ECLI:NL:TNOKAMS:2013:5 Kamer van toezicht Amsterdam 524853 / NT 12-47 en 524854 ? NT 12-48
ECLI: | ECLI:NL:TNOKAMS:2013:5 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-05-2013 |
Datum publicatie: | 18-07-2013 |
Zaaknummer(s): | 524853 / NT 12-47 en 524854 ? NT 12-48 |
Onderwerp: | Overig |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | In de periode tussen 14 december 2011 en 4 april 2012 heeft de oud-notaris de concept verdelingsakte op 8 februari 2012 aan de erfgenamen toegezonden en heeft klager bij e-mailbericht van 14 februari 2012 zijn commentaar op de concept akte aan de oud-notaris laten weten. Daarop heeft de oud-notaris de concept akte aangepast. In genoemd commentaar wordt onderhavige klacht, - te weten de onjuiste datum van aandelenwaardering –, niet door klager genoemd. Ook in de bespreking voorafgaand aan de ondertekening van de akte van verdeling op 4 april 2012 heeft klager onderhavige klacht niet kenbaar gemaakt aan de oud-notaris of notaris. Het stond klager vrij om al dan niet tot ondertekening van betreffende akte over te gaan. Gelet op de binnen de familie bestaande conflicten tussen de erfgenamen na het overlijden van erflaatster, heeft de oud-notaris een datum als peildatum gekozen waarover overeenstemming bestond. Niet valt in te zien dat de keuze voor deze datum zodanig onjuist was dat de oud-notaris niet tot deze keuze heeft kunnen komen. De kamer acht dit klachtonderdeel in het licht van het voorgaande ongegrond. |
KAMER VOOR HET NOTARIAAT VOOR HET RESSORT AMSTERDAM
Beslissing van 16 mei 2013 in de klacht met nummers 524853 / NT 12-47 en 524854 / NT 12-48 Pee van:
1. [klager sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [klaagster sub 2] ,
wonende te [woonplaats],
3. [klaagster sub 3] ,
wonende te [woonplaats],
4. [klager sub 4] ,
wonende te [woonplaats];
klagers;
tegen:
[de oud-notaris],
oud-notaris te [vestigingsplaats],
de oud-notaris ,
raadsman: mr. M.C.J. Höfelt,
en
[de notaris],
gevestigd te [vestigingsplaats],
de notaris .
raadsman: mr. P.J. de Jong Schouwenburg.
Het verloop van de procedure:
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
- klaagschrift met bijlagen van 27 augustus 2012;
- verweerschrift met bijlagen van 29 oktober 2012;
- repliek met bijlagen van 26 november 2012;
- dupliek van 2 januari 2013.
Bij de behandeling van de klacht op 4 april 2013 zijn verschenen: klager sub 1, de oud-notaris, bijgestaan door haar raadsman mr. M.J.V. Höfelt, en de notaris, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J. de Jong Schouwenburg. De behandeling van de zaak heeft niet achter gesloten deuren plaatsgevonden. Partijen hebben het woord gevoerd. Uitspraak is bepaald op 16 mei 2013.
1. De feiten
De kamer gaat uit van de volgende, voor deze procedure van belang zijnde, feiten en omstandigheden:
a. Op 30 oktober 2000 in Zwitserland is overleden [naam], (hierna: erflaatster).
b. Erflaatster had drie kinderen, [naam] (overleden in november 2003, hierna: [A]), [naam] (overleden in april 2013, hierna: [B]) en [naam] (overleden in augustus 1983, hierna: [C]).
c. Uit het huwelijk van [C] met [klaagster sub 2] zijn eveneens drie kinderen geboren, te weten [klaagster sub 3], [klager sub 1] en [klager sub 4], tezamen klagers.
d. Erflaatster heeft tot erfgenaam benoemd [A] en [B] ieder voor 1/3 deel van de nalatenschap en klagers sub 1., 3. en 4. ieder voor 1/9 deel, onder last van legaten aan klaagster sub 2. Erflaatster had Nederlands recht aangewezen als toepasselijk recht. De afwikkeling van de nalatenschap is overgelaten aan de door erflaatster benoemde executeur-testamentair de heer [naam] te [vestigingsplaats] en notaris mr. [naam] te [vestigingsplaats].
e. Omdat de erfgenamen geen overeenstemming bereikten over de verdeling van de nalatenschap, hebben [A] en [B] in 2002 een procedure voor de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakt over de verdeling van de nalatenschap.
f. Bij tussenvonnis van 27 juli 2005 heeft de rechtbank Amsterdam de oud-notaris (toen nog notaris) benoemd om de verdeling van de inboedel van erflaatster tot stand te brengen.
g. Bij brief van 27 december 2005 heeft de oud-notaris de rechtbank verzocht om haar van haar verplichtingen te ontheffen.
