ECLI:NL:TGZRZWO:2013:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 183-2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:9 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-08-2013 |
Datum publicatie: | 09-08-2013 |
Zaaknummer(s): | 183-2012 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen dienstdoende huisarts op de HAP inzake het telefonisch, zonder lichamelijk onderzoek, verwijzen van een patiënte naar de eigen huisarts voor bepaling verder beleid na een TIA. Hoewel het beter was geweest om wel onderzoek te doen, in de gegeven omstandigheden ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 9 augustus 2013 naar aanleiding van de op 6 september 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door J.H. de Jonge, wonende te Wijhe,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , huisarts, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. V.C.A.A.V. Daniels, advocaat bij V.v.A.A. Rechtsbijstand te Utrecht,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlagen;
- het verweerschrift;
- de repliek met bijlagen;
- de dupliek;
- het proces-verbaal van het op 12 februari 2013 gehouden gehoor in het kader van het
vooronderzoek;
- een brief van klaagster met bijlagen.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 14 juni 2013, alwaar klaagster en verweerster zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Op 27 juni 2012 om 17.31 uur heeft klaagster, geboren op 16 april 1949, naar de huisartsenpost (hierna de HAP) gebeld in verband met klachten die zij in de loop van de middag had gekregen. Ze werd te woord gestaan door de assistente van de HAP. De assistente heeft volgens het waarneembericht genoteerd:
“(S) sinds vanmiddag erg moe. 1.5 uur geleden deed li.arm ineens erg raar, wou de hond eten en water geven maar liet de water en voerbak zo uit de hand vallen. Wou op de laptop spelletje doen maar geen concentratie. Geen hoofdpijn, maar wel wat licht in het hoofd. Bij lopen voelt zich zich erg onzeker, maar kan benen goed bewegen. Minder kracht li.arm. Geen scheve gezicht. Maar volgens vriendin praat ze wel raar. klinkt aan de tel niet verward en geen spraakprobleem. Med.: heel veel, oa carbasalaatcalcium. Graag overleg”
Verweerster, op dat moment de dienstdoende huisarts op de HAP, heeft klaagster om ongeveer 18.00 uur teruggebeld. Het journaal van de eigen huisarts van klaagster was die dag niet in te zien op de HAP. Zij noteerde:
“ Bekend met diabetes, spuit insuline. niet ziek geweest gewoon gegeten vandaag glucose 10,9 krachtsverlies L arm heeft nog geen minuut geduurd.
(O) spreekt aan telefoon uitgebreid zonder haperingen of slissen/erg goed articulerend. geen uitval gelaat, kan armen en benen prima bewegen met kracht
(E) DD hypoglycaemie
(P) dagcurve, heeft al bloedverdunners. morgen contact met huisarts tav controle TIA poli”
Als hoofddiagnose noteerde verweerster in de aanhef van het waarneembericht:
“(K89.00) Passagere cerebrale ischemie/TIA”
De volgende dag, 28 juni 2012, heeft klaagster haar huisarts bezocht die haar direct heeft doorverwezen naar de Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis in D. In het medisch dossier staat genoteerd dat klaagster aangaf dat zij de avond daarvoor bij het naar bed gaan geen klachten meer had maar die ochtend om 9 uur weer verminderde coördinatie en kracht links voelde. Klaagster is opgenomen op de afdeling Neurologie en een dag later op 29 juni 2012 weer uit het ziekenhuis ontslagen. In de brief van de neuroloog aan de huisarts meldt hij dat klaagster een uitgebreide belaste voorgeschiedenis heeft met diabetes, hypertensie, hypercholesterolaemie en PCTA. Hij vermeldt dat hij bij neurologisch onderzoek een dag na opname geen duidelijke afwijkingen meer vond, de klachten fluctueerden waarbij ook enige discrepanties waren met een wat theatrale spraak. Hij duidde de klachten als TIA vanuit de rechter hemisfeer. Aan de medicatie voegde hij Persantin toe, op te bouwen naar 2 dd. 200 mgr.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat verweerster niet zorgvuldig heeft gehandeld door het stellen van een verkeerde diagnose en het niet afleggen van een huisbezoek en het niet direct doorsturen van klaagster naar een neuroloog.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij gehandeld heeft volgens de geldende richtlijnen. Daarnaast is zij van mening dat zij het door haar gevoerde beleid, zoals opgenomen in het verslag van de HAP d.d. 27 juni 2012, met klaagster heeft besproken.