ECLI:NL:TNOKAMS:2013:3 Kamer van toezicht Amsterdam 529388/NT 12-59 B
ECLI: | ECLI:NL:TNOKAMS:2013:3 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-05-2013 |
Datum publicatie: | 04-07-2013 |
Zaaknummer(s): | 529388/NT 12-59 B |
Onderwerp: | Overig |
Beslissingen: | Klacht gegrond met waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | De kamer is van oordeel dat de notaris als executeur tot hoofdtaak heeft de nalatenschap van erflaatster tot effenheid te brengen. Daaronder valt ook het informeren van eventuele schuldeisers van de boedel. Nu de notaris in casu niet alleen als executeur maar tevens als notaris fungeerde, lag het op zijn weg om eerder nader onderzoek in te stellen naar mogelijke aanspraken van klager en zijn zusters op de nalatenschap van erflaatster. Niet gebleken is dat de notaris zulks eerder dan in het kader van zijn verweer in onderhavige procedure heeft gedaan. De door klager gestelde feiten en omstandigheden vormden een voldoende grond voor de notaris zijn onderzoek in een eerder stadium te verrichten. |
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
TE AMSTERDAM
Beslissing van 14 mei 2013 in de klacht met nummers 529388/NT 12-59 B van:
[klager],
wonende te [woonplaats],
klager,
tegen:
[de notaris],
notaris te [vestigingsplaats],
de notaris .
Het verloop van de procedure
Bij beslissing van 2 augustus 2012 – welke beslissing als hier ingelast en overgenomen wordt beschouwd en die in kopie aan deze beslissing is gehecht – heeft de voorzitter van de kamer van toezicht de onderhavige klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Bij brief van 3 augustus 2012 heeft klager tegen de beschikking van de voorzitter verzet aangetekend. Bij beslissing van 18 december 2012 – welke beslissing als hier ingelast en overgenomen wordt beschouwd en die in kopie aan deze beslissing is gehecht – is het verzet gegrond verklaard. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 maart 2013, tijdens welke behandeling zowel klager als de notaris het woord hebben gevoerd en hun standpunten nader hebben toegelicht. Verder was aanwezig mevrouw [naam], medewerkster van het notariskantoor van [de notaris]. Partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Uitspraak is bepaald op 14 mei 2013.
1. De feiten
De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:
a. Op 8 december 2011 is te [woonplaats] overleden mevrouw [naam], de stiefmoeder van klager (hierna: erflaatster).
b. Het kantoor van de notaris is bij testament van erflaatster van 16 november 2011 tot executeur in de nalatenschap van erflaatster benoemd.
c. Erflaatster was de niet hertrouwde weduwe van de heer [naam], de vader van klager (hierna: [de vader]). Uit dat huwelijk zijn geen kinderen geboren.
Erflaatster en [de vader] hebben, voorafgaand aan hun huwelijk, huwelijkse voorwaarden gesloten op 21 juli 1956, met uitsluiting van iedere gemeenschap en zonder enig verrekenbeding.
d. Op 21 juli 1956 heeft [de vader] een testament gemaakt. Dit testament hield in:
1. herroeping voorgaande testamenten; 2. legaat van zuiver vruchtgebruik aan zijn echtgenote; 3. benoeming van zijn vier kinderen (naar de kamer begrijpt uit een eerder huwelijk), onder wie klager, tot enig erfgenamen; 4. benoeming van erflaatster en de heer [naam notaris] te [vestigingsplaats] tot executeur.
e. [De vader] is op 61-jarige leeftijd overleden op 22 december 1961.
