ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2683 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 117/2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2683 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2013 |
Datum publicatie: | 07-03-2013 |
Zaaknummer(s): | 117/2012 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | klacht tegen huisarts: niet tijdig verwijzen van patient met hypertensieklachten. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 7 maart 2013 naar aanleiding van de op 16 mei 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r,
-tegen-
C , huisarts, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. I.M.I. Apperloo, DAS Rechtsbijstand,
v e r w e e r s t e r,
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
-het klaagschrift;
-het verweerschrift met bijlagen, waaronder het medisch dossier;
-een nagekomen stuk van het D.
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 25 januari 2013. Klaagster is niet verschenen met bericht en verweerster is verschenen vergezeld van haar gemachtigde.
Op dezelfde zitting is behandeld de zaak van klaagster tegen verweerster betreffende de overleden echtgenoot van klaagster. In die zaak met no. 122/2012 wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Verweerster is sinds 1 januari 1997 werkzaam als huisarts. Klaagster, geboren 4 januari 1936, was vanaf het begin ingeschreven bij verweerster als patiënte. Zij heeft op 31 januari 2012 de praktijk verlaten.
Klaagster was reumapatiënt. Tijdens controle bij de reumatoloog in het D is tweemaal een te hoge bloeddruk gemeten. Klaagster werd geadviseerd het gebruik van Nabumeton te staken en zij werd verwezen naar verweerster voor diagnostiek en behandeling van de hypertensie.
Op 30 juli 2009 is een 24-uurs meting uitgevoerd. Klaagster bleek systolisch significant hoge bloeddrukwaarden te vertonen (94%>140mmHG) en een non-dipper te zijn. De diastolische waarden bleken nagenoeg normaal (6%>90mmHG).
Op 3 augustus 2009 is de 24-uurs meting beoordeeld door verweerster. In dezelfde week werd klaagster teruggezien door de reumatoloog die een bloedonderzoek had aangevraagd.
Op 13 augustus 2009 werd klaagster door verweerster onderzocht. Haar bloeddruk was 181/94 mmHG. Verweerster voerde een cardiovalsculaire risico-inventarisatie uit. Dit leverde de volgende bevindingen op:
HVZ in de familie: onduidelijk; Hypercholesterol in de familie: onduidelijk; Geen myocardinfarct; Geen TIA; Geen claudicatieklachten: Lichaamsbeweging beperkt tot ADL; geen alcoholgebruik: 39 jaar gerookt (10 sigaretten per dag), sedert 4 jaar gestopt;
BMI: 21,5; Laboratorium: n glucose 5,8; totaal cholesterol 6,4; ratio 3,3; HDL chol 2,6.
Klaagster is eind augustus 2009 gestart met het bloeddrukverlagend medicijn Diovan 1 dd. 80 mg. In verband met ernstige pijnklachten werd niet gekozen voor een statine.
Op 9 november 2009 was de bloeddruk 161/78 mmHG.
Op 10 december 2009 heeft klaagster het gebruik van Nabumeton hervat. Dit werd door een andere arts voorgeschreven en verweerster ontdekte het in de retourinformatie van de apotheek.
Op 1 februari 2010 was de bloeddruk gestegen naar 219/84 mmHG. Er waren geen subjectieve klachten. De Diovan werd opgehoogd naar 1dd 160 mg. Op de patiëntenkaart staat termijn vervolgconsult hypertensie 2 weken.
Op 12 maart 2010 werd door de praktijkondersteuner (POH) 207/82 mmHG gemeten. Er werd met verweerster overleg gepleegd en op de patiëntenkaart staat dat er telefonisch een afspraak met de dokter werd gepland.
Op 25 maart 2010 kwam klaagster op het spreekuur van verweerster. De bloeddruk bedroeg 190/60mmHG. Verweerster voegde 1x daags 100 mg Metoprolol toe aan de Diovan 160 mg.
Op 18 mei 2010 volgde een controle op het hypertensiespreekuur bij de praktijkassistente. De patiëntenkaart vermeldt dat er onduidelijkheid is over de medicatie. Er staat dat klaagster in maart was begonnen met de Metoprolol, maar het gebruik van Diovan had gestopt. Uit de kaart blijkt dat Diovan wordt herstart en het gebruik van Metoprolol wordt gecontinueerd.
Op 28 september 2010 meldde klaagster zich in verband met bijwerkingen bij de huisarts. Ze vroeg om verwijzing naar de internist/nefroloog in verband met haar bloeddrukbehandeling. Haar werd nog om wat geduld verzocht om de effecten van de veranderde medicatie beter te kunnen beoordelen.
Op 25 oktober 2010 was de bloeddruk bij controle door de POH 190/98mmHG. Op dat moment is klaagster verwezen naar de internist. Inmiddels is klaagster onder behandeling bij de vaatchirurg en de nefroloog en is een dotterbehandeling geen optie in verband met risico voor de nieren.
3. STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerster, zakelijk weergegeven:
dat zij onzorgvuldig en nalatig heeft gehandeld doordat zij klaagster voor behandeling van de hypertensie niet of niet tijdig door heeft verwezen naar een medisch specialist. Als gevolg daarvan zou klaagster nu niet goed meer te behandelen zijn.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij niet is tekortgeschoten in de door haar aan klaagster te verlenen zorg. Weliswaar kan achteraf gezegd worden, met inachtneming van de herziene CVRM- richtlijn, dat het beter was geweest als verweerster in de periode februari/maart 2010 zelf meer zicht had gehad op de gang van zaken rond de bloeddrukbehandeling van klaagster, waardoor de verwijzing wellicht eerder had plaatsgevonden, maar daarvan valt verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Immers verweerster heeft klaagster behandeld conform de NHG standaard bij Hypertensie en een intern protocol. Er is regelmatig gecontroleerd en er is zorgvuldig een medicatietraject gestart dat regelmatig is bijgesteld. Het was ook normaal dat stabilisering van de situatie geruime tijd vergt. Ook werd enige vertraging veroorzaakt door de verwarring bij het medicijngebruik door klaagster. Ten slotte waren er vóór september 2010 ook geen andere relevante klachten.