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Verweerster heeft - anders dan klaagster meent - als hoofddiagnose een TIA genoteerd, hetgeen na onderzoek in het ziekenhuis door de neuroloog is bevestigd. Derhalve houdt de stelling dat verweerster de verkeerde diagnose heeft gesteld geen stand. Klaagster gebruikte al bloedverdunners en bij een doorgemaakte TIA is het alleszins verdedigbaar dat een huisarts op de HAP het verdere beleid de volgende dag laat bepalen door de eigen huisarts, daargelaten de hieronder te beantwoorden vraag of het juist was dit zonder eigen onderzoek te beslissen. Het advies om, voor alle zekerheid, een dagcurve bij te houden om uit te sluiten dat er sprake was geweest van uitvalverschijnselen bij een hypoglykemie is zorgvuldig te noemen. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerster daadwerkelijk heeft gezegd dat klaagster de volgende dag naar haar eigen huisarts moest in verband met het vermoeden van een TIA. Verweerster heeft ter zitting aangegeven dat zij het mogelijk niet over een TIA maar over een bloedpropje heeft gehad, maar het voor het overige wel moet hebben gezegd gezien haar aantekeningen. Hoewel klaagster het naar eigen zeggen niet zo heeft waargenomen, moet er naar het oordeel van het college op basis van de duidelijke aantekeningen van verweerster in het waarneembericht, dat naar de eigen huisarts gaat, van worden uitgegaan dat zij op enigerlei wijze wel aan klaagster heeft gezegd dat zij naar de huisarts moest voor bepaling van het beleid in verband met een TIA.
5.3
De vraag die overblijft in deze zaak is, of verweerster tot haar - op zichzelf dus juiste - advies mocht komen zonder klaagster te hebben gezien. Klaagster heeft er in dit verband in de toelichting op de klacht op gewezen dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling speelt mee dat het ging om een voor verweerster onbekende patiënte op leeftijd met (gezien de vele medicatie) diverse aandoeningen, waaronder in elk geval diabetes en een vorm van vaatlijden. Verweerster had door een technisch falen niet de beschikking over het medisch dossier van klaagster en moest het doen met wat klaagster haar aan de telefoon liet weten. Van toepassing zijn de standaarden M45 TIA en M81 CVA van het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG). Deze gaan uit van een lichamelijk onderzoek en dat verdiende, zeker tegen de hierboven genoemde achtergrond, de voorkeur boven een telefonische triage zoals verweerster heeft gedaan. Het gaat er echter, zoals aangegeven in rubriek 5.1, niet om of het beter had gekund. De vraag is of het tuchtrechtelijk nog door de beugel kan dat verweerster haar beleid aan de telefoon heeft bepaald. Daarbij speelt voorts het volgende een rol. Klaagster heeft zelf gebeld, kon kennelijk duidelijk haar verhaal doen, het krachtsverlies had nog geen minuut geduurd en op basis van de aantekeningen in het waarneembericht moet ervan worden uitgegaan dat klaagster heeft aangegeven dat er geen (uitvals)verschijnselen meer waren. Klaagster heeft er nog op gewezen dat zij in de hand van haar vriendin moest knijpen en dat er krachtverschil was, maar heeft erbij opgemerkt dat dat was in het gesprek bij de assistente. Het is op basis van de aantekeningen van verweerster niet aannemelijk dat klaagster nog restverschijnselen heeft genoemd en er valt ook op te wijzen dat klaagster bij de SEH heeft aangegeven dat zij bij het naar bed gaan geen klachten meer had. Het college is na ampele afweging tot het oordeel gekomen dat verweerster als ervaren arts in deze omstandigheden aan de telefoon voldoende informatie had verkregen om het door haar gegeven advies op te baseren. Het achterwege laten van verder onderzoek door verweerster is dus in die omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Er zij echter nogmaals op gewezen dat het beter was geweest klaagster wel te laten komen op de HAP dan wel een visite af te leggen.
6. Conclusie uit het voorgaande is dat de klacht ongegrond is en moet worden afgewezen.
7. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, en J.M. Komen, dr. A.T. van Rheineck Leyssius en prof. dr. J.A. Grotenhuis, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van den Eijnden, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.