f. In een brief van 13 april 2012, door de notaris per e-mail verzonden aan mr. M.W.E. van Esch van de KNB (als bemiddelaar) en aan klager, heeft de notaris geschreven – voor zover hier van belang - : “Uw brief met als bijlage de brief van [klager] van naar ik aanneem 10 april 2012 heb ik in goede orde ontvangen. Ten aanzien van de inhoud wil ik het volgende opmerken. 1. verjaring. Voor het huidig recht verwijs ik naar artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek dat luidt: “Artikel 100 Hij die een nalatenschap in bezit heeft genomen, kan die nalatenschap en de daartoe behorende goederen niet eerder door verjaring ten nadele van de rechthebbende verkrijgen dan nadat diens rechtsvordering tot opeising is verjaard. Artikel 101 Een verjaring begint te lopen met de aanvang van de dag na het begin van het bezit. Artikel 105 1. Hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, verkrijgt dat goed, ook al was zijn bezit te goeder trouw. Artikel 306 Indien de wet niet anders bepaalt, verjaart een rechtsvordering door verloop van twintig jaren” (…………………………………….)
Een punt wat eigenlijk hieraan voorafgaande speelt is of de nalatenschap van de vader van [klager] wel een positief saldo kende en of derhalve niet alle goederen die hij achterliet moesten worden gebruikt voor voldoening van de schulden en er wellicht sprake is geweest dat de weduwe, mevrouw [naam], uit eigen middelen schulden heeft voldaan voor de nalatenschap van haar echtgenoot. (…) Ik hoop dat de voorgaande opsomming van wetsartikelen [klager] meer kan overtuigen dan mijn samenvatting hiervan. Punt 2 is eigenlijk een verdere uitwerking van punt 1, zodat ik hier slechts wil opmerken dat er voor zover ik zelf en ook [klager] hebben kunnen nagaan, nooit een afgifte van vruchtgebruik heeft plaatsgevonden. Dit versterkt eerder de indruk dat er geen baten waren waarop een vruchtgebruik gevestigd kon of hoefde te worden. [Klager] neemt weliswaar allerlei stellingen in deze aan maar zonder bewijs leidt dit tot niets. Het is aan hem om zijn stelling te bewijzen. Zolang hij dit niet doet kan ik ook niet anders doen dan van de hiervoor vermelde wettelijke regels uitgaan, inhoudende dat hij geen andere rechten heeft dan als legataris.”
g. Op 24 april 2012 heeft klager in een e-mailbericht, in antwoord op voornoemde brief van de notaris, geschreven – voor zover hier van belang - : “In antwoord op Uw email van 13 april zou ik u willen verzoeken mij de stukjes tekst te willen toezenden, samen met Uw argumentatie waarop u Uw mening van verjaring baseert. Ik kan dit er namelijk niet uit lezen en kan me nog steeds niet voorstellen dat vruchtgebruik ooit kan verjaren; dat zou het hele principe van vruchtgebruik (aflopend pas bij overlijden van vruchtgebruiker) immer volkomen op losse schroeven zetten en dan voor notarissen niet meer te hanteren.” In deze brief heeft klager eveneens vermeld dat een neef van hem twee Japanse prenten, die klager aan zijn vader had gegeven, uit de nalatenschap van erflaatster had ontvangen.
h. Voorts heeft klager een kopie van een brief van de heer [naam notaris] te [vestigingsplaats] gedateerd 3 februari 1962 aan de notaris toegezonden, waarin wordt vermeld – voor zover hier van belang - : ” De nalatenschap bestaat uit ruim f 3000,-- bij de bank (hiervan moeten de begrafeniskosten en eventuele belastingschulden en andere schulden worden betaald); twee aandelen [handelsnaam] N.V.; en misschien (ik weet dit niet zeker) enkele effecten; dan de inboedel (behalve datgene dat var, Marieke is) en deze moet nog getaxeerd worden.”
i. Ten slotte is uit de aan de pleitnotitie van de notaris aangehechte stukken, overgelegd ter zitting van 14 maart 2013, gebleken dat de notaris bij de Belastingdienst navraag heeft gedaan naar een eventuele successie-aangifte van erflaatster op 3 september 2012 en naar een eventuele successie-aangifte van de vader van klager op 22 januari 2013, hetgeen beide geen resultaat heeft opgeleverd.