h. Bij eindvonnis van 23 augustus 2006 heeft de rechtbank de benoeming van de oud-notaris gehandhaafd en uitgebreid. Het dictum van dit vonnis luidt, voor zover van belang:
12.2 beveelt partijen ten overstaan van [de oud-notaris] over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van [erflaatster], bestaande uit de opbrengst van het huis van [erflaatster], de roerende zaken, die zijn opgeslagen bij Van Ede International Moving te Wassenaar en in de kluis van mr. [naam], en de vorderingen van en op de nalatenschap, alles met inachtneming van het testament van [erflaatster];
12.3 bepaalt dat [de oud-notaris] een beschrijving van voornoemde roerende zaken maakt of doet maken, aan de hand van welke beschrijving partijen hun keuze kunnen kenbaar maken en bepaalt voorts dat indien meerdere erfgenamen een gelijke keuze maken bij de verdeling de procedure wordt gehanteerd die door mr. [naam] in zijn brief van 9 januari 2001 is beschreven;
12.4 beveelt partijen ten overstaan van [de oud-notaris] over te gaan tot verdeling van het (voorheen) bloot eigendom, bestaande uit de vermogensrechten, zoals omschreven in de vermogensvaststelling van [naam], met inachtneming van de deelgerechtigheid zoals omschreven in rechtsoverweging 8.3. van het tussenvonnis, en met dien verstande dat deze verdeling niet kan plaatsvinden zonder medewerking van deelgenoot [klaagster sub 2];
12.5 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; (…)”
12.9 veroordeelt [A] tot betaling aan elk van de kleinkinderen van een bedrag van USD 47.274,13 (zevenenveertigduizend tweehonderd vierenzeventig Amerikaanse dollars en dertien dollarcent), althans naar keuze van de kleinkinderen de tegenwaarde daarvan in euro, berekend op 23 november 2005, vermeerderd met de contractuele rente van 12% per jaar vanaf 24 augustus 1998; (…)”
i. Klagers sub 1., 3. en 4. hebben hoger beroep tegen beide vonnissen ingesteld. Bij arrest van 3 juli 2008 is het vonnis van 23 augustus 2006 vernietigd, voor zover daarbij een geldvordering van klagers sub 1., 3. en 4. op [B] was afgewezen. Opnieuw rechtdoende heeft het gerechtshof Amsterdam [B] veroordeeld om aan de boedel van erflaatster een bedrag van in hoofdsom € 736.248,41 te betalen. Voor het overige zijn de vonnissen in stand gelaten. Het arrest bevat voor zover van belang de volgende overwegingen: “(…) Zoals hiervoor overwogen merkt het hof betalingen aan de limited aan als betalingen aan [B]. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de betalingen aan [B] via de limited (…) (een serie betalingen van erflaatster aan [B] kort nadat [B] identieke bedragen aan erflaatster had overgemaakt, zo begrijpt de kamer voor het notariaat) als leningen aan [B] van zijn moeder hebben te gelden, danwel als schenkingen van [erflaatster] aan [B], (…). Uit het hiervoor geciteerde briefje van [erflaatster] blijkt dat zij weliswaar geld leende aan haar kinderen, maar dat terugbetaling regel was. Dat blijkt ook uit de verschillende brieven van [B] aan en overeenkomsten met zijn moeder over zijn lening. Indien [erflaatster] [B] schenkingen had willen doen (…), is daarvoor wel een heel omslachtige weg gekozen. (…) De stelling van [B] dat de betalingen aan de limited zijn aan te merken als schenkingen komt het hof dan ook niet aannemelijk voor. (…)”
j. Op 17 februari 2009 hebben de erfgenamen een vaststellingsovereenkomst gesloten, die voor zover van belang de volgende bepalingen bevat:
“(…)
3. [naam] ([B], kamer voor het notariaat) levert voor het einde van de maand alle dagboeken in bij de boedelnotaris [de oud-notaris], ter verdeling tussen de erfgenamen zoals dit na raadpleging van de erfgenamen door haar zal worden bepaald.
4. De omvang van het bedrag dat door de moeder van de kleinkinderen onder haar lening van de overledene aan de boedel nog moet worden terugbetaald, zal worden vastgesteld door [de oud-notaris] aan de hand van haar dossier, nadat de erfgenamen en de moeder van de kleinkinderen door de notaris zijn geconsulteerd. (…)
7. Alle erfgenamen zullen het daarheen leiden dat (…) [de oud-notaris] thans overgaat tot zo spoedig mogelijke definitieve vaststelling van de boedel en verdeling gevolgd door toedeling van de boedel, (…)”
k. De oud-notaris heeft bij brief van 6 maart 2009 met betrekking tot de verdeling van de dagboekjes een brief verzonden aan klager sub 1 en klaagster sub 2, waarin – voor zover van belang – wordt vermeld: ”(…) In het schikkingsvoorstel is onderpunt 3 het volgende voorgesteld omtrent de verdeling van deze dagboeken, namelijk dat de boekjes bij mij worden afgeleverd (hetgeen inmiddels is geschied) ter verdeling tussen de erfgenamen zoals dit na raadpleging van de erfgenamen door mij zal worden bepaald. (…) Gaarne verneem ik van u na welke boekjes uw voorkeur uitgaat. (…)”
l. De oud-notaris heeft bij brief van 4 september 2009 een voorstel voor de verdeling van de nalatenschap gedaan. Deze brief luidt voor zover van belang als volgt:
“Bijgaand treft u aan de verdeling van het vermogen nagelaten door [erflaatster].
Allereerst mijn excuses dat het wat te lang op zich heeft laten wachten dat ik het voorstel aan u kan doen toekomen.
