ECLI:NL:TNOKAMS:2013:19 Kamer van toezicht Amsterdam 533428/NT 12-77 P 551006/NT 13-66 P

ECLI: ECLI:NL:TNOKAMS:2013:19
Datum uitspraak: 19-12-2013
Datum publicatie: 20-01-2014
Zaaknummer(s):
  • 533428/NT 12-77 P
  • 551006/NT 13-66 P
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond met ontzetting uit het ambt
Inhoudsindicatie: Vast staat (onder meer) dat de oud-notaris willens en wetens aanzienlijke onttrekkingen aan de derdengeldrekening (en aan de kantoorrekening) ten laste van cliëntendossiers en ten gunste van zichzelf heeft gedaan, de laatste twee keer zelfs ondanks de door het BFT gegeven waarschuwing op 21 november 2012. Ook staat vast dat de oud-notaris heeft geprobeerd deze onttrekkingen te verhullen door ten onrechte de indruk te wekken dat geldbedragen ten bate van de betrokken dossiers werden overgeboekt, terwijl in feite het geld werd overgeboekt naar zijn privérekening. Ontzetting uit het ambt.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 19 december 2013 in de klacht met nummer 533428/NT 12-77 P van:

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

hierna: het BFT

en in de ambtshalve klacht met nummer 551006/NT 13-66 P van de voorzitter

tegen:

[naam oud-notaris],

oud-notaris te [plaats],

raadsman: mr. J.H. Stek;

de oud-notaris.

1. Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

  • in de klacht met nummer 533428/NT 12-77 P:

- het klaagschrift met bijlagen van 27 december 2012;

- het verweerschrift met bijlage van 27 februari 2013;

- de repliek met bijlagen van 27 maart 2013;

- de dupliek van 10 mei 2013;

  • in de klacht met nummer 551006/NT 13-66 P:

- de beslissing van 20 december 2012 van de voorzitter, waarin hij een onderzoek gelast bij de oud-notaris, als bedoeld in artikel 96 lid 6 Wet op het notarisambt (oud);

- de opdracht van 21 december 2012 van de plaatsvervangend voorzitter aan het BFT tot uitvoering van het onderzoek;

- het conceptrapport van het BFT van 26 juni 2013;

- het eindrapport van het BFT van 25 september 2013, met als bijlage de reactie van de oud-notaris op het conceptrapport van 26 juni 2013;

- het verslag van de plaatsvervangend voorzitter;

- de ambtshalve klacht van de voorzitter van 1 oktober 2013.

Hoewel daartoe door de kamer in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de oud-notaris niet gereageerd op het eindrapport van het BFT en de bedenkingen in de ambtshalve klacht van de voorzitter.

Bij de gezamenlijke mondelinge behandeling van de klachten op 17 oktober 2013 zijn de oud-notaris en diens raadsman niet verschenen. De raadsman heeft de secretaris voorafgaand aan de zitting telefonisch laten weten af te zien van het voeren van verweer ter zitting. Namens het BFT zijn in de klacht met nummer 533428/NT 12-77 P verschenen de heer J.A. Buijs en mr. A.T.A. Tilleman. Zij hebben het woord gedaan aan de hand van een pleitnotitie. Uitspraak is in beide zaken bepaald op heden.

2. De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klachten van belang zijnde feiten en omstandigheden:

a. De oud-notaris is directeur (enig aandeelhouder) van [naam BV], met als dochter [naam BV] (h.o.d.n. [notariskantoor X]). Daarnaast is de oud-notaris directeur (enig aandeelhouder) van herenmodezaak [naam BV] met als dochters herenmodezaken [namen BV’s].

b. De kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam heeft in de beslissing van 15 december 2009 aan de oud-notaris de maatregel van berisping opgelegd (417068/NT 09-2 B), daarin overwegende dat de oud-notaris een onverantwoord groot financieel risico op het ontstaan van een bewaringstekort heeft genomen door geld te onttrekken aan zijn kantoor en dat als lening te verstrekken aan zijn herenmodezaken.