Slechts eenmaal is op het verzoek om verwijzing in verband met een aanhoudende hypertensie en bijwerkingen gereageerd met een verzoek om geduld omdat er pas drie weken verstreken waren na wijziging van de medicatie. Toen de bloeddruk in oktober nog steeds te hoog bleek, is klaagster doorverwezen. Tot slot kan hypertensie mogelijk een bijdrage aan het vaatlijden van klaagster geleverd hebben, maar daarbij moet ook gedacht worden aan het rookverleden van klaagster en haar reumamedicatie.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het verwijt van klaagster komt er in de kern op neer dat verweerster haar te lang zelf heeft behandeld voor de hypertensie. Het handelen van verweerster dient beoordeeld te worden aan de hand van de ten tijde van de behandeling geldende richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van hypertensie of een verhoogde bloeddruk bij personen vanaf 18 jaar, zoals neergelegd in de NHG-Standaard Hypertensie van juli 2003.
5.3
Klaagster was een oudere patiënte met een ernstig verhoogde bloeddruk, die voor behandeling daarvan naar verweerster is verwezen. Na een 24-uursmeting en een cardiovasculaire inventarisatie is verweerster direct gestart met een medicamenteuze behandeling van klaagster. Naar het oordeel van het college heeft verweerster daarbij onvoldoende (aanvullend) onderzoek verricht. Niet onderzocht zijn de nierfunctie en het kaliumgehalte (onder andere om hyperaldosteronisme onwaarschijnlijk te maken en in verband met het eventueel voorschrijven van diuretica). Ook is klaagster niet gewogen. Voorts is onduidelijk of verweerster de uitslagen van het door de reumatoloog gelaste bloedonderzoek ter kennis heeft genomen. In het journaal staat daarover niets vermeld, terwijl verweerster zich dat niet kan herinneren.
5.4
Wat verder opvalt is dat verweerster de regie en het monitoren van de behandeling van klaagster zowel bij de instelfase als bij de verdere behandeling nagenoeg heeft overgelaten aan haar assistente. Volgens de richtlijnen controleert de huisarts tijdens de instelfase van medicamenteuze therapie vier- tot zeswekelijks tot de streefwaarden zijn bereikt. Verweerster heeft de controles aanvankelijk op drie maanden bepaald. De assistente van verweerster was voor het doen van die controles onvoldoende gekwalificeerd immers, naar verweerster ter zitting heeft verklaard, op dat moment nog bezig met haar HBO-opleiding. Weliswaar vond een terugkoppeling plaats naar verweerster, maar die stond daarbij toch teveel op afstand, naar verweerster ook zelf wel met zoveel woorden heeft erkend. Bijvoorbeeld is geen adequate voorlichting gegeven want er is onduidelijkheid bij klaagster ontstaan over medicijngebruik en ook valt op dat klaagster niet is opgeroepen nadat zij niet op een controlespreekuur is verschenen. Onzorgvuldig is bovendien dat er geen nadere diagnostiek heeft plaatsgevonden, ondanks het feit dat met medicamenteuze behandeling streefwaarden niet werden gehaald. Beschikbare bloedonderzoeken werden door verweerster niet in haar beoordeling betrokken. Niettemin heeft verweerster - terwijl klaagster al een jaar een ernstige verhoogde bloeddruk had en vooralsnog tevergeefs werd behandeld - de dosering van het medicijn Metropolol in juni 2010 naar 200 mg verhoogd, wat een hoge dosering is, in plaats van klaagster toen door te sturen naar de twee lijn. Al met al heeft verweerster niet conform de NHG-Standaard gehandeld en ten aanzien van klaagster niet de zorg betracht die zij had behoren te betrachten. Weliswaar valt enerzijds niet uit te sluiten dat het huidige vaatlijden van patiënte andere oorzaken heeft, maar anderzijds zou er wellicht toch een betere behandeling daarvan mogelijk zijn geweest indien klaagster tijdig was doorverwezen.
5.5
De conclusie is dat verweerster, die haar praktijkorganisatie niet op orde had, te weinig aan diagnostiek heeft gedaan en klaagster zonder deugdelijke regie te lang heeft behandeld. Dat valt haar in tuchtrechtelijke zin te verwijten, zodat de klacht gegrond dient te worden verklaard. Hoewel geen klachtonderdeel, vraagt het college zich af of verweerster de verslaglegging voldoende nauwgezet ter hand neemt. Merkwaardig is in ieder geval dat er twee afwijkende versies van het medisch dossier van klaagster bestaan. Verweerster wordt, mede ten behoeve van de waarneming, dringend geadviseerd de dossiervoering op orde te hebben.
5.6
Verweerster heeft er ter zitting blijk van gegeven inzicht te hebben in haar verkeerde handelwijze en heeft maatregelen getroffen om haar praktijkorganisatie op orde te brengen. Daarom kan naar het oordeel van het college worden volstaan met de navolgende beslissing.
6. DE BESLISSING
Het college waarschuwt verweerster.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.L. Smit, lid-jurist, dr. A.P.E. Sachs, J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens en A.M. Rijken, leden-geneeskundigen, in aanwezigheid van mr. B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.