(…)
In de periode na het overlijden van [erflaatster] tot heden (bijna negen jaar) is gefaseerd een groot gedeelte van het door haar nagelaten vermogen uitgekeerd aan haar erven en legatarissen. Bij arrest van 3 juli 2008 van het hof te Amsterdam is bepaald dat de nalatenschap vergroot dient te worden met de schuld van [B] aan de nalatenschap (op de wijze zoals is aangegeven in dat arrest). Door de raadsman van [klaagster sub 3], [klager sub 4] en [klager sub 1] is deze schuld per 31 augustus 2008 berekend. [B] heeft per 31 augustus 2008 1/3 deel van die schuld voldaan aan de nalatenschap, welk deel kort daarna is verdeeld tussen de andere erven. Voorts is in de zogenaamde vaststellingsovereenkomst van 6 februari 2009 de hoogte van de schuld van [B] vastgesteld op het nog 2/3 verschuldigde deel van de schuld per 31 augustus 2008. In dat kader heb ik de verdeling laten plaatsvinden tegen 31 augustus 2008, hetgeen is af te leiden uit de berekeningen in de bijlage.
In de tussen de erven gesloten zogenaamde vaststellingsovereenkomst van 6 februari 2009, zijn voorts twee overige punten aan mijn oordeel over gelaten te weten: de dagboekjes (C) en de lening van [klaagster sub 2] (D). (…)
C. Dagboekjes
(…)
Alle argumenten gehoord hebbende en het vonnis van de rechtbank Amsterdam, het arrest van het Hof te Amsterdam en voormelde overeenkomst bestudeerd hebbende, kom ik tot het volgende oordeel.
Aan U allen is bevolen door de rechtbank te Amsterdam om ten overstaan van mij over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van [erflaatster] van onder meer de roerende zaken die zijn/waren opgeslagen bij Van Ede International Moving te Wassenaar en in de kluis van mr. [naam] (…).
Tijdens de dagen die wij nodig hadden om de opgeslagen roerende zaken te verdelen bleek dat de dagboekjes niet in de opslag aanwezig waren. De verdeling van die dagboekjes valt derhalve buiten de beslissing van voormelde rechtbank en berust op de, na het vonnis van voormelde rechtbank, tussen de erven gesloten overeenkomst. Mij is gebleken dat de erven van [A] geen behoefte hebben aan de dagboekjes. De dagboekjes kunnen dan ook worden verdeeld in gelijke delen tussen [B] aan de ene kant en [klaagster sub 3], [klager sub 4] en [klager sub 1] aan de andere kant, waarbij [B] 3 boekjes kiest en [klaagster sub 3], [klager sub 4] en [klager sub 1] ieder een boekje enzovoorts. Bij gelijke keuze beslist het lot. Nadat de boekjes op deze wijze zijn verdeeld, dienen voornoemden toe te staan dat de door hen verkregen boekjes gekopieerd kunnen worden voor de andere partij(en). (…)
D. Lening [klaagster sub 2]
(…)
Per 1 januari 1992 bedroeg de schuld NLG 680.000. Per 16 december is NLG 461.762 afgelost. Per 1 januari 1993 bedroeg de schuld dan ook NLG 218.238. Per 1993 is NLG 16.000 aan rente betaald, hetgeen overeenstemt met 6% van NLG 200.000. Volgens [klager sub 1] diende de lening in 1993 NLG 200.000 te bedragen. Ik heb geen bewijs gezien van een additionele aflossing van NLG 18.238 in 1993 of daarvoor. Omdat in 1993 6% rente is betaald over NLG 200.000 zal ik voor de vaststelling van de schuld van [klaagster sub 2] de aanname maken dat de schuld per 1 januari 1993 NLG 200.000 bedroeg.
In aanvulling op het bovenstaande zijn mij door partijen documenten overgelegd waaruit blijkt dat rente betalingen hebben plaatsgevonden in 1992, 1993, 1994 (2x), 1995, 1996, 1997, 1998 en 1999. Voorts zijn mij documenten overgelegd, waaruit blijkt dat [erflaatster] alle bedragen (behalve de aflossing in 1992) heeft terugbetaald aan [klaagster sub 2]. De terugbetalingen in 1992, 1993 en 24 januari 1994 zijn aangemerkt als gift. De overige terugbetalingen hebben geen kenmerk. Voorts heeft de heer [naam] mij gemeld dat de betalingen een belastingtechnisch doel hadden. Hij doelde daarmee op de destijds nog bestaande fiscale aftrek van rente (…). Op basis van die informatie kom ik tot de conclusie dat de rentebetalingen van 29 december 1994 tot en met 1 november 1999 feitelijk niet betaald zijn, omdat deze door [erflaatster] kort daarop weer zijn teruggestort. Dat strookt ook met de redenering van het Hof te Amsterdam in haar arrest met betrekking tot de serie betalingen van en naar [B]. Dat betekent dat ik de rente van 6% heb berekend van 1 januari 1995 tot en met 31 augustus 2008 over een bedrag van NLG 200.000. Die rente komt tezamen met de hoofdsom van NLG 200.000 op EUR 201.319,18. Dit bedrag is meegenomen in de verdeling. (…)
Indien partijen het niet eens kunnen worden over deze verdeling na het gezamenlijke overleg en binnen een redelijke termijn, beschouw ik mijn taak als beëindigd en zal ik mijn opdracht teruggeven aan de rechtbank te Amsterdam. (…)”
m. Op 12 november 2009 heeft de advocaat van klager sub 1. de oud-notaris een brief geschreven waarin hij heeft aangegeven niet akkoord te gaan met het verdelingsvoorstel, onder andere omdat hij zich niet kan vinden in het door de oud-notaris gedane voorstel omtrent de lening van [klaagster sub 2], de gehanteerde datum voor de bepaling van de waarde van de aandelen en de dagboeken. De advocaat heeft daarin voorts verzocht om een nieuwe berekening van de hoogte van de lening, een nieuwe verdeling op te stellen uitgaande van een waardebepaling van de aandelen per 11 maart 2009 en om een nieuw voorstel met betrekking tot de dagboekjes te doen.
