ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2668 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 301/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2668
Datum uitspraak: 21-02-2013
Datum publicatie: 21-02-2013
Zaaknummer(s): 301/2011
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts. Klaagster vindt dat verweerster geen rekening heeft gehouden met haar klachten over de benadering door de werikgever en ook niet met haar onafgebroken gezondheidsklachten. Klacht afgewezen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 21 februari 2013 naar aanleiding van de na doorzending door het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage op 7 december 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , bedrijfsarts, werkzaam te D,

gemachtigde: mr. A.V. Rijneke, verbonden aan VvAA-Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlage;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek met de bijlage.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 18 januari 2013, alwaar partijen zijn verschenen, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1954, was werkzaam als geestelijk verzorger en cliëntenvertrouwenspersoon bij een zorginstelling voor 27 uren per week. Klaagster heeft zich op 28 juni 2010 ziek gemeld.

Zij was eerst op het spreekuur geweest bij de bedrijfsarts E.

Op 20 september 2010 kwam zij voor de eerste keer bij verweerster op het spreekuur.

Tijdens dat consult heeft verweerster met klaagster afgesproken uit te gaan van de situatie zoals die op dat moment was, zonder acht te slaan op de eerder opgestelde terugkoppeling aan de werkgever. Het idee was om met een schone lei te beginnen. Verweerster noteerde in het medisch dossier:

“PTSS uit vroege jeugd. Sinds dec. 2008 last van chronische depressie. Nieuwe therapie gestart: neurofeedback PsyQ. Binnen 4weken verandering. Toen kwamen onderliggende problemen boven. Ze liep op haar tenen om werk te combineren met therapie. Ontwikkeling binnen therapie verlipe zij heftig. Advies EMDR in te zetten om traject te bekorten. Na 4 sessies gestaakt, omdat klachten verergerde; slaapstoornis, eetstoornis, concentratiest. Weer verder gegaan met neurofeedback. Korte periode na herstart neurofeedback verbetering slaap. Na druk werkgever weer verslechterd. Ma ochtend vinden sessies plaats in F. FT wekelijks tot 1 x per 2 weken. Klachten pijn laag in de onderrug en tussen schouderbladen. D/spit, myogeen van aard.”

Op dat moment werkte klaagster 12 uur per week in vervangende werkzaamheden op vaste tijden. Klaagster ervoer beperkingen op het gebied van concentratie, werkdruk, piekbelasting en een beperkt energieniveau. Verweerster noteerde verder dat klaagster zich niet erkend voelde door de werkgever. Om beter inzicht te krijgen in de mogelijkheden tot re-integratie heeft verweerster toestemming van klaagster gevraagd en gekregen om contact op te nemen met de behandelaars van klaagster. Verweerster heeft de werkgever geadviseerd de werkafspraken met klaagster te handhaven en geen uitbreiding van de uren te verlangen.

Verweerster heeft na het spreekuur van 8 november 2010 telefonisch overleg gehad met G, klinisch psycholoog/psychotherapeut. Zij heeft in het dossier genoteerd:

“Sterke vrouw maar van binnen heel zwak.

VG: Dysthyme stoornis gepaard gaande met opnames vanwege decompenseren.

DD/ PTSS vroege jeugd.

Bipolaire trekken.

Na lange druk zal ze wederom decompenseren. Reeds anderhalf jaar onder behandeling. Succes gaat snel verloren als ze teveel tegen de stroom op zwemt. Ze loopt op haar tandvlees. Uitputting is belangrijk gegeven. Therapie: neurofeedback, reageert ze goed op.”

Naar aanleiding van het spreekuurbezoek van 8 november 2010 heeft verweerster de werkgever weer geadviseerd vooralsnog geen uitbreiding van de uren te verlangen en de werkafspraken te handhaven. Verweerster heeft verder aangegeven dat klaagster knelpunten ervoer in de huidige afspraken, met name wat betreft de werkplek en het gemis van het gevoel onderdeel te zijn van een team. Verweerster had klaagster gezegd dat zij hierover afspraken moest maken met haar leidinggevende.

