ook niet in deze klacht worden ontvangen.

5.39. Klacht 39 ziet op hetzelfde als klacht 21 en is dus op de daarbij besproken gronden kennelijk niet ontvankelijk.

5.40. Ook in klacht 40, die betrekking heeft op het feit dat verweersters geen eigen onderzoek naar de waarde van de woning hebben gedaan, kan klager niet worden ontvangen, terwijl die klacht overigens ook kennelijk ongegrond is. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de voorzitter naar zijn overwegingen bij de bespreking van de klachten 7 en 9.

5.41. Het klachtrecht is ook vervallen wat klacht 41 betreft, nu reeds in het concept van de akte van verdeling van 17 oktober 2008 de afstand van de bevoegdheid ontbinding van die overeenkomst te vragen was opgenomen en niet is gesteld of gebleken dat klager toen of daarna, maar vóór het ondertekenen van die akte daarover vragen heeft gesteld of bezwaar daartegen heeft gemaakt.

5.42. In klacht 42 herhaalt klager zijn grieven over de behandeling van de beide polissen van SNS Bank die hij met de klachten 4 en 6 al aan de orde had gesteld. Op de daar vermelde gronden is ook deze klacht kennelijk ongegrond.

5.43. Bij de door klager overgelegde stukken heeft de voorzitter niet aangetroffen de brief van 22 september 2011 waarover hij klaagt met klacht 43. Wel is bij de stukken van klager aangetroffen een brief van 22 december 2011. Anders dan uit de klacht moet worden opgemaakt, heeft de notaris die brief niet samen met haar gemachtigde geschreven, maar is die brief afkomstig van de notaris zelf. Deze klacht zal naar de zitting worden verwezen, opdat klager daar kan verduidelijken of hij deze brief bedoelt en in hoeverre verweersters hem met deze brief dwars zitten en bewijsmateriaal hebben verduisterd.

5.44. Evenals verweersters begrijpt de voorzitter niet wat klager hen met klacht 44 verwijt.

Van een klager mag worden verlangd dat hij zijn klacht zodanig beschrijft of omschrijft dat met enig zoekwerk verweersters en de kamer van toezicht kunnen begrijpen wat de klacht inhoudt. Indien dat niet mogelijk is – het lijkt erop dat klager in deze klacht niet het oog heeft op handelen van verweersters, maar op handelen van [A] – kan een klager niet in zijn klacht worden ontvangen. Een verweerder moet door een klager in staat worden gesteld verweer te voeren. Dat is bij deze klacht niet het geval, zodat dit klachtonderdeel als kennelijk niet ontvankelijk wordt afgewezen.

5.45. Klacht 45 is eveneens onduidelijk. Klager brengt leningen ter sprake, maar maakt niet duidelijk wie welk bedrag aan wie zou hebben geleend. Niet is gesteld of gebleken dat verweersters een of meer leningen aan klager hebben verstrekt; dat zou ook hoogst ongebruikelijk zijn. Als klager heeft bedoeld te stellen dat verweersters tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld ten aanzien van enige lening, had het op zijn weg gelegen om aan de hand van stukken te concretiseren om welke lening het gaat en op welke wijze verweersters bij die lening betrokken zijn. Nu een dergelijke toelichting ontbreekt, zal ook deze klacht kennelijk niet ontvankelijk worden verklaard. Voor zover de klacht ziet op gestelde misleiding kan zij gelijk met klacht 19 en vergelijkbare klachten als hiervoor overwogen ter zitting van de kamer worden behandeld.

5.46. Klacht 46 treft hetzelfde lot als klacht 45. De klacht is niet duidelijk waar het gaat om het concretiseren van handelen van verweersters en is dan, verwijzend naar hetgeen bij klacht 44 is besproken, kennelijk niet ontvankelijk. Voor zover deze klacht zich ook richt op gestelde misleiding kan deze klacht worden meegenomen bij de behandeling van klacht 19 en vergelijkbare klachten.

5.47. Klacht 47 is een herhaling van eerdere klachten en komt geen zelfstandige betekenis toe en wordt daarom als kennelijk niet ontvankelijk afgewezen.

5.48. Aan klacht 48 ontbreekt iedere onderbouwing, terwijl klager niet duidelijk maakt over welk bedrag hij hier klaagt, zodat dit klachtonderdeel als kennelijk niet ontvankelijk – verweersters kunnen immers in redelijkheid geen verweer hier tegen voeren – moet worden afgewezen.

5.49. Hoe verweersters klager hebben weggehouden bij de rechtbank Arnhem blijkt niet uit klacht 49, zodat van verweersters niet kan worden verwacht dat zij weten hoe zij hiertegen verweer zouden kunnen voeren. Verwijzend naar hetgeen hier daarover is overwogen wordt klager ook in deze klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard.

5.50. Klacht 50 lijdt aan dezelfde onduidelijkheid als de klachten 44, 45 en 46 en deze klacht zal dan ook kennelijk niet ontvankelijk worden verklaard. Voor zover klager zou bedoelen dat verweersters hem uiteindelijk zouden hebben geschreven dat zij verdere rechtstreekse correspondentie niet meer zullen beantwoorden, heeft klager niet vermeld wanneer en bij welke brief of gelegenheid verweersters dit standpunt hebben ingenomen.