n. De oud-notaris heeft daarop gereageerd bij brief van 24 december 2009 waarin zij schrijft - voor zover van belang - : “Wat betreft uw brief van 12 november moet ik u melden dat de inhoud van die brief voor mij geen ander licht heeft geworpen op hetgeen door mij is uiteengezet in mijn brief van 4 september en ook mij niet tot andere inzichten heeft gebracht omtrent de lening, de waardering (met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid), de dagboeken en uiteraard niet met betrekking tot uw slotopmerkingen.”
o. Een e-mail van klager aan de oud-notaris van 31 mei 2011 luidt als volgt: “Gisteren kwam ik [naam] tegen op de oratie van [naam]. Hij wist mij allemaal details van recente gebeurtenissen in ons dossier (de afwikkeling van de nalatenschap van mijn grootmoeder) te melden. Toen ik hem vroeg hoe hij dit wist vertelde hij mij: “[de oud-notaris] is uit de school geklapt!”. Wat is hiervoor uw verklaring? (…)
p. Op 1 juni 2011 heeft de oud-notaris geantwoord:
“In antwoord op uw onderstaande email deel ik u mede mijn collega mr [naam] inderdaad enige tijd geleden ontmoet te hebben en wel tijdens een bijeenkomst waar hij als notaris optrad en ik als een van de bestuursleden.
In afwachting van het ondertekenen van de stukken vroeg mr [naam] mij naar de stand van zaken omtrent de afwikkeling van de nalatenschap van uw grootmoeder aangezien zoals u zich wellicht kunt herinneren ook betrokken daarbij is geweest. Ik heb hem gemeld dat mijn werkzaamheden helaas nog niet hebben geleid tot een afronding. Welke andere details mr [naam] u heeft medegedeeld zijn mij uiteraard niet bekend en aangezien ik dat niet weet zal ik hem een dezer dagen daarover benaderen.
q. Bij e-mail van 10 juni 2011 heeft de oud-notaris haar antwoord aldus vervolgd: “Hierbij deel ik u mede inmiddels met mijn collega mr. [naam] te hebben gesproken. Mede naar aanleiding van dat gesprek blijf en ben ik van mening dat ik mijn geheimhoudingsplicht met het intercollegiaal overleg dat wij toentertijd hadden niet te hebben geschonden. (…)
r. Op 14 december 2011 hebben de erfgenamen overeenstemming over de verdeling bereikt en is een tweede vaststellingsovereenkomst getekend.
s. De oud-notaris is gedefungeerd met ingang van 1 januari 2012.
t. Op 8 februari 2012 wordt door de oud-notaris de concept verdelingsakte aan de erfgenamen toegezonden.
u. De notaris, een kantoorgenoot van de oud-notaris, heeft op 4 april 2012 de akte van verdeling als genoemd onder r. gepasseerd. Daaraan gehecht is de vaststellingsovereenkomst tussen [B] en klagers sub 1, 3 en 4 waarin onder meer het volgende is overeengekomen: “(…) 1. [B] betaalt aan de kleinkinderen buiten de boedel om een bedrag van € 118.000,-- door welke betaling de geschillen tussen partijen met betrekking tot de waarde aandelen en lening moeder van de kleinkinderen definitief en in volle omvang uit de wereld zijn. (…) 2. Alle dagboekjes van de overledene zijn in het bezit van [de oud-notaris]. [B] gaat er mee akkoord dat zij aan [klaagster sub 3] worden afgegeven, zodat [klaagster sub 3] over alle dagboekjes van de overledene zo snel mogelijk kan komen te beschikken. 3. Partijen accepteren in het licht van hun afspraken als vermeld onder 1 en 2 hiervoor de berekeningen van en de verdeling als voorgesteld door [oud-notaris] in en bij haar brief aan de erfgenamen van 4 september 2009, met dien verstande dat zij [oud-notaris] wel zullen verzoeken om de verdeling van de dagboeken aan het gestelde sub 2 aan te passen (…).”
