ECLI:NL:TNOKAMS:2013:20 Kamer van toezicht Amsterdam 544142/NT 13-43 J

ECLI: ECLI:NL:TNOKAMS:2013:20
Datum uitspraak: 05-11-2013
Datum publicatie: 30-01-2014
Zaaknummer(s): 544142/NT 13-43 J
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Op grond van de in het geding gebrachte stukken overweegt de kamer dat niet eenduidig is vast te stellen op welk moment klagers kennis hebben genomen van het handelen van de notaris in deze. Zowel klagers als de notaris hebben bevestigd dat klagers in juni 2009 een bezoek hebben gebracht aan de notaris, echter uit dit bezoek kan naar het oordeel van de kamer niet afdoende worden geconcludeerd dat daarmee klagers in feite kennis hebben genomen van het handelen van de notaris. De notaris heeft gesteld dat klagers bij hun bezoek in juni 2009 vragen hebben gesteld over genoemde akte van 20 december 1990 en genoemde akte van levering van 31 januari 1992. Gespreksnotities daarvan ontbreken echter. Door klagers wordt betwist dat zij bij het bezoek in juni 2009 aan de notaris dergelijke vragen hebben gesteld. Klager sub 1 heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat het slechts een kort bezoek betrof, waarbij hij een kaartje (nr. 104) heeft ontvangen van de notaris. Nu onvoldoende is komen vast te staan dat klagers in juni 2009 kennis hebben genomen van het handelen van de notaris dienaangaande, zijn zij derhalve ontvankelijk in het tweede klachtonderdeel van onderhavige zaak.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 5 november 2013 in de klacht met nummer 544142 / NT 13-43 J van:

[klager sub 1 en

klager sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats],

klagers,

tegen

de oud-notaris,

oud-notaris te [vestigingsplaats],

de oud-notaris ,

1.Het verloop van de procedure

Bij beslissing van 15 maart 2013- welke beslissing in kopie is aangehecht en als hier ingelast en overgenomen wordt beschouwd – heeft de voorzitter van de kamer van toezicht in het arrondissement Haarlem de klacht van klagers tegen de notaris als niet-ontvankelijk afgewezen. Bij brief van 22 maart 2013, ingekomen 26 maart 2013, hebben klagers tegen de beschikking van de voorzitter verzet aangetekend. Per 1 januari 2013 is de kamer van toezicht in het arrondissement Haarlem opgegaan in de nieuwe kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam. Bij beslissing van 16 juli 2013 – welke beslissing als hier ingelast en overgenomen wordt beschouwd en die in kopie aan deze beslissing is gehecht – is het verzet gegrond verklaard. De behandeling van de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden op 5 september 2013, tijdens welke behandeling zowel klagers als de notaris het woord hebben gevoerd en hun standpunten nader hebben toegelicht. Door klagers en de notaris zijn pleitnotities overgelegd. Daarnaast is door de notaris een afschrift van de ruilverkavelingsakte van 22 december 1989, verleden door notaris [notaris] te [vestigingsplaats], overgelegd. Uitspraak is bepaald op 5 november 2013.

2. De feiten

Bij de beoordeling van de klacht als genoemd onder 1. wordt uitgegaan van de feiten zoals uiteengezet in de beschikking van de voorzitter van de kamer van toezicht in het arrondissement Haarlem van 15 maart 2013. Daarbij overweegt de kamer voor het notariaat dat als datum van indiening van het klaagschrift een andere datum heeft te gelden dan genoemd in de beschikking van de voorzitter van de kamer van toezicht in het arrondissement Haarlem van 15 maart 2013. Nu in het schrijven van klagers van 1 augustus 2012 slechts een verzoek tot het instellen van een onderzoek naar het kantoor van de notaris is neergelegd, kan naar het oordeel van de kamer genoemde datum niet als indieningsdatum van het klaagschrift van klagers gelden. Derhalve beschouwt de kamer het schrijven van klagers van 20 augustus 2012, ingekomen op 28 augustus 2012, waarin zij hun klacht tegen de notaris hebben uiteengezet als formeel klaagschrift in onderhavige procedure.

3. De klacht

3.1 Klagers maken de notaris twee verwijten.

Klagers verwijten de notaris ten eerste dat bewust onjuistheden zijn vermeld in de akte van 20 december 1990, verleden door [notaris], notaris te [vestigingsplaats], waarbij twee percelen grond, gelegen aan [adres] tussen en achter de panden [adres] en [adres] en aan het water “De Krommenie”, worden verkocht namens de Diakonie van de Hervormde Gemeente te Krommenie en Krommeniedijk aan de Stichting Beheer Hervormde Kerk te Krommeniedijk. Deze percelen worden daarin nader aangeduid als kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie [nr.], nummers [nr.], groot 16 are en 90 centiare, en [nr.], groot 24 are en 50 centiare.