5.51. Klacht 51 lijdt aan hetzelfde gebrek en zal op dezelfde gronden als kennelijk niet ontvankelijk worden afgewezen. Mogelijk doelt klager op een brief van [A], nu hij in een citaat in de jijvorm citeert en het hoogst onaannemelijk is dat verweersters in hun correspondentie met klager hem zijn gaan tutoyeren. Het handelen van [A] kan verweersters niet tuchtrechtelijk worden aangewreven.

5.52. Ook klacht 52 stuit hier op af.

5.53. Met klacht 53 herhaalt klager zijn hiervoor besproken klachten 1 tot en met 42, zodat hetgeen daar is overwogen ook hier geldt. Deze klacht behoeft geen afzonderlijke bespreking, behalve voor zover klager meent dat verweersters nep notarissen zijn, wat de voorzitter opvat als de stelling dat verweersters hetzij zich hebben voorgedaan als notaris en kandidaat-notaris, maar die hoedanigheid niet hebben, of dat verweersters in hun ambtsuitoefening jegens hem jammerlijk hebben gefaald. De voorzitter stelt vast dat de notaris is benoemd bij Koninklijk Besluit van 4 november 1998 en beëdigd op 10 december 1998 en dat de kandidaat-notaris als zodanig is geregistreerd in de daartoe bestemde registers op 15 april 1985, zodat vast staat dat verweersters rechtmatig het ambt van notaris en kandidaat notaris uitoefenden toen zij de contacten met [A] en klager onderhielden. In zoverre is de klacht dan ook kennelijk ongegrond. Voor zover klager meent dat de notarissen in die uitoefening hebben gefaald of zich hebben misdragen, komt aan de klacht geen zelfstandige betekenis toe, nu dit onderwerp is van de eerder besproken klachten en deze klacht geen feiten die afzonderlijke bespreking behoeven daaraan toevoegt.

5.54. Voor klacht 54, die ziet op de vermeende partijdigheid van verweersters, geldt eveneens dat dit een herhaling is van eerdere uitgangspunten en klachten van klager, zodat klager geen belang heeft bij afzonderlijke bespreking en de klacht als kennelijk niet ontvankelijk zal worden afgewezen.

5.55. Klacht 55, over de schending van de zorgplicht door verweersters, is eveneens een herhaling van een eerder ingenomen standpunt en de klacht zal voldoende aan de orde komen bij de bespreking van de kernklachten van klager, zoals hiervoor overwogen. Klager zal dan ook in die herhaling kennelijk niet ontvankelijk worden verklaard.

5.56. Klacht 56, over de volgens klager oneerlijke akte van verdeling, ziet ook op verwijten die klager eerder aan de orde heeft gesteld. Deze klacht behoeft dan ook geen afzonderlijke behandeling meer en zal als niet ontvankelijk worden afgewezen.

5.57. Ook de klacht onder nummer 57 dat verweersters tegen klager hebben samengespannen is hiervoor al besproken en de herhaling ervan maakt de kern van de klacht niet anders, zodat klager bij afzonderlijke behandeling van deze klacht geen belang heeft en zonder meer duidelijk is dat klager bij gebrek aan belang niet ontvankelijk zal worden verklaard in deze klacht.

5.58. Voor klacht 58 geldt, zoals klager ook zelf opmerkt, dat dit eveneens een herhaling is van zijn eerder aan de orde gestelde klacht dat de verdeling niet overeenstemt met de wensen van de erflaatster, zodat klager bij gebrek aan belang bij afzonderlijke behandeling van dit klachtnummer kennelijk niet ontvankelijk dient te worden verklaard.

5.59. Dit geldt ook voor klacht 59.

5.60. De slotsom is dat alle klachten als kennelijk ongegrond en/of kennelijk niet ontvankelijk aanstonds moeten worden afgewezen, behalve de klachten 19, 20, 27, 28, 29, 36 en 43, een en ander met inachtneming van hetgeen daarover hiervoor is overwogen.

5.61. Dit leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De voorzitter:

- wijst klachten 1 tot en met 18, 21 tot en met 26, 30 tot en met 35, 37 tot en met 42 en

44 tot en met 59 als kennelijk ongegrond en/of kennelijk niet ontvankelijk af;

- wijst klacht 28 als kennelijk niet ontvankelijk af voor zover de aan verweersters

verweten handelingen en gedragingen dateren van vóór 5 januari 2009 en verwijst de klacht

voor het overige voor (verdere) behandeling naar de kamer van toezicht;

- wijst klacht 29 als kennelijk ongegrond af voor zover klager heeft willen aanvoeren dat

verweersters ten onrechte ervan uit zijn gegaan dat [A] geen zekerheid hoefde te stellen

voor de aanspraken die klager krachtens het testament van [erflaatster] jegens haar kreeg,

en verwijst de klacht voor (verdere) behandeling naar de kamer van toezicht voor zover klager

bedoelt verweersters te verwijten dat zij hem niet goed hebben voorgelicht toen ter sprake kwam

of zijn eigendom van de helft van de woning zou worden overgedragen of toegedeeld aan [A],

en dat hij van die overdracht nadeel heeft ondervonden;

- verwijst klachten 19, 20, 27, 36 en 43 voor (verdere) behandeling naar de kamer van toezicht.

Deze beslissing is op 17 januari 2013 gegeven door mr. J.A.J. Peeters, voorzitter.

Tegen deze beslissing kan klager binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de kamer van toezicht.