c. Op 6 december 2011 heeft het BFT aan de oud-notaris geschreven: “(..) Zoals in een eerder gesprek door het BFT aangegeven acht het BFT het onjuist dat u de andere activiteiten met bijbehorende geldstroom vermengd. Het BFT heeft aangegeven dat u een duidelijke splitsing w.o. de geldstroom dient te scheiden met de andere bedrijfsactiviteiten. Het BFT ontvangt graag de grootboekrekening(en) met detail informatie van de “RC verhouding c.q. geldstroom” van de andere bedrijfsactiviteiten. Tevens heeft het BFT over de andere activiteiten u sterk in overweging gegeven de activiteiten hiervan te staken c.q. te verkopen. Zodat u zich volledig op de notariële praktijk kunt richten. Enige financiële “ondersteuning” c.q financiering van de andere bedrijfsactiviteit van de notariële praktijk acht het BFT vanaf het eerste controle bezoek niet toegestaan. Indien u onverhoopt hiermee doorgaat of bent gegaan acht het BFT dit in strijd met de Wna.(..) Mede gezien de financiële positie (verscherpt toezicht) en de vereisten van de Wna raad ik u sterk aan (..) spoedig passende maatregelen (..) te nemen om vergaande (negatieve) financiële consequenties voor de notariële praktijk te voorkomen.”

d. Op 21 november 2012 heeft het BFT een onderzoek uitgevoerd op het kantoor van de oud-notaris, waarbij indringend is gesproken over de uiterst zorgelijke financiële situatie van de oud-notaris, zijn notarispraktijk en de herenmodezaken.

e. Op 27 november 2012 heeft het BFT de oud-notaris in een emailbericht de afspraken vastgelegd, besproken op 21 november 2012: “Het behoeft geen betoog dat het BFT zich ernstig zorgen maakt over de continuïteit van uw notarispraktijk. De liquiditeit en solvabiliteit zijn sterk negatief. (…) De volgende afspraken zijn met u gemaakt: U gaat mij wekelijks (…) informeren over de voortgang en de volgende indicatoren: 1. Liquiditeitspositie (zakelijk)

2. Solvabiliteit (zakelijk) 3. Bewaringspositie (inclusief onderbouwing) 4 Tussentijdse Kolommenbalans (en resultatenrekening). - U zorgt voor een verbeterplan (..) – U gaat het BFT informeren indien er omstandigheden zijn die de continuïteit direct raken.(…)”

f. Naar aanleiding van de bijboeking op 26 november 2012 door [naam dochter-BV herenmodezaak, hierna BV B] op de kantoorrekening van een bedrag van € 19.000,- is vervolgens bij het BFT het vermoeden gerezen van mogelijke onttrekkingen, gezien de op 21 november 2012 geconstateerde negatieve liquiditeit.

g. Op 13 december 2013 is het BFT gebeld door de externe administrateur/boekhouder van de oud-notaris (de heer Jacco Pol) met de mededeling dat zich op het kantoor van de oud-notaris onregelmatigheden hebben voorgedaan en dat de oud-notaris zich bevoordeeld zou hebben ten laste van onder andere boedels.

h. Ingevolge artikel 110 lid 1 en artikel 112 lid 2 Wet op het notarisambt (oud) heeft het BFT op 14 december 2012 een onderzoek bij de oud-notaris ingesteld. Het BFT heeft toen vastgesteld dat de oud-notaris van de derdengeldrekening naar zijn privérekeningnummer de volgende overboekingen heeft gedaan, waarbij hij de indruk heeft willen wekken dat het geld ten behoeve van het omschreven dossier was overgeboekt:

