ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2814 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 222/2012

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2814
Datum uitspraak: 08-04-2013
Datum publicatie: 08-04-2013
Zaaknummer(s): 222/2012
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen internist betreffende toestemming voor  onderzoek door co-assistent en berichtgeving aan huisarts op basis van de bevindingen door de co-assistent. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 april 2103 naar aanleiding van op 15 augustus 2012 door het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam ontvangen en aan het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , internist, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. A.V. Rijneke, verbonden aan VvAA-rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

-       het klaagschrift;

-       het verweerschrift met een bijlage;

-       de repliek met een bijlage;

-       de dupliek.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager had op 4 maart 2011 om 10.30 uur een afspraak met verweerder op de polikliniek nefrologie van het D te B vanwege proteïnurie.

Klager is om ongeveer 10.30 uur vanuit de wachtkamer binnengeroepen door een co-assistent. Het consult bij de co-assistent heeft tot ongeveer 11.00 uur/11.15 uur geduurd. Verweerder riep toen net een andere patiënt binnen. Toen dit consult was afgerond heeft verweerder de situatie van klager met de co-assistent besproken waarna hij klager binnen wilde laten roepen. Verweerder werd echter door zijn secretaresse gebeld met de mededeling dat klager de wachttijd te lang vond. Klager bleek toen inderdaad al te zijn vertrokken.

Verweerder heeft in een brief aan de huisarts van 10 maart 2012 van de bevindingen met betrekking tot klager verslag gedaan aan de huisarts.

Verweerder schrijft onder meer in die brief:

“Helaas moet ik u melden dat toen ik patiënt net uit de wachtkamer wilde roepen, nadat de co-assistent hem eerst onderzocht had en ik dit met hem besproken had, hij boos was vertrokken. Hij had om 10.30 uur een afspraak (op dat moment door de co-assistent binnengeroepen) en om 11.45 uur nog niet de specialist had gezien. Hij heeft hierover een klacht ingediend en zijn verwijsbrief van de uroloog teruggevraagd. Ik heb in overleg met de klachtenfunctionaris dadelijk op de klacht gereageerd, mijn excuses aangeboden, verbeterpunten aangegeven en de verwijsbrief terug gezonden.

Medisch inhoudelijk moet ik dus afgaan op niet door mij persoonlijk geverifieerde gegevens en heb ik de patiënt niet persoonlijk gezien!

Echter, het verhaal wat ik met de co-assistent besprak deed geen vermoeden rijzen op een primaire nefrologische aandoening. De twee malen dat hij één plusje eiwit in de urine had, gingen niet gepaard met een erythrocyturie. Helaas is de bloeddruk nu niet gemeten. Ook kan ik uit eerder verricht biochemisch onderzoek opmaken dat er een normaal stabiel serumkreatinine bestaat met een normaal geschatte kreatininieklaring middels de MDRD formule. Het passagère spoortje eiwit in de urie kan het gevolg zijn van inspanning vóór of op de dag van inleveren van de urine. Dit is benigne van aard en behoeft geen nader onderzoek.

Echografisch onderzoek van de nieren bracht ook geen bijzonderheden aan het licht. Wellicht dat u dit met hem wilt bespreken. Natuurlijk ben ik ook bereid dit eventueel met hem zelf te bespreken.”

Klager heeft met betrekking tot het onderhavige voorval een klacht ingediend bij het ziekenhuis. Verweerder heeft op die klacht schriftelijk gereageerd. Hij heeft ondermeer geschreven:

“Allereerst mijn excuses voor het verloop van uw polibezoek bij de afdeling nefrologie (nierziekten) hedenochtend 4 maart 2011 het betreurt mij dat u een klacht heeft ingediend. Ten aanzien van uw klacht wil ik graag uitleg geven hoe één en nader is gelopen.

U had om 10.30 uur een afspraak. De co-assistent heeft u naar binnen geroepen, maar zich blijkbaar onvolledig geïntroduceerd. Het D is een opleidingsziekenhuis en derhalve worden nieuwe patiënten eigenlijk altijd eerst uitgebreid onderzocht door de co-assistent. Vervolgens worden de bevindingen met de specialist besproken, waarbij de specialist een aantal leermomenten met de dokter in spé bespreekt. Vervolgens wordt de patiënt binnen geroepen om eventuele onduidelijkheden op te helderen en aanvullend onderzoek te bespreken.

Ergens tussen 11.00 en 11.25 uur was de co-assistent klaar met zijn gesprek met u. Ik riep toen net een andere patiënt binnen. Toen ik klaar was met die patiënt heb ik met de co-assistent uw problemen kort doorgesproken en zou ik u binnen laten roepen. Toen ik u wilde binnenroepen begreep ik dat u helaas boos was vertrokken.

