ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2667 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 011/2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2667 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-02-2013 |
Datum publicatie: | 21-02-2013 |
Zaaknummer(s): | 011/2012 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts betreffende AMK melding. Klacht gegrond, waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 21 februari 2013 naar aanleiding van de op 17 januari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A en B , wonende te C,
bijgestaan door mr. A.M. Vogelzang, advocaat te Amsterdam,
k l a g e r s
-tegen-
D , huisarts, werkzaam te C,
bijgestaan mr. drs. M.C. Hoogendam, verbonden aan ARAG-rechtsbijstand te Leusden,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen en het aanvullend verweerschrift;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek met de later ingestuurde bijlagen;
- de medische dossiers overgelegd door de huisarts E.
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 18 januari 2013, alwaar zijn verschenen klagers en verweerster in persoon vergezeld door hun gemachtigden. De gemachtigde van klagers heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota voorzien van bijlagen.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klagers zijn de ouders van F en G, geboren 29 januari 1999 en van H, geboren 4 maart 2002. Alle drie de kinderen hebben een stoornis in het immuunsysteem waarvoor zij onder behandeling staan van de kinderarts I in het J in K. Klaagster, geboren in 1967, is bekend met de voorlopige diagnose cluster B persoonlijkheidsstoornis.
Het gezin van klagers is ingeschreven geweest in de praktijk van verweerster van 16 juni tot en met eind oktober 2010.
Op 18 juni 2010 heeft verweerster een kennismakingsgesprek gevoerd met klaagster. Klaagster heeft aangegeven dat ze zich weliswaar lieten inschrijven in de praktijk van verweerster maar dat zij bij een acute hulpvraag voor de kinderen naar de Eerste Hulp zouden gaan en voor verdere hulp naar I. Verweerster heeft met klaagster afspraken gemaakt over het verstrekken van medicatie.
Verweerster heeft bij brieven van 28 juni en 5 augustus 2010 schriftelijk om informatie verzocht aan I. Verweerster uit in die brieven haar ernstige zorgen over de kinderen. Verweerster heeft geen informatie van I ontvangen.
Verder heeft verweerster met artsen in de Academische ziekenhuizen in L gesproken waar de kinderen van klaagster onder behandeling waren geweest. Deze deelden de zorgen van verweerster.
De communicatie tussen de praktijk van verweerster en klaagster verliep moeizaam.
Op 13 januari 2011 is in het journaal genoteerd dat het gezin van klaagster patiënt bij de huisarts E zou zijn.
Op 29 maart 2011 heeft de heer M, directeur van de basisschool, zijn zorg neergelegd bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) betreffende de opvoedingssituatie van F en G wegens veelvuldig verzuim van G en F wegens door moeder aangedragen gezondheidsproblemen en ziektebeelden van de kinderen waar als school niet de vinger op te leggen was. Aangegeven is dat moeder weigerde verdere medische informatie of verklaringen van artsen aan school over te leggen.
De melding vermeldt verder:
“Op 31 maart 2011 meldt D, huisarts N in C haar zorg bij het AMK betreffende de opvoedingssituatie van G, F en H
De huisarts vermoedt bij moeder grote angst met daarbij gedrag dat past bij een Munchhausen by Proxy. Moeder laat een patroon van grote bezorgdheid zien; veel medicatieverzoeken voor de kinderen en voor zichzelf. Melder heeft de kinderen in de vijf maanden dat zij in de praktijk waren niet één keer gezien terwijl er bijna wekelijks contact is geweest met moeder bij de huisartsenpost.
Moeder heeft tevens het ziekenhuis verzocht de huisarts geen informatie over contacten op de eerste hulp te sturen.
Melder heeft veel zorgen over de druk die er op de kinderen wordt uitgeoefend door het overduidelijk vreemde gedrag van moeder, bestaande uit het aanvragen van medicatie en het opperen van ernstige ziektes waarvan moeder beweert dat de kinderen die onder de leden hebben.
Zo zouden de kinderen reuma en een ernstige hartkwaal hebben gehad maar bij bestudering van het dossier door de huisarts bleken beide aandoeningen niet aanwezig.
De kinderen zijn wel bekend met een immuunstoornis waarvoor zij al jaren onder behandeling staan van een kinderarts, deze zou medicatie aan moeder verstrekken voor de kinderen.
Hij zou de kinderen niet zien zonder dat moeder aanwezig is.
Ook van de behandelend kinderarts ontvangt de huisarts geen correspondentie, ondanks herhaald verzoek van de huisarts.
