ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2813 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 165/2012

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2813
Datum uitspraak: 08-04-2013
Datum publicatie: 08-04-2013
Zaaknummer(s): 165/2012
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: klacht tegen psychiater kennelijk ongegrond. De dosering van de medicatie was volgens de richtlijn. Tweede klachtonderdeel door klager niet nader onderbouwd.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 april 2013 naar aanleiding van de op 5 oktober 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , arts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. W.R. Kastelein, werkzaam bij KBS advocaten te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift;

– het aanvullende klaagschrift;

– de beslissing van dit college van 8 december 2011;

– de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg van 24 juli 2012;

– het schrijven van klager gedateerd 25 augustus 2012;

– het verweerschrift met de bijlagen;

– de repliek;

– de dupliek;

– het schrijven van klager gedateerd 9 november 2012;

– het schrijven van verweerder van 16 januari 2013 naar aanleiding van de door dit college op 4 januari 2013 aan verweerder gestelde vragen.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren 22 juni 1953, is vanaf 21 november 1997 bij de contactpoli B onder behandeling. Verweerder is sedert 1995 als arts verbonden aan de contactpoli B, met uitzondering van de periode van 12 april 2001 tot en met 15 oktober 2003.

Op 16 december 2005 werd in de decursus het volgende opgenomen:

“Paranoide gedachten naar OWA. deze zou hem mbtv een kastje willen benadelen.”

Op 6 maart 2008 heeft verweerder het volgende genoteerd in de decursus:

“Wil andere medicatie. Raakt de klust kwijt, zit dan helemaal in de computer. Kan zich nog wel handhaven op de spuit. Ik moet van de knoppen afblijven.”

Op 16 februari 2011 werd het volgende genoteerd in de decursus:

“Zegt niet goed geslapen te hebben. Moet veel praten en roken. Dat komt omdat OWA aan de knoppen zit te draaien, hij wordt niet met rust gelaten. Cl. reageert boos op het voorstel om iets meer medicatie te gebruiken om rustiger te worden. Daar zit de oplossing volgens cl. niet in. Dan moet hij nog meer praten en roken. Cl. kon niet aangeven wat hij er zelf aan kan doen of was RSE er aan kan doen buiten de mogelijkheid dat RSE > OWA flink moet aanpakken (cl. is daar niet genuanceerd over).”

Onder verantwoording van verweerder heeft klager in de periode van 14 mei 2009 tot 24 juni 2010 2,9 ml broomperidol (50 mg/ml) per week ontvangen. In verband met bindweefselvorming en infiltraten ter plaatse van de injectieplekken en onvoldoende effect werd besloten het depot broomperidol om te zetten naar een depot haloperidol dat eens per drie weken kan worden gegeven. In de periode 22 juli 2010 tot en met 16 februari 2011

ontving klager telkens 1,0 ml haloperidol (100mg/ml). Bij de datum van 16 februari 2011 werd genoteerd dat er 1,5 ml was geïndiceerd en dat klager niet meer dan 1,0 ml wilde. Klager kreeg die dag 1,0 ml toegediend. Tot de verhoging die vanaf 16 februari 2011 geïndiceerd was werd besloten in verband met een verdieping van het psychotisch toestandsbeeld.

Op 8 maart 2011 heeft klager 1,25 ml haloperidol (100mg/ml) ontvangen. Van 30 maart 2011 tot en met 22 juni 2011 ontving klager telkens 1,35 ml haloperidol (100mg/ml). Vanaf 13 juli 2011 tot en met 15 november 2011 ontving klager telkens 3 ml haloperidol (100mg/ml).

Op 7 juli 2011 werd na een systeemgesprek met de broer van klager, een begeleider van klager bij D, verweerder en E, besloten tot ophoging van de haloperidol naar 3 ml per 3 weken, om te kijken hoe het psychiatrisch beeld zich ontwikkelde. Onder de dosering van 3 ml per drie weken verbleekte het psychotisch toestandsbeeld, waarbij klager geen bijwerkingen had in de vorm van extrapiramidale bijwerkingen.

Op 5 december 2011 is de behandeling van klager overgenomen door een andere behandelaar. Overigens werd het depot voortgezet met 2,8 ml haloperidol (100mg/ml) per drie weken.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder geen goede begeleiding heeft gegeven met betrekking tot de medicatie van klager. Daarnaast verwijt klager verweerder dat hij misbruik maakt van zijn macht ten opzichte van klager en verweerders handelen onzorgvuldig is en te kort schiet.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem tuchtrechtelijk geen verwijt valt te maken. Voor zover nodig zal hierop nader worden ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder heeft de antipsychotische medicatie volgens de richtlijnen in het Farmacotherapeutisch Kompas en gemotiveerd voorgeschreven. Niet gebleken is dat de medicatie eerst te laag en later te hoog was gedoseerd, zoals klager stelt. Verweerder heeft uiteengezet dat bij de dosering van 3 ml per drie weken haloperidol (100mg/ml) het psychotisch toestandsbeeld verbleekte, waarbij klager geen bijwerkingen had in de vorm van extrapiramidale bijwerkingen. Die voorgeschreven dosering was beargumenteerd en verdedigbaar.

5.3

Het klachtonderdeel dat verweerder misbruik zou hebben gemaakt van zijn macht is door klager onvoldoende onderbouwd.

5.4

Het college is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de klacht kennelijk ongegrond is, zodat als volgt dient te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. R.J. Verkes en T.S. van der Veer, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.