Wat valt er naar aanleiding van uw klacht te verbeteren zodat de kans dat dit opnieuw gebeurt zo klein mogelijk wordt? Allereerst heb ik het voorval besproken met betrokken personen namelijk de poli-assistentes, de co-assistent en de vakgroepvoorzitter nadat ik begreep dat u een klacht heeft ingediend. Wij spraken gezamenlijk over de volgende verbeteringen.

Bij het maken van een digitale afspraak zou u moeten kunnen lezen dat u eerst een co-assistent treft, aangezien het een opleidingsziekenhuis is. en dat daar slechts bij hoge uitzondering van afgeweken zal kunnen worden. Indien u dit absoluut niet wilt, dat u daar van af kunt wijken. Ik zal onderzoeken hoe dat momenteel beschreven staat en kijken of dat aangepast moet en/of kan worden als dat niet voldoende duidelijk is.

Ten tweede zou de poli-assistente dit kunnen aangeven indien een afspraak telefonisch wordt gemaakt. Tenslotte is het natuurlijk de taak van de specialist, in dit geval van mij, de tijd te bewaken. Echter, de ene patiënt heeft soms vanwege een bepaalde ziekte net wat meer tijd en uitleg nodig dan de andere patiënt.”

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij jegens hem in strijd heeft gehandeld met de richtlijnen van de KNMG aangezien:

  1. Hij niet de toestemming van klager heeft gevraagd om door een co-assistent te worden onderzocht;
  2. Hij de huisarts van klager een brief heeft geschreven op basis van de bevindingen van de co-assistent. 

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat klager wist of in ieder geval kon weten dat het D een opleidingsziekenhuis is. Dat hij in zijn brief heeft aangegeven de co-assistent zich ‘blijkbaar onvolledig geïntroduceerd’ zou hebben moet worden gezien in de context van zijn reactie aan de klachtenfunctionaris.

Verweerder wijst erop dat hij duidelijk en gemotiveerd heeft aangegeven in de brief aan de huisarts dat hij deze heeft geschreven op basis van de bevindingen van de co-assistent.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld, dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is en als zodanig behoort te worden afgewezen.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klager erkent dat het D een opleidingsziekenhuis is. Volgens klager was hem echter niet duidelijk dat degene die hem voor onderzoek binnenriep een co-assistent was en dat deze zich niet (als zodanig) aan hem heeft voorgesteld.

Volgens klager is er een richtlijn van de KNMG waarin staat dat een arts de toestemming van de patiënt dient te vragen voordat een patiënt door een co-assistent wordt onderzocht en dat een arts nooit mag uitgaan van de bevindingen van een co-assistent. Een dergelijke richtlijn van de KNMG is het college niet bekend. Wel heeft de KNMG in het kader van de evaluatie van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst in 2004 in samenwerking met een aantal andere organisaties op het gebied van de gezondheidszorg een viertal rapporten uitgebracht waarvan een rapport betreffende informatie en toestemming. Uitgangspunt in dat rapport is dat de uitvoering van een behandelingsovereenkomst een persoonlijke aangelegenheid is maar dat vanwege onderwijsdoeleinden of vanwege organisatorische redenen anderen dan de behandelaar bepaalde onderzoeken of verrichtingen kunnen uitvoeren en dat de patiënt daarover geïnformeerd dient te worden.

Het is dan ook inderdaad goed gebruik dat aan patiënten wordt gevraagd of zij er bezwaar tegen hebben dat zij door een co-assistent worden onderzocht en de co-assistent behoort zich als zodanig aan de patiënt voor te stellen.

Het college heeft echter geen of onvoldoende aanwijzingen dat verweerder op die punten tekort is geschoten zodat een tuchtrechtelijk verwijt daarover niet op zijn plaats is. Dat verweerder over de gang van zaken excuses heeft aangeboden aan klager en verbeteringen heeft afgesproken siert hem, en is op zichzelf -het college verwijst in dit verband naar hetgeen in rubriek 5.1 van deze beslissing is overwogen- geen bewijs voor tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

5.3

Wat betreft het tweede klachtonderdeel overweegt het college het volgende. Klager is voordat hij door verweerder is onderzocht naar huis gegaan. Verweerder heeft in zijn brief aan de huisarts van klager duidelijk aangegeven dat en waarom hijzelf klager niet had onderzocht. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of de stelling van klager dat een arts nooit mag uitgaan van de bevindingen van een co-assistent juist is, kan het verweerder in dit geval dan ook zeker niet worden verweten. De inhoud van de berichtgeving aan de huisarts getuigt verder van zorgvuldigheid.

5.4

De conclusie is dan ook dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten en dat de klacht in beide onderdelen als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. P.J.M. van Gurp en

dr. P.J. Wahab, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                    

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.