Klagers stellen dat de notaris bewust genoemde oppervlakte van perceel nummer [nr.] heeft gewijzigd van 1090 m2 in 1690 m2, met als gevolg dat de oppervlakte van het aangrenzende perceel, hetwelk in eigendom is van klagers, gelegen aan [adres] te [gemeente] kadastraal aangeduid met nummer [nr.], is verminderd met 200 m2.

3.2 Ten tweede verwijten klagers de notaris dat hij bij het verlijden van de transportakte van 31 januari 1992 betreffende genoemd perceel van klagers hen bewust niet heeft geïnformeerd over de voorafgaande eigendomsverkrijging(en) van de Diakonie van de Hervormde Gemeente te Krommenie en Krommeniedijk zoals genoemd in de akte van 20 december 1990.

4. Het verweer

4.1 De notaris voert een aantal niet-ontvankelijkheidsverweren. Daarnaast is de klacht ongegrond, aldus de notaris.

Allereerst is volgens de notaris sprake van verjaring; in juni 2009 hebben klagers een bezoek gebracht aan de notaris en hebben zij niet alleen vragen gesteld over genoemde akte van 20 december 1990 en genoemde akte van levering van 31 januari 1992, maar daarbij is ook door de notaris aan klagers uitgelegd hoe een ruilverkaveling werkt en welke onderzoeksverplichtingen een notaris bij de overdracht van een onroerende zaak in het algemeen heeft. Klagers hebben in dat gesprek uitdrukkelijk aangegeven geen genoegen te nemen met de uitleg van de notaris en hem laten weten dat er in hun ogen sprake was van fouten waardoor zij in hun belangen waren getroffen.

4.2 Voorts is de akte van 20 december 1990, waarbij genoemde twee percelen grond zijn overgedragen, door een andere notaris verleden, namelijk door notaris [notaris] te [vestigingsplaats], en niet door de notaris zelf. De notaris was in die tijd weliswaar verbonden aan het kantoor van notaris [notaris] als kandidaat-notaris, doch op grond van de toenmalige Notariswet (artikel 50) kon de kandidaat-notaris niet zelfstandig tuchtrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.

Bovendien waren klagers bij deze akte niet betrokken als partij. Zij waren ten tijde van het verlijden van deze akte ook geen eigenaar van enige onroerende zaak betrokken bij die akte.

De notaris betwist dat klagers derhalve als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.

4.3 Voor zover de klacht van klagers ziet op fouten welke de notaris zou hebben gemaakt bij het verlijden van de akte van 31 januari 1992, waarbij aan klagers het perceel als genoemd onder 3.1 van onderhavige beslissing werd overgedragen, stelt de notaris het volgende.

Uit de transportakte d.d. 31 januari 1992 blijkt dat de daarbij aan klagers overgedragen onroerende zaken door hun verkoper werden verkregen als gevolg van toedeling aan hem krachtens de Ruilverkavelingswet 1954. Klagers miskennen dat ruil- dan wel herverkaveling een originaire wijze van eigendomsverkrijging meebrengt, aldus de notaris.

Het vermelden van de toedeling krachtens genoemde ruilverkaveling volstond als vermelding van de wijze van voorafgaande eigendomsverkrijging, en verdere vermelding van de verkrijging van de eigendom door de overdragende partij voorafgaand aan de toedeling krachtens de Ruilverkavelingswet was dus niet geïndiceerd, aldus de notaris.

5. De beoordeling

5.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient te beoordelen of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel van klagers overweegt de kamer het volgende.

Uit de stukken van het dossier, meer specifiek de akte van 20 december 1990, als genoemd onder 3.1 van onderhavige beslissing, blijkt dat op vermelde datum genoemde akte is verleden door notaris [notaris] te [vestigingsplaats]. Hiermede is komen vast te staan dat niet de notaris maar notaris [notaris] op genoemde datum betreffende akte van 20 december 1990 heeft opgemaakt. Dientengevolge kan op deze grond de notaris niet door klagers worden aangesproken. Dat de notaris op 20 december 1990 als kandidaat-notaris op het kantoor van notaris [notaris] werkzaam was doet daaraan niet af. Derhalve acht de kamer klagers niet-ontvankelijk in hun klacht jegens de notaris wat betreft het verlijden van de akte van 20 december 1990.

Aan beoordeling van het verweer van de notaris dat klagers niet als belanghebbenden zijn te beschouwen met betrekking tot onderhavige akte, komt de kamer dan ook niet toe.

