ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2596 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 313/2011
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2596 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2013 |
Datum publicatie: | 31-01-2013 |
Zaaknummer(s): | 313/2011 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Raadkamerbeslissing. Klacht tegen verpleegkundige kennelijk ongegrond. Uit de door verweerster overgelegde stukken blijkt dat zij aantekeningen heeft gemaakt met betrekking tot de behandeling/begeleiding van klager. Ten aanzien van het klachtonderdeel omtrent het inleveren van een inschrijfformulier door klager: de feiten dienen met een voldoende mate van zekerheid te worden vastgesteld alvorens een tuchtrechtelijke beoordeling kan plaatsvinden. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 31 januari 2013 naar aanleiding van de op 6 december 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door mr. T.P. Boer, advocaat te Arnhem,
k l a g e r
-tegen-
C , verpleegkundige, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek met de bijlagen;
- het medisch dossier;
- het proces-verbaal van het op 4 september 2012 gehouden gehoor in het kader van het
vooronderzoek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager, geboren op 10 januari 1984, is van 31 maart 2003 tot 2 mei 2003 opgenomen geweest op de afdeling crisisopvang van E, instelling voor zorg en welzijn. Aansluitend is klager opgenomen in het F en daarna bij G, tot 29 oktober 2004.
Verweerster is sociaal psychiatrisch verpleegkundige en als lid van het vangnetteam bij de behandeling van klager betrokken van januari 2005 tot en met half oktober 2005. Het vangnetteam is een samenwerking tussen gemeente D, verslavingszorg, maatschappelijke opvang en G.
Op 15 juni 2005 noteerde verweerster in het overzicht voortgang/contacten van H betreffende klager, voor zover thans van belang:
“haalt vandaag een inschrijfformulier voor GKB en doet dit vrij bij mij in postvak.”
Verweerster heeft blijkens het overzicht voorgang/contacten in de periode van 4 januari 2005 tot 27 oktober 2005 afwisselend telefonisch contact en gesprekken met klager en maakte daaromtrent aantekeningen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Na het klaagschrift en de aanvulling daarop heeft klager bij repliek een viertal algemene klachten geformuleerd en één klacht specifiek in de richting van verweerster. Bij het mondeling vooronderzoek zijn de klachten nader geformuleerd en zijn drie van de algemene klachten ten aanzien van verweerster ingetrokken omdat deze niet herleidbaar zijn tot verweerster. Zoals nader ingevuld bij het mondeling vooronderzoek verwijt klager verweerster -zakelijk weergegeven- dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerster heeft tegen haar toezeggingen in klager niet geholpen met zijn schuldenproblematiek, onder andere door een inschrijfformulier niet door te sturen. Daarnaast heeft verweerster geen dossier van behandeling van klager bijgehouden en overgelegd.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij zorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot klager. Ten aanzien van het verwijt omtrent het doorsturen van een inschrijfformulier stelt verweerster zich primair op het standpunt dat dit handelen geen betrekking heeft op de individuele gezondheidszorg en klager ten aanzien van dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat zij geen door klager ondertekend inschrijfformulier heeft ontvangen en het derhalve voor haar onmogelijk is geweest dit door te sturen en dat dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij op correcte wijze de voortgang van de behandeling van klager op schrift heeft gesteld, getuige de door verweerster bij dupliek overgelegde stukken en de stukken die, desgevraagd door het college, nadien door verweerster zijn overgelegd.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college ziet aanleiding om het tweede klachtonderdeel als eerste te behandelen. Uit de door verweerster bij dupliek overgelegde stukken en de stukken die verweerster desgevraagd aan het college heeft toegezonden blijkt dat zij de inhoud van de contacten van haar met klager schriftelijk verslag heeft gelegd. Daarmee is gegeven dat verweerster een dossier heeft bijgehouden omtrent de voortgang en contacten met klager.
5.3
Uit de aantekeningen van verweerster blijkt van een afspraak tot het retourneren aan verweerster van een ingevuld inschrijfformulier voor de Gemeentelijke KredietBank.
Het college is van oordeel dat gelet op de rol van verweerster, als lid van het vangnetteam en het vastleggen van de gemaakte afspraak in de aantekeningen betreffende het contact met klager, het verwijt aan verweerster als handeling in het kader van de individuele gezondheidszorg dient te worden beschouwd en klager ontvankelijk is wat betreft dit klachtonderdeel.
Klager stelt zich op het standpunt dat het door hem ondertekende formulier op de afgesproken tijd en plaats is afgeleverd. Verweerster voert aan dat zij geen door klager ondertekend formulier heeft ontvangen en derhalve haar deel van de afspraak niet heeft kunnen nakomen. Partijen verschillen dus van inzicht over de feitelijke gang van zaken. In gevallen als deze, waarin het achteraf niet mogelijk is om de werkelijke gang van zaken vast te stellen, is het vaste tuchtrechtspraak dat wanneer niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van klager op dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust er niet op dat aan het woord van klager minder waarde wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op het uitgangspunt dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan.
5.4
Het voorgaande leidt ertoe dat de klachten kennelijk ongegrond zijn en als volgt dient te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, E. van Egmond en A.H. Slagter-de Vries, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.