Voorafgaand aan het spreekuur op 6 december 2010 heeft verweerster weer contact gehad met G. Vanuit de aangevangen cognitieve gedragstherapie leek het ook G logisch van klaagster een uitbreiding van uren te verlangen. Daarnaast zou gestreefd worden naar verhoging van het energieniveau. Verweerster adviseerde uren uitbreiding eventueel gecombineerd met activiteiten als beweging in de morgen.

Verweerster zag klaagster weer op het spreekuur op 10 januari 2011. Inmiddels was de urenbelasting van klaagster uitgebreid naar 13,5 uur per week. Klaagster gaf aan veel beperkingen te ervaren die in relatie stonden tot het werk. Verweerster adviseerde dat werkgever en klaagster afspraken zouden maken over een opbouwschema in urenbelasting. Verweerster heeft klaagster op de mogelijkheid gewezen een deskundigenoordeel bij het UWV te vragen nu zij zich niet kon vinden in dit advies.

Tijdens een telefoongesprek dat klaagster met verweerster had op 28 januari 2011 is naar voren gekomen dat klaagster niet meer wilde re-integreren bij haar werkgever nu haar leidinggevende bleef vasthouden aan urenuitbreiding en meer progressie van klaagster verlangde in de re-integratie. Verweerster heeft klaagster toen geadviseerd met haar leidinggevende hierover in gesprek te gaan om te zoeken naar een constructieve oplossing.

Klaagster kwam op 7 februari 2011 nogmaals bij verweerster op het spreekuur. Zij is op

31 januari 2011 gestopt met werken binnen de re-integratie.

Op 14 februari 2011 kwam het deskundigen oordeel van het UWV. De verzekeringsarts van het UWV stelde vast dat:

“Er sprake is van energetische beperkingen en beperkingen ten aanzien van het persoonlijk functioneren. Deze zijn echter niet van dien aard dat werkneemster op datum geschil niet in staat was om de arbeidsuren uit te breiden.”

Op 3 maart 2011 ontving verweerster schriftelijke informatie van G.

Tijdens het spreekuur van 18 april 2011 heeft verweerster het deskundigenoordeel van het UWV en het rapport van G met klaagster besproken. Klaagster ging ermee akkoord dat verweerster aan de werkgever zou terugkoppelen dat de reden voor stagnatie van de re-integratie een langdurig verstoorde arbeidsrelatie was als gevolg van de hiërarchische structuur van de organisatie van de werkgever. Verweerster merkte op dat verder re-integreren binnen de eigen functie geen vruchten zou afwerpen als er onvoldoende vertrouwen was.

Op het spreekuur van 12 mei 2011 bleek dat het arbeidsconflict niet was opgelost maar dat er een verdere verwijdering was ontstaan tussen klaagster en de werkgever. Verweerster stelde mediation voor en adviseerde een time-out van twee weken om klaagster vrij te stellen van haar re-integratie verplichtingen in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter. Afhankelijk van de uitkomst van de mediation zou wel of geen verdere re-integratie in klaagsters eigen werk plaatsvinden.

Ultimo mei 2011 ontving verweerster in kopie de brief d.d. 25 mei 2011 van klaagster aan de werkgever. Klaagster schreef:

“Vanaf 31 januari j.l. heb ik herhaaldelijk bij u, mw. (…) en de heer (…) aangegeven dat ik wederom ziek ben.

Hieraan heb ik mondeling en schriftelijk toegevoegd dat de directe oorzaak voor dit nieuwe uitbreken van mijn ziekte de hiërarchische aansturing door mw. (…) was. Zij handelde onafgebroken in nauwe afstemming met u en de heer (…). Ongeacht mijn duidelijke signalen werd deze wijze van aansturing vanuit de (werkgever) gecontinueerd en geïntensiveerd.

Deze aansturing heeft mij al maanden geleden in een aanhoudende en tot op de dag van vandaag voortdurende levensbedreigende situatie gebracht. De bedrijfsarts is van de gevolgen van deze aansturing op mijn ziekteproces op de hoogte. Zij heeft reeds in twee rapporten melding van stagnerende re-integratie gemaakt en redenen benoemd.”