v. Later diezelfde dag heeft klager sub 1. een e-mail aan notaris mr. [naam] (een kantoorgenoot van verweerders) geschreven, die voor zover van belang luidt: “(…) Geruime tijd geleden heeft [de oud-notaris] een concept verdeling opgezet inzake de afwikkeling van de boedel van [erflaatster]. Bij deze opstelling is ze te kort geschoten. In deze opstelling zijn zeer grote fouten gemaakt. (…) Deze opstelling leidt ertoe dat andere erfgenamen bevoordeeld zijn ten laste van mijn familie. (…) Nu de erfenis is afgewikkeld houd ik uw kantoor aansprakelijk voor het opstellen van deze onjuiste concept akte en de schade die daar voor onze staak is uit voortgekomen. (…)”
w. Op 5 april 2012 heeft [de notaris] een e-mail aan klager sub 1 geschreven, die voor zover van belang luidt :”(…) Een notariële akte heeft volledige bewijskracht (te vergelijken met een rechterlijk vonnis) en door ondertekening daarvan zijn partijen gebonden. Indien zij het niet eens zijn met de inhoud, dienen zij niet te tekenen. Bij het ondertekenen heeft u enkel een voorbehoud gemaakt over onze kosten. (…)”
x. Op 11 februari 2013 heeft de secretaris van de kamer voor het notariaat klager sub 1. verzocht volmachten over te leggen, ondertekend door [klaagster sub 2], [klaagster sub 3] en [klager sub 4], welke vervolgens zijn ontvangen door de kamer.
2. De klacht tegen de oud-notaris
2.1 Klagers stellen dat het voorstel van verdeling dat door de oud-notaris is gedaan, drie fouten bevat waardoor [B] zou worden bevoordeeld.
a) De eerste fout is volgens klagers dat de oud-notaris als datum van verdeling van (met name) de van de nalatenschap deel uitmakende aandelen 31 augustus 2008 heeft gehanteerd, in plaats van 11 maart 2009, en daardoor tot een onjuiste waardering van die aandelen is gekomen. Volgens klagers waren de erfgenamen het erover eens dat de waarde per 11 maart 2009 had te gelden. Klagers stellen dat de kleinkinderen door die onjuiste waardering per kleinkind een nadeel van € 100.000,-- zouden hebben geleden, exclusief het nadeel van verkeerd verdeelde dividenden.
Klager verwijst voor zijn standpunt in deze voorts naar een brief van Prof. Mr. [naam] gericht aan klager sub 1. en zijn raadsman mr. J. Wildeboer d.d. 14 september 2009, waarin wordt gesteld dat bij verdeling van tot een gemeenschap behorende goederen de hoofdregel is dat wordt uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling.
b) De tweede fout is volgens klagers het voorstel van de oud-notaris tot verdeling van de dagboekjes, inhoudende dat de oud-notaris na raadpleging van de erfgenamen wilde beslissen wie de dagboeken krijgt, terwijl de erfgenamen al overeenstemming hadden bereikt over de toedeling van de dagboeken aan [klaagster sub 3]. Klager sub 1 verwijst daarbij naar een brief van zijn raadsman mr. J. Wildeboer van 12 november 2009.
c) de derde fout is volgens klagers dat de oud-notaris ten aanzien van de lening van erflaatster aan [klaagster sub 2] is uitgegaan van een onjuiste hoofdsom en een onjuiste rente. Klagers stellen dat [klaagster sub 2] over de jaren 1993 tot en met 1998 NLG 35.000,-- teveel rente heeft betaald, waardoor de hoofdsom van de lening per 31 augustus 2008 niet € 201.319,18, maar minder dan € 86.000,-- bedroeg.
Klagers delen niet de zienswijze van de oud-notaris dat de wijze van afwikkeling van de geldlening aan [klaagster sub 2] op dezelfde wijze dient geschieden als het Hof heeft gedaan ten aanzien van de lening van erflaatster aan [B]. Daarvoor zijn volgens klagers beide leningen te verschillend. De lening aan [klaagster sub 2] is altijd transparant geweest, terwijl [B] heeft getracht zoveel mogelijk onduidelijkheid over de lening te scheppen om zijn verantwoording kloppend te krijgen.
2.2 Klagers stellen verder dat de oud-notaris haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door notaris mr. [naam] tijdens een feestelijke borrel ter gelegenheid van een oratie op 30 mei 2011 te informeren over de stand van zaken van de afwikkeling van de boedel.
2.3 Klagers verwijten de oud-notaris dat zij de afwikkeling van de boedel te weinig prioriteit heeft gegeven, hetgeen volgens hen tot enorme vertragingen heeft geleid. Dit gebrek aan voortvarendheid past een notaris niet, aldus klagers.
2.4 Tenslotte verwijten klagers dat de oud-notaris iedere discussie uit de weg gaat. Klagers zijn van mening dat de oud-notaris daarmee niet de zorgvuldigheid betracht die van haar mag worden verwacht.
3. De klacht tegen de notaris
Klagers stellen dat de notaris bij het passeren van de akte van verdeling te kennen gaf geen kennis te hebben genomen van de inhoud van het dossier en daarom niet op de inhoud van de akte in te kunnen of willen gaan. Klagers vragen zich af of de notaris zorgvuldig heeft gehandeld door de akte van verdeling te passeren zonder kennis te hebben van de inhoud van het dossier.
4. Het verweer – algemeen deel
Verweerders verzoeken de Kamer om de behandeling van deze zaak achter gesloten deuren te doen plaatsvinden op grond van gewichtige redenen ex artikel 101 lid 4 Wna. Verweerders stellen dat het ambtsgeheim nog bestaat jegens de andere erfgenamen en dat een deugdelijke en eerlijke procesvoering met zich meebrengt dat zij zich vrij moeten kunnen voelen om een beroep te kunnen doen op gegevens ten aanzien waarvan zij tot geheimhouding verplicht zijn.
