ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2669 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 161/2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2669 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-02-2013 |
Datum publicatie: | 21-02-2013 |
Zaaknummer(s): | 161/2012 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater: psychiater geeft de opdracht tot een contra-expertise terug omdat hij van klager niet alle informatie mag vermelden die hij relevant acht; afwijzing van de klacht. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 21 februari 2013 naar aanleiding van de op 6 juni 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam ingekomen en doorgezonden naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle en daar op 19 juli 2012 ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , psychiater, werkzaam te D,
gemachtigde: mw. mr. M.H.M. Mook, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlage;
- de repliek;
- de dupliek.
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 11 januari 2013, waar zijn verschenen klager en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van verweerder heeft pleitaantekeningen overgelegd.
Op 17 januari 2013 is nog een brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerder ingekomen. Nu de mondelinge behandeling van de zaak al was gesloten en het college geen aanleiding ziet dit te heropenen, kan het college op die brief geen acht slaan.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. Klager heeft op 2 april 2010 verweerder bezocht in verband met het verzoek van klagers rechtsbijstandsverzekeraar tot een contra-expertise in een bestuursrechtelijke procedure, aangaande klagers geschil met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringswetten betreffende arbeidsongeschiktheid en uitkering. Verweerder heeft op 2 april 2010 klager onderzocht en klager meegedeeld dat hij inzage- en correctierecht had met betrekking tot de door verweerder op te stellen rapportage. Tijdens het onderzoek heeft klager aan verweerder meegedeeld dat niet alle door hem verstrekte informatie in de op te maken rapportage mocht worden opgenomen. Verweerder heeft klager per e-mail d.d.
22 april 2010 meegedeeld dat verweerder zich gelet op het standpunt van klager niet vrij voelde om een rapportage uit te brengen en de opdracht teruggegeven. Hij heeft zijn aantekeningen vernietigd.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat door verweerder misleidend, manipulatief en onprofessioneel is gehandeld tijdens het onderzoek op 2 april 2010 en in de
daaropvolgende e-mailwisseling tussen klager en verweerder.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder heeft op gronden genoemd in het verweerschrift en de conclusie van dupliek verzocht de klacht in alle onderdelen als (kennelijk) ongegrond af te wijzen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1. Vaststaat dat verweerder klager op 2 april 2010 adequaat heeft geïnformeerd over het uit te voeren onderzoek en de op basis daarvan op te stellen rapportage en dat klager is gewezen op zijn inzage- en correctierecht. Partijen hebben daarover ook geen verschil van mening.
5.2. Voorts staat vast dat klager verweerder bij die gelegenheid te kennen heeft gegeven dat hij “bepaalde zaken” niet in de op te maken rapportage vermeld wilde zien. Partijen zijn het er evenwel niet over eens waarover het precies ging. Klager betoogt dat het ging om nare gebeurtenissen die hem in zijn jeugd zijn overkomen, terwijl verweerder stelt dat het ging om het feit dat klager gedurende de periode waarin hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering kreeg (betaald) werk heeft verricht. Klager heeft dat laatste met kracht van argumenten bestreden zodat voor de beoordeling van de klacht ervan dient te worden uitgegaan dat het de nare gebeurtenissen uit zijn jeugd zijn geweest die klager buiten de rapportage wilde houden. Wat die nare gebeurtenissen zijn geweest heeft klager in de onderhavige procedure niet willen openbaren, terwijl verweerder zegt zich een en ander niet meer te herinneren.
5.3. Toen verweerder na het gesprek zijn rapportage wilde opstellen, kwam hij tot de slotsom dat hij niet naar eer en geweten kon rapporteren indien hij niet alle naar zijn oordeel relevante feiten zou kunnen vermelden. Dat heeft hij klager per e-mail laten weten. Klager hield echter voet bij stuk, waarna verweerder heeft besloten geen rapportage uit te brengen.
5.4. Het college acht die handelwijze niet in strijd met enige tuchtrechtelijke norm. In een geval als het onderhavige, waarin een arts op verzoek van de betrokkene een contra-expertise moet uitvoeren en daarover moet rapporteren en dus niet zozeer sprake is van een arts-patiënt-relatie maar veeleer van een expert-cliënt-verhouding, moet de arts die ruimte worden gelaten. Van enig misleidend, manipulatief of onprofessioneel handelen in dit verband is het college niet gebleken. Opmerking verdient nog dat het college niet kan beoordelen of de informatie die verweerder tegen de wil van klager in zijn rapport wilde vermelden, inderdaad relevant is nu ten processe geen duidelijkheid kon worden verkregen over de inhoud van die informatie.
5.5. Dat, zoals klager aanvoert, het niet uitbrengen van de rapportage zou betekenen dat klager zijn beroepszaak zou verliezen en zulks ook daadwerkelijk is gebeurd, maakt het oordeel van het college niet anders. Ter zitting heeft verweerder onvoldoende weersproken verklaard dat geen uitdrukkelijke afspraak is gemaakt over de termijn waarbinnen hij moest rapporteren, terwijl niet gebleken is dat klager niet de mogelijkheid had om uitstel te vragen teneinde een andere psychiater te benaderen voor de contra-expertise.
5.6. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. J.W. Ilsink, voorzitter, mr. dr. Ph. S. Kahn, lid-jurist, en J.M. Komen, T.S. van der Veer en J.N. Voorhoeve, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van mr. M. Willemse, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op
21 februari 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.