2. De klacht
Nu klager bij verzetschrift twee volmachten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij de klacht ook namens zijn twee zussen, mevrouw [naam] , wonende te [woonplaats] en mevrouw [naam], wonende te [woonplaats], heeft ingediend, wordt de klacht beschouwd als van hem en zijn twee zusters afkomstig. De klacht van klager omvat drie onderdelen:
1. Klager heeft bezwaar tegen het z.i. onjuiste advies van de notaris betreffende de verjaring van de aanspraken van klager en zijn zusters op de nalatenschap van hun vader na het overlijden van de vruchtgebruikster van die nalatenschap.
2. Klager verwijt de notaris dat hij geen enkele mededeling heeft gedaan over de wijze van totstandkoming van het laatste testament van erflaatster en de wijze van afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.
3. Klager heeft bezwaar tegen de wijze waarop de notaris de nalatenschap van erflaatster heeft afgewikkeld. Hij meent dat de notaris bij de verdeling van de nalatenschap ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de belangen en rechten van de erfgenamen van zijn vader, te weten klager en zijn zusters. De nalatenschap is door de notaris eenzijdig verdeeld en toegedeeld aan de erfgenamen van erflaatster, zonder rekening te houden met de aanspraken van klager en zijn zusters op de nalatenschap van hun vader.
3. Het verweer
Het kantoor van de notaris is door erflaatster bij testament van 16 november 2011 benoemd tot executeur. De notaris heeft met klager kennis gemaakt op de begrafenis van erflaatster. Vanaf die dag is er een mail- en briefwisseling geweest. De notaris heeft voor klager nog het een en ander uitgezocht ten aanzien van de nalatenschap van zijn vader. Uit geen enkel stuk blijkt volgens hem dat er nog rechten van de erfgenamen van [de vader] zouden zijn. De notaris heeft bij de ondertekening van het laatste testament door erflaatster nog kort daarover met haar gesproken. Erflaatster heeft hem medegedeeld dat alles in de nalatenschap van haar man was afgewikkeld.
De notaris meent dat klager niet-ontvankelijk is ten aanzien van klachten over de afwikkeling van een nalatenschap die is opengevallen in 1961. De notaris stelt daartoe dat de rechten van de erfgenamen op grond van de wet na 20 jaar verjaren. In zijn brief van 13 april 2012 aan mr. M.W.E. van Esch van de KNB beroept de notaris zich op verjaring en baseert hij zich daarbij op artikel 1:100 BW e.v. (de kamer begrijpt: de artikelen 3:100 e.v. van het B.W.).
Volgens de notaris is het niet zijn taak, als executeur in een andere nalatenschap, meer te doen dan hij voor klager gedaan heeft.
De notaris heeft gehandeld namens erflaatster en niet in opdracht van klager.
Mocht klager echter nog claims uit de nalatenschap van zijn vader kunnen onderbouwen dan is de notaris bereid, zo begrijpt de kamer, als executeur van de nalatenschap deze stukken te beoordelen. Mocht klager dan niet tevreden zijn met het oordeel van de notaris over de gestelde aanspraken, dan staat het klager vrij zich tot de burgerlijke rechter te wenden.
4. De beoordeling
4.1 Ingevolge artikel 98 lid 1 van de Wet op het notarisambt (zoals dat luidde vóór 1 januari 2013, hierna: Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient te beoordelen of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Ingevolge artikel 22 Wna is de notaris (voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald) verplicht tot geheimhouding van al hetgeen, waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheden als zodanig kennis neemt. Over de nalatenschap van erflaatster zelf en over de wijze van totstandkoming van haar testament behoeft de notaris aan klager als buitenstaander in die nalatenschap geen inlichtingen te geven. De kamer wijst dit klachtonderdeel als genoemd onder 2.2. dan ook af.