  • 12-12-2012 omschrijving/naam: “[naam dossier, hierna A]” : € 24.500,- onder vermelding van “Voorschot nalatenschap [naam]” ;
  • 27-11-2012 omschrijving/naam: “[A]” : € 24.500,- onder vermelding van “Voorschot erfdeel moeder” ;
  • 19-11-2012 omschrijving/naam: “[naam advocatenkantoor]” : € 24.500,- onder vermelding van “9e deelbetaling depot”
  • 29-10-2012 omschrijving/naam: “[naam advocatenkantoor]” : € 24.500,- onder vermelding van “8e betaling depot”;
  • 24-10-2012 omschrijving/naam: “[naam advocatenkantoor]” : € 24.500,- onder vermelding van “7e uitbetaling depot”;
  • 03-10-2012 omschrijving/naam: “[naam advocatenkantoor]”: € 24.500,- onder vermelding van “6e uitbetaling depot”;
  • 19-09-2012 omschrijving/naam: “[naam advocatenkantoor]”: € 24.500,- onder vermelding van “5e uitbetaling depot”;
  • 10-09-2012 omschrijving/naam: “[naam advocatenkantoor]”: € 24.500,- onder vermelding van “4e uitbetaling depot”;
  • 20-08-2012 omschrijving/naam: “[naam advocatenkantoor]”: € 24.500,- onder vermelding van “3e uitbetaling depot”;
  • 23-07-2012 omschrijving/naam: “[naam advocatenkantoor]”: € 24.500,- onder vermelding van “2e uitbetaling depot”;
  • 06-07-2012 omschrijving/naam: “[naam advocatenkantoor]”: € 24.500,- onder vermelding van “T.L.V. depot”;
  • 16-05-2012 omschrijving/naam: “Belastingdienst”: € 29.949,- onder vermelding van “naheffing”.

De betrokken dossiers zijn met die overboekingen benadeeld voor een bedrag van € 299.449,-, terwijl de oud-notaris in privé daarmee is bevoordeeld. De bewaringspositie gaf op 14 december 2012 te 13:36 uur een positieve stand aan van € 11.359, -. Er was echter – als gevolg van voormelde onttrekkingen – sprake van een negatieve bewaringspositie van € 288.090, - (€ 299.449,- minus € 11.359, -).

i. In 2012 heeft de oud-notaris telkens aan het BFT een positieve bewaringspositie opgegeven (op 31 maart 2012 van € 21.871,-; op 30 juni 2012 van

€ 32.959,- en op 30 september 2012 van € 14.513,-). Voormelde onttrekkingen hadden echter een negatieve invloed op de berekening van de bewaringspositie: in het tweede kwartaal van 2012 voor een bedrag van € 29.949,-; in het derde kwartaal van 2012 voor een bedrag van € 73.500,- en in het vierde kwartaal van 2012 voor een bedrag van € 196.000,-. Het BFT heeft vastgesteld dat sinds 6 juli 2012 van een negatieve bewaringspositie sprake was.

j. Op 20 december 2012 heeft [BV B] € 23.000,- teruggestort op de derdengeldrekening. Sindsdien heeft geen aanvulling van het tekort meer plaatsgevonden.

k. Uit het rapport van het BFT van 25 september 2013 blijkt voorts dat de oud-notaris in 2012 bovendien van zijn kantoorrekening ten laste van cliëntendossiers voor een totaalbedrag van € 39.652,80 heeft overgeboekt op zijn privérekening. Daarmee rekening houdend was er eind 2012 sprake van een negatieve bewaringspositie van € 304.742,- (€ 288.090,- plus € 39.652,- minus € 23.000,-).

l. Op verzoek van het BFT heeft de (fungerend) voorzitter van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam de oud-notaris met ingang van 14 december 2012 te 17:12 uur bij wijze van ordemaatregel geschorst in de uitoefening van zijn ambt als notaris, nadat hij de oud-notaris had gehoord. Het proces-verbaal van het horen van de oud-notaris op 14 december 2012 luidt als volgt: “ Nadat de fungerend voorzitter [de oud-notaris] heeft meegedeeld dat hij hem wil horen vanwege informatie die hij hedenochtend van het BFT heeft ontvangen en naar aanleiding van de voorlopige uitkomsten van het onderzoek dat door het BFT op zijn kantoor hedenochtend heeft plaatsgevonden en nadat de fungerend voorzitter [de oud-notaris] erop heeft gewezen dat hij niet verplicht is op zijn vragen te antwoorden, verklaart [de oud-notaris] als volgt:

“Ik heb vanochtend gesproken met de heren Buijs en De Haan van het BFT. Tegenover hen heb ik verklaringen afgelegd nadat zij mij de cautie hadden gegeven dat ik niet verplicht ben hun vragen te beantwoorden. Ik erken dat het afgelopen jaar mijn derdengeldrekening negatief is geworden tengevolge van het aanwenden van gelden op die derdengeldrekening voor mijn eigen behoeften.