Verweerders voeren beiden primair een aantal niet-ontvankelijkheidsverweren. Voor zover de klacht mede is ingediend door [klaagster sub 2], [klaagster sub 3] en [klager sub 4], is deze volgens verweerders niet-ontvankelijk omdat een voldoende machtiging ontbreekt.
De door klagers ingediende klacht is volgens hen voorts niet-ontvankelijk omdat klagers deze procedure gebruiken als pressiemiddel om een schadevergoeding van verweerders te verkrijgen. Daarmee is volgens verweerders evident dat klagers misbruik van het klachtrecht maken.
5. Het verweer van de oud-notaris
5.1. De oud-notaris bestrijdt dat van enige bevoordeling of partijdigheid sprake is geweest. De oud-notaris trof een gecompliceerde nalatenschap aan met vermogensbestanddelen die deels uit het vermogen van erflaatster deels uit met vruchtgebruik ten behoeve van erflaatster belast vermogen bestonden. Zij stelt zich te hebben ingespannen om een voor alle erfgenamen acceptabel en redelijk verdelingsvoorstel op te stellen. Bovendien ging het om een voorstel, dat klager niet hoefde te accepteren. In dit verband is volgens de oud-notaris nog van belang dat alle partijen zich lieten bijstaan door ervaren en kundige adviseurs en advocaten. Ten aanzien van de vermeende fouten in haar voorstel voert de oud-notaris het volgende aan.
a) De oud-notaris betwist dat de erfgenamen het erover eens waren dat de datum van de verdeling van de effecten als datum voor bepaling van de waarde van die effecten moest worden gehanteerd. Indien zij wel overeenstemming zouden hebben bereikt op dit punt, zou zij hen daarin hebben gevolgd, maar volgens de oud-notaris was alleen klager sub 1. de mening toegedaan dat 11 maart 2009 als datum voor de waardebepaling moest worden genomen.
b) De oud-notaris betwist dat de erfgenamen overeenstemming hadden bereikt over de toedeling van de dagboeken aan [klaagster sub 3]. Dit blijkt volgens de oud-notaris ook uit het feit dat de verdeling van de dagboeken nog een onderwerp van discussie is gebleven na de vaststellingsovereenkomst van februari 2009. Aanvankelijk heeft zij nadat de dagboekjes bij haar op kantoor waren afgeleverd, op 6 maart 2009 [B] en [klaagster sub 3] geschreven haar te berichten naar welke dagboekjes de voorkeur uitgaat. Omdat overeenstemming ontbrak, heeft de oud-notaris – volgens haar in lijn met haar opdracht – de dagboeken verdeeld na raadpleging van de erfgenamen. De oud-notaris verwijst naar de brief van mr. J. Wildeboer d.d. 6 februari 2009 als genoemd onder j. waarin is overeengekomen dat eerst na raadpleging van de erfgenamen de verdeling door de notaris zal worden bepaald.
c) De oud-notaris stelt veel tijd en moeite te hebben gestoken in het vaststellen van de omvang van de lening van [klaagster sub 2]. Zij is daartoe gekomen na consultatie van de erfgenamen en [klaagster sub 2] en hun adviseurs en advocaten, op basis van haar dossier, de door de erfgenamen aangedragen documenten en de informatie van de executeur. Ook hier betrof het een voorstel van de oud-notaris.
5.2 De oud-notaris betwist dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Notaris [naam] is een vakbroeder, met zelf ook een ambtsgeheim. Bovendien was notaris [naam] geen derde, maar een notaris die als voorganger van de oud-notaris tot maart 2007 betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap. Daarnaast diende de oud-notaris zich te houden aan de procedure zoals notaris [naam] in zijn brief van 9 juni 2001 had geschetst. Bovendien bevonden zich er nog goederen uit de nalatenschap in de kluis van notaris [naam]. De oud-notaris betwist dat zij tegenover notaris [naam] in details op de stand van zaken van de afwikkeling is ingegaan.
5.3 Tenslotte stelt de oud-notaris dat het zogenoemd onvoldoend voortvarend handelen te wijten is aan de grote verdeeldheid tussen de erfgenamen over de wijze van verdeling, en voorts dat er met grote buitenlandse partijen moest worden gecommuniceerd, dat er procedures aanhangig waren etc.
6. Het verweer van de notaris
6.1. De notaris voert nog een derde niet-ontvankelijkheidsverweer dat specifiek ziet op de tegen hem gerichte klacht. Hij stelt zich op het standpunt dat die klacht niet nader is
onderbouwd, waardoor hij zich onvoldoende kan verweren tegen de verwijten die hem worden gemaakt.
6.2 Voor zover ook dit niet-ontvankelijkheidverweer wordt gepasseerd, voert de notaris aan dat hij het dossier voorafgaand aan het passeren zorgvuldig heeft bestudeerd en dat hij zich er tijdens de bespreking voorafgaand aan het passeren van heeft vergewist dat de te ondertekenen akte de door klagers gewenste inhoud had. Alle erfgenamen, hun adviseurs en hun advocaten, inclusief klager sub 1. hebben de akte van verdeling tijdig namelijk op 8 februari 2012 van de oud-notaris in concept ontvangen. Zij hebben alle gelegenheid gekregen om de inhoud van die akte zorgvuldig te bestuderen, te bespreken en om de rechtsgevolgen van de akte te onderzoeken.