Moeder is vertrokken uit de praktijk op het moment dat de huisarts toenemend grenzen stelde aan het medicatiegebruik.”
Op 5 mei 2011 is in het dossier genoteerd dat betrokkenen zijn uitgeschreven.
Op 23 juni 2011 heeft verweerster aanvullend aan het AMK gemeld:
“Moeder zou in 2006 gediagnosticeerd zijn met cluster B persoonlijkheidsproblematiek (vermoedelijk een borderlinestoornis). Ongeveer zes maanden geleden heeft iemand van O gebeld met de huisartsenpraktijk in verband met een vraag van moeder over medicatie. Mogelijk is O nog steeds betrokken.”
De kinderen zijn na deze melding direct uit huis geplaatst. Na een second opinion zijn zij weer teruggekeerd.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT
Klaagster verklaarde ter zitting dat zij bij de vorige huisarts was weggegaan omdat haar praktijk buiten de wijk was waar klaagster woonde. Verder verklaarde klaagster ter zitting dat die vorige huisarts teveel vragen aan I stelde.
Ook verklaarde klaagster dat haar vertrouwen in verweerster was geschaad omdat de collega van verweerster de diagnose kanker bij een vriendin van klaagster had gemist.
Klaagster stelt zich op het standpunt dat I de behandelaar was van de kinderen en dat verweerster zo nodig de recepten diende uit te schrijven.
Klagers verwijten verweerster -zakelijk weergegeven-:
- dat verweerster een valse melding heeft gedaan van Munchhausen by Proxy bij het AMK;
- dat verweerster met anderen heeft samengespannen om de melding gunstig te beïnvloeden;
- dat verweerster een vermoeden in een aantekening van een vorige huisarts over een persoonlijkheidsstoornis als diagnose heeft doorgegeven;
- dat verweerster medicijnen die waren voorgeschreven heeft laten blokkeren;
- dat verweerster de verantwoordelijkheid voor een mogelijk gebrekkige communicatie met de kinderarts bij klaagster heeft gelegd;
- dat verweerster heeft gelogen over het aantal bezoeken bij de huisartsenpost;
- dat verweerster geen melding heeft gedaan van haar zorgen bij de verantwoordelijke huisarts of kinderarts.
De gemachtigde van klagers heeft in haar pleidooi hieraan verwijten toegevoegd betreffende het in bezit houden van medische gegevens van klaagster en haar kinderen nadat zij uit de praktijk waren vertrokken en het ten onrechte niet verwijderen van medische gegevens uit het dossier.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij de beste intenties heeft gehad en in het belang van de kinderen heeft gehandeld. Zij heeft daarbij lang gewikt en gewogen en zoveel mogelijk informatie ingewonnen. Verweerster heeft contact gehad met de directeur van de basisschool van de kinderen en -anoniem- met de vertrouwensarts. Vanwege haar niet-pluis-gevoel heeft zij uiteindelijk toch besloten de melding te doen.
Verweerster heeft erkend dat zij klaagster op de hoogte had moeten stellen van haar voorgenomen melding. Verweerster verklaarde ter zitting dat zij bewust niet met klaagster heeft overlegd omdat zij verwachtte dat klaagster dan de kinderen uit de praktijk zou halen. Verweerster verklaarde ter zitting ook dat zij niet met klaagster in gesprek had durven gaan omdat zij klaagster dreigend en impulsief vond maar dat zij klaagster wel een brief had kunnen schrijven.
Zij verklaarde dat zij lering heeft getrokken uit deze casus en dat zij de volgende keer anders zal handelen.
Verweerster heeft er verder op gewezen dat zij slechts een vermoeden heeft geuit en dat andere instanties op basis van dat vermoeden blijkbaar onmiddellijk hebben gehandeld.
Verweersters raadsman heeft bezwaar gemaakt tegen de aanvulling van de klacht ter zitting.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college honoreert het bezwaar van de raadsman van verweerster tegen de aanvulling van de klacht door de gemachtigde van klagers in haar pleidooi ter zitting vanuit het oogpunt van een goede procesorde.
5.3
De klacht spitst zich in de onderdelen 1, 2, 3, 5 en 7 toe op de melding door verweerster aan het AMK en dan met name op de vraag of verweerster daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen.