Ik heb vanuit één depot waarop ongeveer 400.000 euro aan mij is toevertrouwd een bedrag van ruim 200.000 euro overgeboekt naar rekeningen van mijzelf.

Volgens mij is het een bedrag van ongeveer 230.000 euro; ik hoor u zeggen dat het BFT van oordeel is dat het bijna 290.000 euro is. Ik heb de stukken nu niet bij de hand om het precieze bedrag vast te stellen. Het depot betreft een kwestie in het faillissement van [naam], de bekende autohandelaar. Ik mocht ervan uitgaan dat het depot in ieder geval 5 jaar en mogelijk langer onder mij zou kunnen blijven, zodat ik de gelegenheid had de door mij gebruikte middelen vanuit dat depot tijdig aan te vullen. Dat was oprecht mijn bedoeling. Ik heb de gebruikte gelden uit dat depot aangewend om lopende kosten te kunnen voldoen van mijn kantoor en van mijn herenmodezaken. Mijn werkwijze was de volgende. Ik boekte de betalingen die ik uit dat depot deed ten behoeve van mijzelf als betalingen ten laste van dat depot aan derden die aanspraken op dat depot zouden hebben. Ik acht het van belang erop te wijzen dat niemand anders dan ik bekend was met dit handelen van mij. Noch de interne boekhouder noch de externe boekhouder waren hiervan op de hoogte.

Eén keer heb ik het zo gedaan dat ik het depot [naam] heb afgesloten door dat te vereffenen, waardoor dat dossier met nul eindigde, waarna ik dat dossier heb kunnen sluiten. Het restant van dat depot heb ik toen overgemaakt naar een dossier op naam van mijn overleden moeder, dat ook bij ons in behandeling was. Ik kan nu niet goed verklaren wat ik daarmee beoogde. Het was zeker niet mijn bedoeling daarmee de controle te bemoeilijken. U vraagt mij of ik onder druk van iemand mijn herenmodezaken heb gedreven, omdat volgens het BFT ik financiering heb gekregen van de hr. [naam]. [Naam] heeft geen druk op mij uitgeoefend. Ik wilde mijn zaak uitbreiden om de overhead te spreiden en kon toen van [naam] de winkelruimte in Haarlem huren. [Naam] heeft toen de verbouwingskosten voor eigen rekening genomen en ik neem aan dat hij de kosten terugkrijgt uit de huuropbrengst.

Die huur is naar A’damse begrippen laag. [Naam] heeft met dit alles niets van doen. Ik begrijp dat u vandaag een beslissing zal moeten nemen over mij bevoegdheid mijn ambt als notaris thans uit te oefenen.

Ik wil u verzoeken er rekening mee te houden dat al mijn personeelsleden helemaal buiten deze kwestie staan en ik verzoek u een zodanige beslissing te nemen dat de continuïteit van mijn kantoor niet in gevaar komt. Ik zou graag zien dat een van mijn kandidaten de kans kreeg om mijn kantoor voort te zetten.” Na voorlezing is het proces-verbaal ondertekend door de oud-notaris.

m. De beslissing van 14 december 2012 van de voorzitter is door de kamer van toezicht bekrachtigd op 10 januari 2013. Op 12 maart 2013 heeft de notariskamer van het gerechtshof Amsterdam de beslissing van de kamer van toezicht in hoger beroep bekrachtigd.

n. De oud-notaris heeft op 6 juni 2013 zijn ontslag aangeboden, maar heeft dat vervolgens ingetrokken.

o. Op 27 september 2013 heeft de oud-notaris opnieuw zijn ontslag aangeboden.

p. Met ingang van 15 november 2013 is de oud-notaris gedefungeerd.