7. De beoordeling m.b.t de klacht tegen de oud-notaris
7.1 In gevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient te beoordelen of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
7. 2 Het verzoek van verweerders de behandeling van de zaak achter gesloten deuren te behandelen is door de voorzitter ter zitting afgewezen.
7.3 Met betrekking tot de niet-ontvankelijkheidsverweren die verweerders voeren, oordeelt de kamer dat daarvoor thans geen gronden meer zijn, nu genoemde volmachten door klagers zijn overgelegd en in repliek de klacht van klagers nader is onderbouwd.
7.4 Ten aanzien van de stelling van verweerders dat klagers deze procedure gebruiken als pressiemiddel om een schadevergoeding van verweerders te krijgen, oordeelt de kamer het volgende. Wat er ook zij van de bedoeling van klagers met deze klacht, het staat hen vrij het handelen of nalaten van verweerders ter beoordeling aan de kamer voor te leggen om te bezien of de handelwijze van de notaris dan wel kandidaat-notaris een verwijtbare gedraging in de zin van artikel 93 lid 1 Wna oplevert. Dit verweer treft derhalve geen doel.
7.5 In de eerste inhoudelijke klacht verwijten klagers dat de notaris bij het verdelingsvoorstel betreffende de dagboekjes d.d. 4 september 2009 geheel is voorbijgegaan aan de eerder door alle erfgenamen geaccepteerde keuze van [klaagster sub 3]. Daarover oordeelt de kamer als volgt. Reeds op 6 maart 2009 heeft de oud-notaris een schikkingsvoorstel over verdeling van de dagboekjes toegezonden aan klagers. Nu klagers het klaagschrift op 27 augustus 2012 hebben ingediend, is dit klachtonderdeel derhalve niet-ontvankelijk. Ingevolge artikel 99 lid 15 Wna kan een klacht immers slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Ten overvloede oordeelt de kamer dat dit klachtonderdeel ook ongegrond is om de navolgende reden. Het staat vast dat de oud-notaris twee voorstellen ter verdeling van de dagboekjes aan de erfgenamen en hun raadslieden c.q. adviseurs heeft toegezonden, te weten op 6 maart 2009 en op 4 september 2009, naar aanleiding van het daaromtrent gestelde in de vaststellingsovereenkomst van 17 februari 2009. In genoemde brieven betrof het beide keren een voorstel tot verdeling. In de laatstgenoemde brief heeft zij daarbij voorts verzocht om commentaar op de daarin voorgestelde verdeling teneinde de eventuele commentaren aan alle partijen te zenden en in een gezamenlijke bespreking met de adviseurs c.q. raadslieden op te lossen. De raadsman mr. J. Wildeboer van klager sub 1. heeft in zijn brief van 12 november 2009 aangegeven het niet eens te zijn met betreffend verdelingsvoorstel, waarna de oud-notaris daarop heeft gereageerd bij brief van 24 december 2009, waarin zij klager sub 1. heeft voorgesteld om in overleg te treden met de erfgenamen, hun adviseurs en advocaten. De erfgenamen zijn vervolgens onderling in overleg getreden zonder bemoeienis van de notaris. Vervolgens heeft de oud-notaris op 14 december 2011 bericht ontvangen dat de erfgenamen een vaststellingsovereenkomst als genoemd onder u. van onderhavige beslissing hebben gesloten, waarin de dagboekjes aan [klaagster sub 3] zouden worden toebedeeld, hetgeen ook daadwerkelijk is geschied.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden oordeelt de kamer dat van enige schending van zorgvuldigheid door de oud-notaris geen sprake is.
De oud-notaris heeft zich in casu voldoende ingespannen voor klagers, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.
7.6 De klacht betreffende de door de oud-notaris voorgestelde datum voor aandelenwaardering als genoemd in haar brief van 4 september 2009 beoordeelt de kamer als volgt. Vast staat dat klagers het eens waren over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst van 14 december 2011. Vast staat voorts dat klagers de verdelingsakte op 4 april 2012 hebben getekend. In de periode tussen 14 december 2011 en 4 april 2012 heeft de oud-notaris de concept verdelingsakte op 8 februari 2012 aan de erfgenamen toegezonden en heeft klager bij e-mailbericht van 14 februari 2012 zijn commentaar op de concept akte aan de oud-notaris laten weten. Daarop heeft de oud-notaris de concept akte aangepast. In genoemd commentaar wordt onderhavige klacht, - te weten de onjuiste datum van aandelenwaardering –, niet door klager genoemd. Ook in de bespreking voorafgaand aan de ondertekening van de akte van verdeling op 4 april 2012 heeft klager onderhavige klacht niet kenbaar gemaakt aan de oud-notaris of notaris.
Het stond klager vrij om al dan niet tot ondertekening van betreffende akte over te gaan.
Gelet op de binnen de familie bestaande conflicten tussen de erfgenamen na het overlijden van erflaatster, heeft de oud-notaris een datum als peildatum gekozen waarover overeenstemming bestond. Niet valt in te zien dat de keuze voor deze datum zodanig onjuist was dat de oud-notaris niet tot deze keuze heeft kunnen komen. De kamer acht dit klachtonderdeel in het licht van het voorgaande ongegrond.
