ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2787 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 086-2012

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2787
Datum uitspraak: 22-03-2013
Datum publicatie: 22-03-2013
Zaaknummer(s): 086-2012
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater inzake (dwang-)medicatie tijdens gedwongen opname. Kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 22 maart 2013 naar aanleiding van de op 16 februari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , psychiater, werkzaam te D,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met de bijlagen;

– het aanvullende klaagschrift;

– het verweerschrift met de bijlagen;

– de repliek;

– de dupliek;

– de nadien door klager ingezonden “reactie op de verweerschriften” met bijlagen.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

In het kader van een tegen klager lopende strafzaak wegens verdenking van stalking in 2007/2008 heeft psychiater E op 23 maart 2009 een pro justitia-rapportage uitgebracht. F, sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, was in 2009 werkzaam als een van de coördinatoren van het Coördinatiepunt MultiProbleemSituaties (MPS) in de regio, bedoeld om zorgwekkende zorgmijders weer toe te leiden naar zorg. Daarnaast nam hij deel aan de

7 x 24- uurs crisisdienst. Op 5 februari 2009 meldde de politie de situatie rond klager aan bij F. Naar aanleiding daarvan heeft F een aanmeldformulier opgesteld. In eerste instantie is afgewacht omdat de politie nog goed contact had met klager, toen dat verloren ging zou F een poging wagen om met klager in contact te komen. In dat kader heeft hij contact opgenomen met klagers vader, maar met klager zelf had hij nog geen contact gehad toen hij op 16 juni 2009 dienst had bij de crisisdienst. Klager is op die datum beoordeeld in het politiebureau door G die als psychiater dienstdeed als achterwacht voor de crisisdienst. F was daar bij en heeft hiervan een crisisverslag opgemaakt. G heeft een geneeskundige verklaring uitgeschreven met het oog op het verkrijgen van een voorlopige machtiging ingevolge de wet BOPZ. Nadat de rechtbank de behandeling van het verzoek eerst had aangehouden, heeft de rechtbank op 1 juli 2009 een voorlopige machtiging afgegeven. Klager werd op 26 juni 2009 opgenomen en behandeld binnen het programma ZIB-FPA (Zeer intensieve behandeling - Forensisch psychiatrische behandeling) van een psychiatrisch ziekenhuis. Zijn behandelaars waren de psychiater in opleiding H en verweerder, de verpleegkundige I was behandelcoördinator. Doel van de behandeling was onder meer de door klager geuite dreigementen aan het adres van zijn broer(s) te verminderen. Zijn vader en broer(s) werden hierbij betrokken. Klager gebruikte Risperdal. Op 23 juli 2009 was er een incident waarbij klager zich met onder meer met een mes in de telefooncel van de afdeling had verschanst en waarbij assistentie van de politie is ingeroepen. Daarna heeft klager tot 29 september 2009 dwangmedicatie gekregen, in eerste instantie cisordinol acutard. In verband met bijverschijnselen is weer gestart met Risperdal, uiteindelijk in depotvorm. Per 16 oktober 2009 werd klager onder de lopende machtiging voorwaardelijk ontslagen en volgde poliklinisch contact. Op 8 december 2009 werd de machtiging beëindigd en heeft klager het contact beëindigd. Klager heeft over deze behandeling ook al een klacht ingediend bij de klachtencommissie, die de klacht heeft afgewezen. Uit door klager bij zijn laatste brief overgelegde rapportages blijkt dat later wederom pro justitia-rapportage is uitgebracht wegens het gooien door klager van een waxinelichtje naar de gouden koets.

Klager heeft tegen alle hierboven genoemde beroepsbeoefenaren klachten ingediend bij dit college. Op die klachten wordt onder de nummers 081 t/m 086/2012 gelijktijdig uitspraak gedaan. Verder blijkt uit door klager overgelegde correspondentie dat hij ook klachten heeft ingediend bij het college te Den Haag, aldaar bekend onder de nrs. 2012-037 a t/m f.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij hem op basis van een valse geneeskundige verklaring en een valse diagnose gedwongen heeft behandeld en daarbij voor klager schadelijke medicatie heeft gebruikt. Voorts is hij valselijk verminderd toerekeningsvatbaar verklaard.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen verwijt treft.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college heeft geen reden te twijfelen aan de diagnose waarvan verweerder is uitgegaan bij de behandeling. De voorgeschreven medicatie is gebruikelijk in de psychiatrie en passend bij de stoornis die klager had. Zoals de klachtencommissie ook al heeft overwogen, is hierbij zorgvuldig te werk gegaan. Dat geldt ook wat betreft de gedwongen medicatie, waarvoor na  het incident dat had plaatsgevonden alle aanleiding bestond. Voor het overige heeft klager zijn klachten tegen verweerder eigenlijk nauwelijks concreet gemaakt en onderbouwd. Tot slot wordt overwogen dat een behandelaar geen uitspraak pleegt te doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid van een patiënt en dat ook niet is gebleken dat zulks hier is gebeurd.

De conclusie moet dus zijn dat de klacht kennelijk ongegrond is en moet worden afgewezen.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en M.H. Braakman en dr. R.J. Verkes, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.