ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2684 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 122/2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2684 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2013 |
Datum publicatie: | 07-03-2013 |
Zaaknummer(s): | 122/2012 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | behandeling door huisarts: geen verwijt van het missen van de diagnose longkanker |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 7 maart 2013 naar aanleiding van de op 16 mei 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r,
geboren op 28 juli 1935 en overleden op 26 december 2012,
welke klacht is overgenomen door de echtgenote van klager
C , wonende te B,
k l a a g s t e r,
-tegen-
D , huisarts, werkzaam te B,
gemachtigde mr. I.M.I. Apperloo, DAS Rechtsbijstand,
v e r w e e r s t e r,
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
-het klaagschrift;
-het verweerschrift;
-de repliek;
-de dupliek;
-nagekomen uitslagen van bloedonderzoek.
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 25 januari 2013. Klaagster is niet verschenen met bericht en verweerster is verschenen vergezeld van haar gemachtigde.
Op dezelfde zitting is behandeld de klacht van klaagster tegen verweerster die haar eigen behandeling betreft. In die zaak met no. 117/2012 wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Verweerster is sinds 1 januari 1997 werkzaam als huisarts. Klager, geboren 28 juli 1935, en hierna patiënt te noemen, was vanaf het begin ingeschreven bij verweerster.
Op de patiëntenkaart staat ondermeer genoteerd:
Patiënt is op 19 december 2011 door verweerster gezien in verband met jicht. Op 2 januari 2012 heeft patiënt zich gemeld met pijn in de knie bestaand sinds 2 dagen. Ook werd melding gemaakt van malaise, kouwelijkheid en soms transpireren. Op grond daarvan besloot verweerster tot bloedonderzoek. Op 3 januari 2012 is de uitslag van dat onderzoek telefonisch meegedeeld. De CRP bleek 85, de BSE bedroeg 27 en er bestond een leucocytose van 11,9. Op 4 januari 2012 werd patiënt onderzocht. “kouwelijkheid al heel lang, geen pijnklachten, hoesten plus prod plus duur: 4 wk matige eetlust gewicht: stabiel 75 kg roken heel vroeger sterk verhoogde CRP licht verhoogde BSE al lich ond: volledig normaal lab controle 2 wk kouwelijkheid Claritromycine tablet 500 MG”.
Patiënt rilde tijdens het lichamelijk onderzoek hoewel hij een normale lichaamstemperatuur had. Verweerster heeft aan de bevinding niet veel gewicht toegekend omdat het koud was in haar praktijk. Haar werkdiagnose was een “sluimerende luchtweginfectie”.
Op 18 januari 2012 liet patiënt opnieuw bloedprikken. De CRP bleek gedaald naar <10, de BSE naar 11, de leucocystose was genormaliseerd. Op 19 januari 2012 was er telefonisch contact tussen klaagster en de praktijkassistente waarbij werd aangegeven dat de bloedwaarden genormaliseerd waren. Genoteerd staat voorts: “uitleg expect, kan best nog even aanhouden, veel drinken, neusspray, kouwelijkheid”.
Eind januari 2012 zijn patiënt en klaagster uit de praktijk vertrokken, naar eigen zeggen om praktische redenen, en hun medische gegevens zijn aan de nieuwe huisarts gezonden.
Verweerster heeft eerst bij de klachtbrief van 10 mei 2012 weer van het echtpaar vernomen. Verweerster heeft direct telefonisch contact opgenomen en klaagster gesproken. Verweerster kreeg geen contact met patiënt. Gebleken is dat patiënt aan longkanker leed. Hij is hieraan op 26 december 2012 overleden. Zijn echtgenote handhaaft de klacht namens hem.
3. STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verweet verweerster, zakelijk weergegeven, dat verweerster onzorgvuldig en nalatig jegens hem heeft gehandeld door niet dan wel niet tijdig een juiste diagnose te stellen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij niet is tekortgeschoten in de door haar aan klager te verlenen zorg. Zij betreurt dat klager ernstig ziek is geworden en dat zij niet meteen de juiste diagnose heeft gesteld, maar zij vindt niet dat zij verwijtbaar heeft gehandeld. Zij heeft het noodzakelijke onderzoek gedaan of laten doen en zij heeft op basis van haar bevindingen een passende behandeling ingesteld. De aanhoudende hoest behoefde haar op dat moment niet te alarmeren. Verweerster herkent zich niet in de weergave van de gevoerde gesprekken. Zij betreurt dat de door haar gegeven toelichting kennelijk niet voldoende was.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Beoordeeld dient te worden of verweerster een verwijt kan worden gemaakt van het missen van de diagnose longkanker. Daarbij moet vooropgesteld worden dat het missen van een diagnose in tuchtrechtelijke zin slechts dan verwijtbaar is indien de wijze waarop de aangeklaagde arts tot zijn, naderhand onjuist gebleken, diagnose is gekomen in strijd zou zijn met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht,
rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep te doen gebruikelijk was.
5.3
Op grond van het medisch dossier en het verhandelde ter zitting moet er bij de beoordeling van worden uitgegaan dat klager zich op 2 januari 2012 met knieklachten heeft gemeld bij verweerster. Daarbij werd zijdelings - bij klagers vertrek uit de spreekkamer en door zijn echtgenote - de malaise aan de orde gesteld. Verweerster heeft niettemin direct bloedonderzoek laten doen. Klager is gewogen en bleek niet afgevallen te zijn. Gelet op de niet-afwijkende bevindingen bij lichamelijk onderzoek door verweerster en de uitslagen van het bloedonderzoek mocht zij vooralsnog uitgaan van de werkdiagnose sluimerende luchtweginfectie en een antibioticakuur voorschrijven. Verweerster heeft vervolgens het herstelverloop gemonitord door na afloop van de kuur een tweede bloedonderzoek te gelasten, dat plaatsvond op 18 januari 2012. Zij heeft dat onderzoek beoordeeld en daaruit volgde dat bloedwaarden waren genormaliseerd. Dat vindt steun in de overgelegde laboratoriumuitslagen. De malaise was verdwenen en er was alleen nog sprake van hoesten. Dat hoesten hoeft op zichzelf beschouwd niet te betekenen dat klager aan iets anders leed dan een longweginfectie. Het is immers mogelijk dat het hoesten (nadat de kuur is uitgewerkt) nog enige tijd aanhoudt.
5.4
Verweerster voert aan dat bij de telefonische bespreking van de uitslagen op 19 januari 2012 is gezegd dat klager moest terugkomen bij verweerster indien het hoesten niet overging, terwijl dit zijdens klager is betwist. Ook bestaat verschil van mening over de vraag of klaagster al dan niet om een tweede kuur heeft gevraagd. In ieder geval blijkt het college uit het journaal dat klager zich nadien niet meer met hoestklachten bij verweerster of bij zijn nieuwe huisarts heeft gemeld. Uit die kaart blijkt ook dat zich pas eind maart 2013 zodanige ernstige klachten bij klager hebben voorgedaan, zoals opgezette klieren in de hals, dat nader lichamelijk onderzoek geboden was waaruit “een kleine maligniteit” in de rechter bovenkwab, ergo longkanker bleek. In ieder geval kan niet uitgesloten worden dat klager ten tijde van de behandeling door verweerster daadwerkelijk alleen leed aan een luchtweginfectie.
5.5
Op grond van het vorenstaande is het tuchtcollege van oordeel dat verweerster gedurende de korte periode dat zij klager voor zijn hoestklachten heeft behandeld, ongeveer twee weken, zorgvuldig heeft gehandeld gelet op het uitgevoerde lichamelijke en anamnestisch onderzoek, de uitgevoerde bloedonderzoeken en de voorgeschreven kuur. Zij mocht uitgaan van haar werkdiagnose en het ingezette beleid is daarbij passend geweest. Tot een aanpassing van die diagnose en verdere behandeling door verweerster is het niet meer gekomen omdat klager van huisarts is gewisseld. De conclusie is dan ook dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop zij klager heeft behandeld.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.L. Smit, lid-jurist, dr. A.P.E. Sachs, A.M. Rijken en J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens , leden-geneeskundigen, in aanwezigheid van mr. B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.