ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2700 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 260/2012

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2700
Datum uitspraak: 14-03-2013
Datum publicatie: 14-03-2013
Zaaknummer(s): 260/2012
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Over het aangaan van de relatie met klaagster kan in verband met verjaring niet meer worden geklaagd. Bij het beëindigen van die relatie had verweerster niet de hoedanigheid van arts. Klaagster niet-ontvankelijk.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 14 maart 2013 naar aanleiding van de op 13 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. S.J.W. Schreurs, jurist te Warnsveld,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , psychiater, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. S. van Amelsvoort, verbonden aan VvAA te Utrecht,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift;

– het aanvullende klaagschrift;

– het verweerschrift.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster is in 1991 behandelaar geworden van klaagster. Vanaf januari 1993 werd klaagster opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis waar verweerster werkzaam was. In 1993, rond de periode waarin klaagster met ontslag ging, is een relatie ontstaan tussen klaagster en verweerster en is de behandelrelatie tussen hen op een gegeven moment beëindigd. Nadat partijen in 1994 zijn gaan samenwonen is hun relatie in 2006 verbroken.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- in eerste instantie dat zij misbruik heeft gemaakt van de ongelijkwaardigheid in de relatie (klaagster de patiënt en verweerster de behandelaar). In tweede instantie verwijt klaagster verweerster (ook) dat de wijze waarop verweerster de relatie heeft verbroken haar veel schade heeft toegebracht.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. De in eerste instantie ingediende klacht heeft betrekking op handelen in 1993 en 1994 en ligt ruimschoots buiten de verjaringstermijn van 10 jaar. Het verbreken van de relatie in 2006 lag in de privésfeer, verweerster heeft niet gehandeld als behandelaar, er was geen sprake van handelen in het kader van de individuele gezondheidszorg en klaagster was niet haar patiënt.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het door klaagster in eerste instantie aan verweerster verweten handelen heeft zich afgespeeld in 1993/1994. Klaagster is in haar daarop gerichte klacht niet-ontvankelijk op de voet van artikel 65, vijfde lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG) dat luidt: “De bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift vervalt door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied.” Om die reden kan het door klaagster aangevoerde, namelijk dat zij niet eerder in staat was een klacht in te dienen, niet baten. In de uitspraak van het RTC Amsterdam van 19 oktober 2010, YG1471, waarnaar klaagster verwijst, is weliswaar overwogen dat klaagster in die zaak laat een klacht heeft ingediend omdat zij niet eerder daartoe in staat was, maar in die zaak was dat nog wel (net) binnen de juistgenoemde

10-jaarstermijn. Klaagster heeft nog gesteld dat de relatie met verweerster haar in feite steeds van een vervolgbehandeling bij een andere psychiater heeft afgehouden, waardoor er eigenlijk een voortdurende behandelrelatie binnen de partnerrelatie is geweest, maar dit is in het geheel niet onderbouwd waardoor dit niet tot een ander oordeel kan leiden.

In tweede instantie maakt klaagster aan verweerster een verwijt ten aanzien van de wijze waarop zij in 2006 de relatie met klaagster heeft beëindigd. Verweerster voert terecht aan dat klaagster ook in die klacht niet-ontvankelijk is. Ingevolge artikel 47, eerste lid onder a en b is een BIG-geregistreerde zorgverlener onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van handelen of nalaten, verricht in die hoedanigheid, te weten in dit geval de hoedanigheid van arts. Niet valt vol te houden dat verweerster de relatie heeft beëindigd in de hoedanigheid van arts. Het kan zo zijn dat klaagster zich in haar hoedanigheid van patiënt hierdoor geschaad voelt, maar dat brengt nog niet mee dat zij bij die beëindiging de hoedanigheid had van een patiënt en al helemaal niet dat verweerster daarbij handelde als arts.

Het oordeel moet dus zijn dat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk is zodat het college aan een inhoudelijk oordeel niet toekomt.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, J.N. Voorhoeve en T.S. van der Veer, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.