3. De klachten

3.1 Het BFT heeft de rapportage van 27 december 2012 van het op 14 december 2012 ingestelde onderzoek in de vorm van een klacht onder de aandacht van de kamer gebracht. Uit het onderzoek dat het BFT bij de oud-notaris heeft uitgevoerd is gebleken dat de oud-notaris tussen 16 mei en 12 december 2012 diverse onttrekkingen aan de derdengeldrekening heeft gedaan ten gunste van zichzelf (en/of zijn herenmodezaken) ten bedrage van € 299.449, - Door deze onttrekkingen ontstond op de kwaliteitsrekening een negatieve bewaringspositie, hetgeen niet is toegestaan op grond van artikel 13 Verordening beroeps- en gedragsregels 2010 (hierna: Vbg).

In strijd met artikel 23 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) is de oud-notaris verplichtingen aangegaan die ertoe kunnen leiden dat hij deze te eniger tijd niet zal kunnen voldoen. De verplichting op grond van artikel 23 lid 1 Wna leidt ertoe dat een notaris derdengelden te allen tijde ten volle in geldmiddelen beschikbaar dient te hebben.

De oud-notaris heeft zich volgens het BFT niet aan die verplichting gehouden.

De oud-notaris heeft zelfs na de ter gelegenheid van het bezoek op 21 november 2012 gegeven waarschuwing van het BFT nog tweemaal gelden aan de derdenrekening onttrokken.

Verder heeft de oud-notaris de negatieve bewaringspositie niet terstond aangevuld, hetgeen in strijd is met artikel 25 lid 3 Wna. Bovendien heeft de oud-notaris aan het BFT en de (interne en externe) administrateur bij de indiening van de kwartaalcijfers in 2012 een onjuiste opgave gedaan van de bewaringspositie.

3.2 De ambtshalve klacht van de voorzitter luidt als volgt. De oud-notaris heeft steeds aan het BFT een positieve bewaringspositie opgegeven. Deze opgave was echter onjuist, nu hij opzettelijk door onttrekkingen aan de derdengeldrekening ten behoeve van zijn privérekening een negatieve bewaringspositie heeft doen ontstaan (na terugstorting door de oud-notaris van een bedrag van € 23.000,- ) per ultimo 2012 van € 304.742,-.

De aan een notaris toevertrouwde gelden dienen te allen tijde ten volle in geldmiddelen aanwezig te zijn; de notaris moet er onmiddellijk en zonder enige beperking over kunnen beschikken. Het is een notaris verboden, rechtstreeks of middellijk, handelingen te verrichten waarvan hij redelijkerwijs moet verwachten dat zij ertoe kunnen leiden, dat hij te eniger tijd niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

De bewaringspositie van een notaris (de aanwezige cliëntengelden minus de verplichtingen aan derden) moet te allen tijde positief zijn.

Uit de bevindingen in het rapport van het BFT (van 25 september 2013) blijkt dat de oud-notaris in strijd met voornoemde normen heeft gehandeld. De oud-notaris heeft kennelijk doelbewust en systematisch en op zeer grote schaal de derdengelden ten eigen bate aangewend.

4. Het verweer

4.1 De oud-notaris erkent de onttrekkingen. Hij noemt ze “een onvergeeflijke oplossing op een moment dat ik niet helder van geest was.” In een op 25 februari 2013 geschreven verklaring, overgelegd bij antwoord door de toenmalige advocaat van de oud-notaris, heeft de oud-notaris de reden van zijn handelen uiteengezet. De gevolgen van de financiële crisis waren ook in zijn notarispraktijk voelbaar. Door de hoge betalingsachterstanden uit het verleden bij zowel het notariskantoor als de herenmodezaken, de aflossingseisen van de bank en de onmogelijkheid tot herfinanciering, voelde de oud-notaris zich, naar zijn zeggen, met de rug tegen de muur staan. In de zomer van 2012 heeft de oud-notaris daarom gemeend dat er geen ander oplossing was dan een rekening-courantverhouding aan te gaan met een aan hemzelf in bewaring gegeven depotbedrag waarvan hij wist dat dit depot nog zeker vijf jaar aangehouden zou worden. Zodra de herenmodeonderneming verkocht zou zijn, dan wel na ontvangst van het voorschot van de erfenis van zijn moeder, dan wel uit de maandelijkse exploitatie van het kantoor en de afloscapaciteit van de onderneming, zou de oud-notaris het uit de derdengeldrekening opgenomen bedrag terugbetalen, mogelijk nog in de loop van 2013.

