ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2658 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 095/2012

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2658
Datum uitspraak: 14-02-2013
Datum publicatie: 14-02-2013
Zaaknummer(s): 095/2012
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Raadkamerbeslissing. Klacht tegen een psychiatrisch verpleegkundige, werkzaam bij de crisisdienst, inzake het niet gedwongen opnemen van de ex-echtgenote van klager. De beoordeling inzake de BOPZ is voorbehouden aan een arts, bij voorkeur een niet-behandelend psychiater, en niet aan een verpleegkundige. Afwijzing in raadkamer als kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 14 februari 2013 naar aanleiding van de op 10 april 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door drs. R. Poll,

k l a g e r

-tegen-

C , verpleegkundige, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de repliek met bijlagen;

- de dupliek met de bijlagen;

- een door na te noemen patiënte ondertekende verklaring dat zij instemt met de klacht;

- het medisch dossier.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

Klager heeft tevens een klacht ingediend tegen na te noemen psychiater (nr. 89/2012) op welke klacht later, na een behandeling ter zitting, zal worden beslist.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in maart 2012 ten opzichte van D, de voormalig echtgenote van klager, verder patiënte te noemen. Patiënte was sedert jaren bekend met een bipolaire stoornis. Zij woonde samen met de 15-jarige dochter van haar en klager. Klager was nauw betrokken bij zijn ex-echtgenote en hun beider dochter. Toen de situatie bij patiënte begin 2012 escaleerde, is zij tweemaal bezocht door de crisisdienst, waarbij een gedwongen opname (nog) niet noodzakelijk werd geacht. Op 19 maart 2012 is patiënte op verzoek van de wijkagent thuis bezocht door de psychiater E en verweerder, beiden op die dag werkzaam voor de crisisdienst. Na een gesprek met de wijkagent, patiënte en de huisarts zag de psychiater geen grond voor een gedwongen opname. Bij brief van

21 maart 2012, ondertekend door de psychiater en verweerder, is de huisarts hierover geïnformeerd.

Op 29 maart 2012 is patiënte, na een nieuwe beoordeling door eerdergenoemde psychiater, opgenomen met een inbewaringstelling.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij door inadequaat optreden is tekorgeschoten in de zorgplicht jegens patiënte.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen verwijt treft omdat hij geen zelfstandige rol heeft gehad bij de beoordeling en de beoordeling overigens zorgvuldig is geweest.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De kern van de klacht is dat op 19 maart 2012 niet een traject is ingezet richting een gedwongen opname van patiënte. Voor een gedwongen opname is een geneeskundige verklaring vereist met het oog op (in dit geval) een inbewaringstelling als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet BOPZ. Een dergelijke verklaring kan uitsluitend worden opgesteld door een arts, bij voorkeur een niet-behandelend psychiater, en in elk geval niet door een verpleegkundige. Bijzondere omstandigheden daargelaten, die hier zijn gesteld noch gebleken, is verweerder niet (mede) verantwoordelijk te houden voor de beslissing van de psychiater om geen geneeskundige verklaring af te geven. Ten slotte is, gelet op hetgeen verweerder hiertegenover heeft aangevoerd, onvoldoende komen vast te staan dat verweerder tegenover de gemachtigde van klager een opmerking heeft gemaakt in de trant van “over de schutting gooien” en is de context van die opmerking, als deze al is gemaakt, onvoldoende gebleken.

5.3

De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter, en A.H. Slagter-de Vries en E. van Egmond, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.