Het college wijst in dit verband op de meldcode van de KNMG uit 2008 waarmee is beoogd artsen te stimuleren zich actiever in te zetten in de strijd tegen kindermishandeling. De meldcode hanteert als uitgangspunt ‘spreken, tenzij’ tegenover het oude uitgangspunt ‘zwijgen, tenzij’. Artsen hebben een zorgplicht tegenover kinderen die mogelijk schade door kindermishandeling kunnen oplopen. Daarbij dient wel de in de meldcode genoemde zorgvuldigheid in acht te worden genomen. Als ruggensteun bij deze vaak lastige afweging heeft de KNMG bij de meldcode kindermishandeling een stappenplan opgesteld.
De zorgvuldigheid, zo geeft dat stappenplan aan, brengt onder meer mee dat van de beslissing een AMK-melding te doen en van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen zorgvuldig aantekening wordt gehouden in het dossier en voorts dat zo mogelijk een gesprek wordt aangegaan met de betrokkenen met als doel onder meer om toestemming te verkrijgen voor de doorbreking van de geheimhoudingsplicht.
5.4
Het college stelt voorop dat de zorgen voor de kinderen van verweerster voorstelbaar waren. Al zijn de door de huisarts E overgelegde dossiers -zo bleek ter zitting- niet compleet, er komt wel een beeld uit naar voren dat de zorgen van verweerster begrijpelijk maakt, namelijk een grote medische consumptie en een moeizame communicatie met klaagster. Meer dan eens is genoteerd dat klaagster zich eisend opstelt.
5.5
Met betrekking tot de zorgvuldigheid van de AMK-melding overweegt het college het volgende.
Verweerster heeft aangegeven dat zij met de huidige huisarts, de kinderarts en de vertrouwensarts heeft overlegd. Zij heeft van deze overleggen echter alleen het overleg met de kindercardioloog genoteerd in het dossier. Uit die notitie blijkt wel dat hij de zorgen van klaagster deelde. De andere contacten heeft zij niet genoteerd in het dossier.
Verder had zij moeten proberen met klaagster te overleggen voordat zij de melding deed althans had zij klaagster moeten informeren.
Verweerster heeft aangevoerd dat zij dat bewust niet heeft gedaan omdat zij vermoedde dat klaagster de kinderen dan uit de praktijk zou halen. Het college acht dat vermoeden niet een voldoende argument om niet te proberen met klaagster te overleggen. Bovendien heeft verweerster de melding eerst gedaan, nadat de kinderen al geruime tijd de praktijk hadden verlaten.
Dat verweerster overleg met klaagster niet aandurfde acht het college niet oninvoelbaar op grond van de inhoud van de dossiers en de opstelling van klaagster jegens verweerster. Echter het had toch op de weg van verweerster gelegen om een manier te vinden om in ieder geval klaagster op een voor verweerster veilige wijze en plaats te informeren. Inderdaad was het schrijven van een brief aan klaagster een mogelijkheid geweest.
Verweerster heeft bij het doen van de AMK-melding derhalve niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van haar mocht worden verwacht. Het college rekent verweerster dit ook in tuchtrechtelijke zin aan.
5.6
Wat betreft het vierde klachtonderdeel overweegt het college het volgende.
Verweerster heeft erkend dat zij voorgeschreven medicijnen heeft laten blokkeren. Het college gaat van de juistheid van die erkenning dan ook uit. Het college is van oordeel dat het niet juist is dat een huisarts medicatie die is voorgeschreven door een specialist, zonder overleg met die specialist -waarvan niet is gebleken- stop zet. Naar het oordeel van het college ligt het op de weg van de apotheker om zo nodig in overleg te treden met de voorschrijvend specialist.
Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens gegrond.
5.7
Wat betreft het zesde klachtonderdeel overweegt het college het volgende
Uit de overgelegde dossiers blijkt inderdaad niet het aantal bezoeken aan de huisartsenpost dat in de AMK-melding wordt genoemd. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij op dat punt onjuist is geciteerd in de melding. Het college kan de juistheid van deze stelling niet nagaan nu de oorspronkelijke melding van verweerster niet beschikbaar is.
Het college is echter van oordeel dat het in elk geval te ver gaat verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
5.8
De conclusie is dan ook dat de klachtonderdelen betreffende de AMK-melding en de stopzetting van de medicatie gegrond zijn.
Alle omstandigheden van het geval afwegend, waarbij het college in ogenschouw neemt dat het optreden van klaagster jegens (de praktijk van) verweerster bij herhaling onaangenaam en dwingend is geweest, is de maatregel van waarschuwing passend.
6. DE BESLISSING
Het college waarschuwt verweerster.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, dr. A.N.H. Weel en E.H. The-van Leeuwen en A.M. Rijken, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.