4.2 De voormalig raadsvrouw van de oud-notaris voert in het verweerschrift van

27 februari 2013 aan dat het onderzoek van het BFT op 14 december 2012 in strijd met de Wna heeft plaatsgevonden. Zonder medeweten van de oud-notaris heeft het BFT de externe boekhouder van de oud-notaris, die op 13 december 2012 het BFT had gebeld met belastende informatie over de oud-notaris, gehoord teneinde aan bewijs te komen, op grond waarvan het BFT tot het onderzoek is overgegaan. Volgens de raadsvrouw is dat geen rechtstreeks bewijs maar “van horen zeggen” en aldus onrechtmatig en in strijd met de Wna.

De medewerkers van het BFT hebben zich volgens haar bij het onderzoek ook niet gehouden aan de voorschriften die zijn neergelegd in de Gedragslijn inzake Persoonsgerichte Accountantsonderzoeken.

4.3 Verder klemt volgens de raadsvrouw dat de oud-notaris door het BFT noch door de fungerend voorzitter van de kamer is gewezen op de mogelijkheid om vóór het afleggen van zijn verklaring op 14 december 2012 een advocaat te raadplegen of te verzoeken erbij aanwezig te zijn. Het mag dan wel zo zijn dat het BFT en de fungerend voorzitter hem de cautie hebben gegeven, de oud-notaris was op die dag geïntimideerd en heeft onder die omstandigheid onder grote druk, geheel onvoorbereid en niet meer in staat helder te denken een verklaring afgelegd die achteraf niet correct en onvolledig is. Ook die verklaring dient daarom - in strijd met de achterliggende gedachte van de cautie- te gelden als onrechtmatig verkregen bewijs, en gegeven in strijd met artikel 6 EVRM en mag niet gebruikt worden in de onderhavige procedure, aldus de raadsvrouw.

5. De beoordeling

5.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wna gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van diegenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.

De oud-notaris is gedefungeerd met ingang van 15 november 2013. Notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn, blijven aan de tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig in artikel 93 lid 1 Wna bedoeld handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren (artikel 93 lid 2 Wna). De kamer dient te beoordelen of de handelwijze van de oud-notaris een verwijtbare gedraging in de zin van artikel 93 lid 1 Wna oplevert.

5.2 Artikel 23 lid 1 Wna bepaalt: “Het is de notaris verboden, rechtstreeks of middellijk, handelingen te verrichten waarvan hij redelijkerwijs moet verwachten dat zij ertoe kunnen leiden, dat hij te eniger tijd niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen.”

Artikel 13 Vbg bepaalt: “De aan de notaris toevertrouwde gelden dienen op een bijzondere rekening te worden bewaard en dienen te allen tijde ten volle in geldmiddelen aanwezig te zijn.”

Artikel 3 lid 1 Reglement Verslagstaten 2010 bepaalt: “Alvorens over te gaan tot overboeking van een bijzondere rekening naar de (kantoor)rekening van de notaris van het aan hem toekomende, zal de notaris moeten vaststellen dat zijn bewaringspositie toereikend is.” In de toelichting op dat artikel is vermeld dat de verplichting ex artikel 23 lid 1 Wna en de eer en aanzien van het ambt ertoe leiden dat de notaris verplicht is cliëntengelden te allen tijde ten volle in geldmiddelen beschikbaar te hebben.

Artikel 25 lid 3, laatste volzin, Wna bepaalt: “De notaris (…) is verplicht een tekort in het saldo van de bijzondere rekening terstond aan te vullen, en hij is ter zake daarvan aansprakelijk, tenzij hij kan aantonen dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt.”

Op grond van de door de oud-notaris niet weersproken bevindingen uit zowel de rapportage van het onderzoek op 14 december 2012 van het BFT als het verslag van de plaatsvervangend voorzitter op grond van de rapportage van het BFT van 25 september 2013 stelt de kamer vast dat de oud-notaris niet heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in voormelde artikelen.