7.7 Met betrekking tot het door de oud-notaris gestelde betreffende de vaststelling van de lening van [klaagster sub 2] als genoemd in de brief van 4 september 2009, oordeelt de kamer het volgende. In het licht van de feiten en omstandigheden als genoemd onder 7.4, stond het de oud-notaris vrij om onderhavig voorstel te doen. Op 14 februari 2012 noch op 4 april 2012 hebben klagers hun klachten hierover kenbaar gemaakt aan de oud-notaris en notaris.
De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
7.8 Klagers stellen voorts dat de oud-notaris de geheimhoudingsplicht heeft geschonden door informatie betreffende de afwikkeling van de boedel aan notaris mr. [naam] te verstrekken. Dienaangaande oordeelt de kamer als volgt.
Ingevolge artikel 22 Wna is de notaris, voorzover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. De oud-notaris heeft in haar verweerschrift betwist dat door haar informatie aan mr. [naam] is verstrekt, anders dan de mededeling dat de nalatenschap nog niet was afgewikkeld. Vast staat dat notaris mr. [naam] vanaf 2000 als boedelnotaris was benoemd door de executeur-testamentair van erflaatster dhr. [naam]. Ook bevonden er zich nog goederen uit de nalatenschap in de kluis van zijn kantoor. Deze mededeling beschouwt de kamer als een handeling welke behoort tot de normale werkwijze van de oud-notaris in gesprek met de notaris welke zij heeft opgevolgd. De geheimhoudingsplicht strekt zich niet uit tot de wijze waarop een notaris te werk gaat. Ook uit de overige stukken van het dossier is de kamer voorts niet gebleken van mogelijke schending van de geheimhoudingsplicht. Nu niet is komen vast te staan dat de oud-notaris haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden wordt dit klachtonderdeel derhalve ongegrond verklaard.
7.9 Met betrekking tot de klacht aangaande het lange tijdsverloop oordeelt de kamer het volgende. Vast staat dat bij de verdeling de rechtstreeks betrokkenen lange tijd verdeeld zijn geweest zodanig dat verschillende gerechtelijke procedures zijn gevoerd en onderling overleg is geweest zonder bemoeienis van de oud-notaris. Zulks heeft het niet eenvoudig gemaakt voor de oud-notaris om een standpunt dienaangaande in te nemen. De oud-notaris heeft haar werkzaamheden eind februari 2009 hervat nadat tussen partijen de eerste vaststellingsovereenkomst was gesloten en heeft begin 2011 de erfgenamen geïnformeerd dat zij eind 2011 zou defungeren. Dat na haar voorstel, neergelegd in het schrijven van 24 december 2009, om de erfgenamen opnieuw in onderling overleg te laten treden, zij in november 2011 bericht ontvangt dat de erfgenamen mogelijk overeenstemming bereiken en mitsdien geruime tijd is verstreken, kan alsdan niet aan haar verweten worden. Mitsdien acht de kamer dit klachtonderdeel ongegrond.
7.10 De klacht van klagers dat de oud-notaris iedere discussie uit de weg gaat, wordt door de kamer voorts als volgt beoordeeld. De brief met daarin het gestelde namens klager sub 1. van mr. J. Wildeboer d.d. 12 november 2009 en daarop de reactie van de oud-notaris d.d. 24 december 2009 is wellicht kort maar geven de kamer geen aanleiding om gegeven de omstandigheden van het geval en de overige feiten deze klacht gegrond te verklaren.
8. De beoordeling m.b.t. de klacht tegen de notaris
8.1 Met de klacht jegens de notaris waarin klager stelt dat deze onzorgvuldig zou hebben gehandeld bij het passeren van de akte van verdeling, overweegt de kamer als volgt. Geruime tijd voor de datum van 4 april 2012 hebben alle erfgenamen, hun raadslieden en adviseurs de akte van verdeling in concept ontvangen. Na het ontvangen commentaar daarop is het concept aangepast. De notaris heeft in zijn verweerschrift gesteld dat hij voorafgaand aan het passeren van de verdelingsakte zich er van heeft vergewist dat de te ondertekenen akte de door klagers gewenste inhoud had. Niet is gebleken dat dit niet zo was. De notaris heeft derhalve de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. Van andere omstandigheden welke een eventuele schending van de zorgvuldigheid door de notaris zouden moeten vormen, is de kamer ook overigens niet gebleken. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
8.2 Ten slotte oordeelt het kamer ten aanzien van de door de oud-notaris en de notaris te betrachten vereiste zorgvuldigheid nog het volgende. Klagers hebben veelvuldig hun raadslieden en hun adviseurs geconsulteerd bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Zowel de oud-notaris als de notaris mochten er dan ook op vertrouwen dat klagers de juridische consequenties van bijvoorbeeld de rechterlijke uitspraken, het verdelingsvoorstel, van de buiten hen overeengekomen afspraken met de erfgenamen en van de concept verdelingsakte volledig onderkenden en begrepen.
8.3 Dat leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De kamer voor het notariaat:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.A.J. Peeters, voorzitter, mrs. O.J. van Leeuwen,
E.E. von Wolzogen Kühr, J.P. van Harseler en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2013.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden
kennisgeving.