5.3 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de het tweede klachtonderdeel overweegt de kamer het volgende.

Ingevolge artikel 99 lid 15 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Het motief van de wetgever voor het opnemen van deze termijn is in de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer II, 1996-1997, 23 706, nr. 12) als volgt verwoord:

“(…) De reden daarvoor is met name gelegen in het feit dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen. Gezien het karakter van de procedure, waarbij elke klager zelf de procedure zonder vormvoorschriften in gang kan zetten, acht ik een dergelijke termijn alleszins aanvaardbaar. De notaris moet ook niet tot in lengte van jaren kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen. (…)”

Op grond van de in het geding gebrachte stukken overweegt de kamer dat niet eenduidig is vast te stellen op welk moment klagers kennis hebben genomen van het handelen van de notaris in deze. Zowel klagers als de notaris hebben bevestigd dat klagers in juni 2009 een bezoek hebben gebracht aan de notaris, echter uit dit bezoek kan naar het oordeel van de kamer niet afdoende worden geconcludeerd dat daarmee klagers in feite kennis hebben genomen van het handelen van de notaris. De notaris heeft gesteld dat klagers bij hun bezoek in juni 2009 vragen hebben gesteld over genoemde akte van 20 december 1990 en genoemde akte van levering van 31 januari 1992. Gespreksnotities daarvan ontbreken echter. Door klagers wordt betwist dat zij bij het bezoek in juni 2009 aan de notaris dergelijke vragen hebben gesteld. Klager sub 1 heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat het slechts een kort bezoek betrof, waarbij hij een kaartje (nr. 104) heeft ontvangen van de notaris.

Nu onvoldoende is komen vast te staan dat klagers in juni 2009 kennis hebben genomen van het handelen van de notaris dienaangaande, zijn zij derhalve ontvankelijk in het tweede klachtonderdeel van onderhavige zaak.

5.4 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel oordeelt de kamer als volgt.

De notaris heeft op genoemde datum betreffende akte verleden waarbij aan klagers het perceel gelegen aan [adres] te [gemeente], kadastraal aangeduid met nummer [nr.], is overgedragen. De notaris heeft in zijn verweer gemotiveerd uitgelegd om welke redenen kon worden volstaan met het vermelden van de toedeling krachtens genoemde ruilverkaveling als wijze van voorafgaande eigendomsverkrijging en verdere vermelding van de verkrijging van de eigendom door de overdragende partij voorafgaand aan de toedeling krachtens de Ruilverkavelingswet niet geïndiceerd was. De kamer is het eens met dit door de notaris gegeven verweer. Op grond van de onderhavige stukken is de kamer voorts niet gebleken dat genoemde akte niet voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 37 Wna e.v.. Nu onderhavige akte voldoet aan de wettelijke vereisten en de kamer ook overigens geen feiten of omstandigheden bekend zijn waarop de notaris een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, concludeert de kamer tot ongegrondverklaring van onderhavig klachtonderdeel.

5.5 De kamer overweegt tenslotte ten aanzien van het verweer van de notaris met betrekking tot het niet horen als verweerder in de verzetsprocedure het volgende. Ingevolge artikel 99 lid 5 Wna kan de voorzitter van de kamer voor het notariaat een klacht na een summier onderzoek terstond afwijzen. Wijst de voorzitter de klacht af dan kan de klager binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de kamer voor het notariaat. Ten gevolge van het verzet vervalt de beslissing van de voorzitter, tenzij de kamer het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaart (artikel 99 lid 11 Wna). Meent de kamer dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, dan kan zij zonder nader onderzoek het verzet ongegrond verklaren. De klager die daarom vraagt moet echter wel in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord (artikel 99 lid 12 Wna). In de verzetsprocedure voorziet de wet niet in het horen van de notaris tegen wie de klacht zich richt. De kamer oordeelt daarom dat de verzetsprocedure in onderhavige zaak op juiste wijze is gevolgd alsmede dat ook overigens het beginsel van hoor en wederhoor op de juiste wijze, zowel in de verzetsprocedure als in onderhavige procedure, is toegepast.

5.6 De kamer beslist als volgt.

Beslissing

De kamer voor het notariaat:

- verklaart het eerste klachtonderdeel als genoemd onder 3.1 van onderhavige beslissing niet-ontvankelijk,

- verklaart het tweede klachtonderdeel als genoemd onder 3.2 van onderhavige beslissing ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzitter, mrs. E.R.S.M. Marres,

A.M.J.M. Ploumen, R.H. Meppelink en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2013.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden

kennisgeving.