5.3 Aangezien de oud-notaris noch zijn raadsman ter zitting zijn verschenen en de kamer derhalve niet heeft kunnen verifiëren of het verweer van de voormalig raadsvrouw van de oud-notaris nog steeds wordt gehandhaafd, zal de kamer hieronder nog ingaan op het door de raadsvrouw aangevoerde verweer.

De kamer verwerpt het verweer, dat het door het BFT verrichte onderzoek van

14 december 2012 in strijd met de Wna heeft plaatsgevonden omdat het BFT op onrechtmatige wijze bewijs heeft vergaard. De Wna verbiedt het BFT niet om, indien zich een externe boekhouder meldt met de mededeling dat de oud-notaris zich derdengelden heeft toegeëigend, deze persoon te horen, alvorens een gericht onderzoek in te stellen.

Ook heeft de oud-notaris voldoende gelegenheid gehad om, indien hij dat wilde, een advocaat te raadplegen. Er bestaat geen verplichting voor het BFT of de voorzitter om de oud-notaris daarop te wijzen. Er is dus geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs of strijd met artikel 6 EVRM. Bovendien heeft de oud-notaris nadien, toen hij werd bijgestaan door een advocaat, meermalen erkend dat hij gelden aan de derdenrekening had onttrokken.

Voorts bindt de Gedragslijn inzake Persoonsgerichte Accountantsonderzoeken uitsluitend de accountants die zijn aangesloten bij de organisatie die de gedragslijn heeft uitgebracht. Het is dus de vraag of de medewerkers van het BFT die verantwoordelijk waren voor de uitvoering van het onderzoek tot die groep van accountants behoren.

Indien dat het geval zou zijn dient de vraag of zij laakbaar hebben gehandeld krachtens die Gedragslijn beoordeeld te worden door de daartoe aangewezen tuchtrechter en niet door deze kamer (zie Gerechtshof Amsterdam, 30-11-2010, LJN BO 5772).

5.4 Vast staat dat de oud-notaris willens en wetens aanzienlijke onttrekkingen aan de derdengeldrekening (en aan de kantoorrekening) ten laste van cliëntendossiers en ten gunste van zichzelf heeft gedaan, de laatste twee keer zelfs ondanks de door het BFT gegeven waarschuwing op 21 november 2012. Ook staat vast dat de oud-notaris heeft geprobeerd deze onttrekkingen te verhullen door ten onrechte de indruk te wekken dat geldbedragen ten bate van de betrokken dossiers werden overgeboekt, terwijl in feite het geld werd overgeboekt naar zijn privérekening.

Daarbij heeft de oud-notaris bij de kwartaalopgave van zijn cijfers van 30 september 2012 aan het BFT een positieve bewaringspositie opgegeven, hoewel daarvan door de onttrekkingen sinds 6 juli 2012 geen sprake meer was.

Eveneens staat vast dat de oud-notaris heeft nagelaten het door hem aan de derdengeldrekening onttrokken bedrag op die rekening terug te storten. Slechts eenmaal, op 20 december 2012, heeft hij een bedrag van € 23.000,- teruggestort. Per ultimo 2012 was aldus sprake van een negatieve bewaringspositie van € 304.742,-.

Met zijn handelen c.q. nalaten heeft de oud-notaris niet alleen op grove wijze gehandeld in strijd met de hiervoor onder 5.2 weergegeven regels, maar ook het vertrouwen in het notariaat in ernstige mate geschaad.

De kamer zal daarom zowel de klacht van het BFT als de ambtshalve klacht van de voorzitter gegrond verklaren. Gelet op de aard en de ernst van het tuchtrechtelijk laakbaar handelen acht de kamer de maatregel van ontzetting uit het ambt passend en geboden.

5.5 Dat leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De kamer voor het notariaat:

- verklaart beide klachten gegrond;

- legt de oud-notaris de maatregel op van ontzetting uit het ambt.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.Y.C. Poelmann, voorzitter, mrs. M.V. Ulrici,

J.D.M. Schoonbrood, E.H. Huisman en N.T. Vink, leden, in tegenwoordigheid van

mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.