Op 6 juni 2011 heeft klaagster met verweerster gebeld. De mediation gaf de nodige spanningen. Mocht de mediation tot doel hebben terug te keren bij de eigen werkgever, dan zouden de re-integratieactiviteiten kunnen worden hervat.

Voorafgaand aan het spreekuur van 21 juli 2011 heeft verweerster voorinformatie verkregen van de werkgever over het mediationtraject, namelijk dat is uitgesproken dat klaagster niet verder kon met de leidinggevenden en dat daarop afspraken werden gemaakt om uit elkaar te gaan.

Tijdens het spreekuur van 21 juli 2011 bleek dat klaagster zich hersteld had gemeld om in haar eigen functie te kunnen re-integreren. Verweerster adviseerde om de eerdere re-integratieactiviteiten richting eigen werk op te pakken, rekening houdend met de nog lopende interventie (mediation), in plaats van de hersteldmelding.

Op 4 augustus 2011 tijdens het telefonisch spreekuur bleek dat de interventie nog doorliep met daarnaast het re-integratietraject, omdat de uitkomst van de interventie geen andere leek te zijn dan terugkeer in de eigen functie.

Voorafgaand aan het spreekuur op 6 oktober 2011 heeft verweerster van klaagster het rapport van psychiater H ontvangen. Naar aanleiding van dit spreekuur noteerde verweerster dat de mediation op niets leek te zijn uitgelopen, dat er een 2e spoor re-integratie traject was op basis van een verstoorde arbeidsrelatie. Voorts noteerde verweerster – anders dan in de voorafgaande periodieke evaluaties – dat het medisch beeld van klaagster is verslechterd. Zij voldeed niet aan het verzoek van de werkgever om een Functiemogelijkhedenlijst (FML) op te stellen.

Op 13 oktober 2011 heeft verweerster telefonisch met klaagster besproken dat geen re-integratie bij de eigen werkgever zal plaatsvinden vanwege het voortdurende arbeidsconflict en het uitblijven van resultaat van de mediation. Nadien heeft verweerster geen contact meer gehad met klaagster.

Op 9 november 2011 kwam een tweede deskundigenoordeel van het UWV. De verzekeringsarts was van oordeel dat klaagsters psychische spankracht te gering was om te kunnen re-integreren en dat aannemelijk was dat haar belastbaarheid ook zo was medio augustus 2011. Deze arts concludeerde dat geen re-integratie mogelijk was. De arbeidsdeskundige was van oordeel dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever voldoende waren geweest.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat zij:

  1. in haar periodieke evaluaties geen rekening heeft gehouden met de klachten van klaagster over de benadering door de werkgever, alsook niet met klaagsters onafgebroken gezondheidsklachten;
  2. in haar periodieke evaluaties geen rekening heeft gehouden met de specialistische rapportage van G die verweerster in haar bezit had;
  3. de werkgever onvoldoende heeft geadviseerd aangaande de bejegening van klaagster;
  4. hiermee de geestelijke en in navolging lichamelijke gezondheid van klaagster voor lange tijd ernstige schade heeft toegebracht;
  5. door haar handelen willens en wetens de basis heeft gelegd voor de financiële problemen waarin klaagster verkeert.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert - zakelijk weergegeven - aan dat zij heeft gehandeld zoals van haar als bedrijfsarts in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht en dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college brengt in herinnering dat een bedrijfsarts geen behandelaar van gezondheidsklachten is. De bedrijfsarts moet worden ingeschakeld bij de verzuimbegeleiding en re-integratie van werknemers die zich hebben ziek gemeld. De bedrijfsarts mag geen medische informatie of andere vertrouwelijke informatie van de werknemer die hem ter ore is gekomen aan de werkgever verstrekken, tenzij de werknemer daarvoor uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven. De bedrijfsarts mag wel zonder toestemming van de ziekgemelde werknemer de werkgever informeren over de bestaande functionele beperkingen van de werknemer en de mate van arbeidsongeschiktheid. Hij mag de werkgever tevens informeren over factoren in het werk die het herstel van de ziekgemelde werknemer belemmeren en wat daaraan te doen valt.