4.3 Klager is geen erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster, doch kan slechts rechten ontlenen aan het testament van zijn in 1961 overleden vader. Mogelijk is hij op grond van dat testament tezamen met zijn zussen hoofdgerechtigde van ten tijde van het overlijden van hun vader op grond van diens testament in vruchtgebruik aan (thans) erflaatster verbleven goederen. Door het overlijden van erflaatster is in dat geval aan het vruchtgebruik een einde gekomen, zodat de volledige eigendom is teruggekeerd bij de hoofdgerechtigden.
De notaris is executeur van het testament van erflaatster en heeft als zodanig geen betrokkenheid bij de afwikkeling van het testament van de vader van klager.
De positie van klager en zijn zusters is dat zij mogelijk aanspraken hebben op goederen uit de nalatenschap van erflaatster op grond van hun hoofdgerechtigheid ontleend aan het testament van hun vader.
4.4 De kamer is van oordeel dat de notaris als executeur tot hoofdtaak heeft de nalatenschap van erflaatster tot effenheid te brengen. Daaronder valt ook het informeren van eventuele schuldeisers van de boedel. Nu de notaris in casu niet alleen als executeur maar tevens als notaris fungeerde, lag het op zijn weg om eerder nader onderzoek in te stellen naar mogelijke aanspraken van klager en zijn zusters op de nalatenschap van erflaatster. Niet gebleken is dat de notaris zulks eerder dan in het kader van zijn verweer in onderhavige procedure heeft gedaan. De door klager gestelde feiten en omstandigheden vormden een voldoende grond voor de notaris zijn onderzoek in een eerder stadium te verrichten.
4.5 De kamer zal daarom de klacht voor zover genoemd onder 2.3, voor zover het betreft de wijze waarop de notaris de nalatenschap van erflaatster heeft afgewikkeld, gegrond verklaren.
4.6 Met betrekking tot de klacht over het onjuiste advies van de notaris aangaande de verjaring van het vruchtgebruik oordeelt de kamer als volgt.
Het vruchtgebruik eindigt door het overlijden van de vruchtgebruiker (art. 3:203 BW). Eerst daarna kan de bevrijdende verjaring van de vordering van de hoofdgerechtigde aanvangen, indien de erfgenamen van erflaatster een goed in bezit nemen zonder te weten dat dit goed aan een ander toebehoort. De verjaringsbepaling die de notaris heeft aangehaald (artikel 3:100 BW) heeft geen betrekking op de vordering van de hoofdgerechtigde na het eindigen van het vruchtgebruik, maar op de rechtsvordering tot opeising van de nalatenschap. Klagers vorderingen betreffen echter niet de opeising van de nalatenschap. Artikel 3:100 BW mist hier derhalve toepassing.
De notaris heeft - gezien het bovenstaande – klager onjuist geadviseerd met betrekking tot de verjaring van de vorderingen van klager en zijn zusters na het eindigen van het vruchtgebruik en mitsdien onzorgvuldig jegens hen gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom gegrond worden verklaard.
4.7 Nu de kamer tot het oordeel is gekomen dat de klacht, dat de notaris als executeur het onderzoek naar de gegrondheid van de aanspraken van klager in een eerder stadium had dienen uit te voeren, alsmede dat de notaris klager onjuist heeft geadviseerd zoals hiervoor onder 4.6 genoemd, gegrond is, wordt de maatregel van waarschuwing passend en geboden geacht.
4.8 De kamer beslist als volgt .
Beslissing
De kamer van toezicht:
- verklaart de klacht van klager gegrond in de zin zoals hiervoor vermeld onder 2.1 en 2.3 voor zover het betreft de wijze waarop
de notaris de nalatenschap van erflaatster heeft afgewikkeld.;
- legt de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort voorzitter, M. Bijkerk,
R.H. Meppelink, E.R.S.M. Marres en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van
mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris en mr. M. Land-Smorenburg, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2013.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.