ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2810 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 188/2012

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2810
Datum uitspraak: 08-04-2013
Datum publicatie: 08-04-2013
Zaaknummer(s): 188/2012
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts/psychiater kennelijk ongegrond. Klaagster is ontvankelijk als naaste betrekking. Het inschakelen van de politie door verweerster in het kader van een inbewaringstelling was gerechtvaardigd.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 april 2013 naar aanleiding van de op 5 juni 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven binnengekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden  klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , psychiater, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. C.W.M. Verberne, advocaat te Eindhoven,

v e r w e e r s t e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

-       het klaagschrift;

-       het aanvullende klaagschrift;

-       het verweerschrift;

-       de repliek;

-       de dupliek;

-       het proces-verbaal van het op 8 januari 2013 gehouden gehoor in het kader van het  

vooronderzoek;

-       het schrijven namens verweerster van 21 januari 2013.

Klaagster heeft eveneens een klacht ingediend tegen destijds arts in opleiding tot psychiater D. Daarnaast heeft de heer E tegen verweerster en arts D een klacht ingediend. In deze vier zaken wordt bij beslissing van dezelfde datum uitspraak gedaan.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Op 7 juni 2011 om 6.45 uur werd E, geboren 5 februari 1953, opgenomen in het F te B op de afdeling interne geneeskunde. De reden voor opname was intoxicatie met Oxazepam, in totaal 300 milligram. E werd opgenomen ter observatie.

De crisisdienst is telefonisch op de hoogte gebracht door het ziekenhuis van de tentamen suïcide van E.

Op 7 juni 2011 in de loop van de morgen heeft E aangegeven het ziekenhuis te willen verlaten en niet te willen wachten op de crisisdienst. Hij is tegen het advies van het ziekenhuis weggegaan uit het ziekenhuis. E werd bij het verlaten van het ziekenhuis vergezeld door twee vrienden die hun mobiele telefoonnummer aan het verpleegkundig personeel hebben gegeven. Deze telefoonnummers zijn doorgegeven aan de arts die om 11.15 uur in het ziekenhuis kwam om E te bezoeken.

Arts in opleiding tot psychiater D (hierna: de arts) had op 7 juni 2011 zogeheten ‘crisisdienst’. Zij heeft met verweerster, om 12.00 uur op diezelfde dag een huisbezoek afgelegd op het adres waar E zich op dat moment bevond, de woning van klaagster. Verweerster en de arts hebben zich voorgesteld aan degene die de deur opende, klaagster en later eveneens aan E. E is korte tijd bij de voordeur geweest om met verweerster en de arts te spreken.  

Verweerster en de arts hebben het gesprek voortgezet met klaagster.

Verweerster en de arts hebben toen zij niet weer in contact konden komen met E, na overleg met de huisarts en de eerste geneeskundige van de GGZ, de politie verzocht om assistentie te verlenen.

De politie is op 7 juni 2011 om 13.30 uur binnengetreden in de woning van klaagster ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen. In het daarvan opgemaakte verslag blijkt het navolgende:

“Wijze van binnentreden; nadat de voordeur door de bewoonster op een kier werd geopend, wilde zij deze weer dichtdoen. Door ons is de deur met fysiek geweld open geduwd.

Verrichtingen, eventuele voorvallen en bijzonderheden:

Door medewerkers van het GGZ diende een in de woning aanwezig persoon bezocht te worden, waarbij het vermoeden bestond dat deze persoon zelfmoord zou gaan plegen.”

E is door de politie uit de woning gehaald en later die dag met een inbewaringstelling (IBS) op de afdeling intensieve zorg van de GGZ opgenomen.

Op 10 juni 2011 is het verzoek tot voortzetting van de IBS van E door de rechtbank  afgewezen omdat niet vast was komen te staan dat E op dat moment nog acuut gevaar veroorzaakte.

Op 10 juni 2011 werd E ontslagen van de afdeling intensieve zorg van de GGZ.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij niet aan klaagster heeft gemeld dat als zij verweerster niet binnen liet de politie ingeschakeld zou worden.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat haar tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Voor zover nodig zal in de overwegingen ingegaan worden op het verweer.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klaagster overweegt het college het volgende. Uit het dossier leidt het college af dat klaagster als naaste betrekking van de heer E dient te worden aangemerkt. Klaagster en de heer E geven in de procedure telkens hetzelfde woonadres op, klaagster was op de hoogte van de tentamen suïcide van de heer E en sedert lange tijd nauw betrokken bij zijn gezondheidssituatie. Daarnaast is klaagster nauw betrokken geraakt bij het feitelijk gebeuren op 7 juni 2011, doordat verweerster en de arts en later de politie klaagsters woning hebben bezocht. Het college is dan ook van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in de door haar ingediende klacht.

5.3

Klaagster, met wie verweerster en de arts geruime tijd in gesprek zijn geweest, heeft geen toestemming gegeven tot het betreden van de woning om te komen tot een nader gesprek met E. E had kort gesproken met verweerster en de arts en wenste geen voortzetting van het gesprek. Verweerster en de arts hebben het gesprek met klaagster voortgezet en in een half- uur durend gesprek aangegeven dat het van groot belang was om te spreken met E omdat verweerster niet het risico wilden lopen dat E zichzelf iets zou aandoen.

Verweerster geeft aan dat zij wellicht niet het woord ‘politie’ heeft genoemd doch wel aangegeven heeft dat een gedwongen opname in een psychiatrische instelling tot de mogelijkheden behoorde. E wenste het gesprek met verweerster niet voort te zetten en  klaagster maakte dat ook onmogelijk door verweersters niet in haar woning te laten binnenkomen.

Het inschakelen van de politie door verweerster (en de arts) heeft plaatsgevonden nadat overleg is gevoerd met de huisarts van E en de eerste geneeskundige van de GGZ-instelling. Gelet op de houding van klaagster en E was het inroepen van assistentie door de politie gerechtvaardigd. Met betrekking tot het inschakelen van de politie om het door verweerster en de arts geconstateerde acute dreigende gevaar voor E af te wenden is naar het oordeel van het college zorgvuldig gehandeld door verweerster. Daarbij heeft verweerster de aspecten van proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan de zijde van verweerster is in deze geen sprake.

5.4

Het voorgaande maakt dat de klacht kennelijk ongegrond is en als volgt dient te worden beslist.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, M.H. Braakman en

dr. R.J. Verkes, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.