5.3

Voor zover klaagster met de klachtonderdelen a, b en d heeft bedoeld dat verweerster haar als patiënt onvoldoende in bescherming heeft genomen, doordat verweerster de werkgever onvoldoende heeft geïnformeerd over haar gezondheidsklachten, falen die onderdelen. Dit gaat immers de taak en bevoegdheden van verweerster als bedrijfsarts te buiten. Zij mocht zonder toestemming van klaagster – die ontbrak – geen medische informatie geven aan de werkgever. Juist is dan ook dat verweerster eerst na uitdrukkelijke akkoordverklaring en toestemming van klaagster – blijkens de ondertekening van klaagster van de betreffende periodieke evaluaties – aan de werkgever heeft aangegeven dat volgens klaagster sprake was van een arbeidsconflict.

5.4

Het college begrijpt dat in de klachtonderdelen a en c de kern ligt van het verwijt dat klaagster maakt aan het adres van verweerster. Volgens klaagster heeft verweerster de werkgever onvoldoende geadviseerd tot aanpassing van de hiërarchische wijze van leidinggeven die klaagster als ziekmakend ervoer. Uit de periodieke evaluaties blijkt niet dat verweerster de werkgever heeft geadviseerd over de bejegening van klaagster door haar leidinggevenden. Ter zitting heeft verweerster evenwel verklaard dat zij regelmatig, uitvoerig mondeling overleg had met vertegenwoordigers van de werkgever, ook over de wijze van leidinggeven aan klaagster. Dit - informele - contact kwam gemakkelijk tot stand omdat de kamer van verweerster en de kamer van klaagsters leidinggevende aan weerszijden van de gang lagen. Verweerster heeft erkend dat het beter was geweest als dit “sociaal medisch overleg” minder informeel vorm was gegeven. Het college twijfelt niet dat verweerster mondeling overleg heeft gehad met de werkgever. Dit overleg is aannemelijk gelet op de notitie van verweerster over voorinformatie voorafgaand aan het spreekuur van 21 juli 2011. Teneinde haar handelen toetsbaar te maken was het bovendien beter geweest, als verweerster - zoals zij ook beseft - aantekening had bijgehouden van het besprokene met de werkgever. Dat dit niet is gebeurd is echter onder de omstandigheden van dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Uit de brief van 25 mei 2011 van klaagster aan de werkgever - als geciteerd in rubriek 2 - volgt immers dat klaagster ermee op de hoogte was dat verweerster de werkgever heeft geïnformeerd over de redenen van de stagnerende re-integratie. Deze brief staat haaks op het verwijt dat klaagster aan het adres van verweerster maakt. De klachtonderdelen a - ook voor het overige - en c zijn dan ook ongegrond.

5.5

Uit de notities van verweerster in het medisch dossier blijkt dat verweerster wel degelijk rekening heeft gehouden met het rapport van klinisch psycholoog G – en overigens ook met zijn mondelinge informatie en met het rapport van psychiater H – bij de spreekuurcontacten met klaagster. Dat verweerster daarvan in de periodieke evaluaties geen uiting gaf richting werkgever is - gelet op overweging 5.2 - juist. Klachtonderdeel b faalt eveneens.

5.6

Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel d - ook voor het overige - als niet onderbouwd faalt.

5.7

Klachtonderdeel e vindt geen steun in de feiten. Dat verweerster uit de mond van klaagster noteert dat er een financiële sanctie is opgelegd door de werkgever, betekent niet dat verweerster daartoe heeft geadviseerd. Nergens in het medisch dossier, met inbegrip van de periodieke evaluaties, blijkt van een dergelijk advies of een notitie dat klaagster niet aan haar re-integratieverplichtingen voldeed. Ook klachtonderdeel e is dus ongegrond.

5.8

Het college komt resumerend tot het oordeel dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. De klacht zal worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, dr. A.N.H. Weel, E.H. The-van Leeuwen en A.M. Rijken, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.