ECLI:NL:TGZRZWO:2013:74 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 116/2013
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:74 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-12-2013 |
Datum publicatie: | 23-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 116/2013 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen geneesheer-directeur, psychiater, kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de beslissing tot voortzetting van de dwangbehandeling conform de daarvoor geldende regels genomen. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 23 december 2013 naar aanleiding van de op 26 maart 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , psychiater, destijds werkzaam te D,
bijgestaan door mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het medisch dossier;
- het proces-verbaal van het op 4 oktober 2013 gehouden mondeling vooronderzoek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager, geboren op 28 augustus 1988, is sinds 18 maart 2010 in zorg bij E te D. Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie, paranoïde type, alcohol- en cannabismisbruik. Klager werd in januari 2010 opgenomen in F, aanvankelijk vrijwillig, gevolgd door een inbewaringstelling en een rechterlijke machtiging, in verband met een eerste psychose. Na stabilisatie en inzetten van medicamenteuze interventie in G te D was er nog sprake van negatieve symptomatologie. Klager woonde sinds oktober 2010 weer in zijn appartement in B en was sinds die tijd gestopt met inname van medicatie.
Klager werd eind 2011 aangemeld voor behandeling door het FACT-team van E te D.
Sociaal psychiatrisch verpleegkundige H maakte deel uit van het FACT-team. Vanwege de bekendheid met klager en de zorgwekkende signalen die bij het FACT-team binnenkwamen heeft het team gemeend klager aan te merken als een zorgwekkende zorgmijder en een behandelplan opgesteld. Hieruit voortvloeiend heeft het team klager regelmatig thuis bezocht.
Sinds januari 2012 werd het moeilijk om een gesprek met klager te plannen. Klager gaf tijdens het gesprek op 2 maart 2012, waar ook zijn moeder bij aanwezig was, aan dat hij geen behoefte had aan zorg en bemoeienis. Klager wenste zijn leven op te bouwen zonder bemoeienis van de psychiatrie en wilde het contact met E afsluiten. Klager gaf ook aan geen prijs (meer) te stellen op huisbezoek.
De moeder van klager maakte zich ernstig zorgen over de geestelijke toestand van klager. De persoonlijk begeleidster van I nam herhaaldelijk contact op met het FACT-team om haar zorgen te uiten. Daarnaast ontving het FACT-team met grote regelmaat belastende opmerkingen en berichten over klager. Deze waren onder andere afkomstig van buren, de woningbouw en haar medewerkers, ingehuurde bedrijven door de woningbouw en de wijkagent.
Omdat de situatie van klager steeds verder achteruitging en om verdere psychotische decompensatie, maatschappelijke teloorgang, verwaarlozing van zichzelf, agressie over zichzelf afroepen en huisuitzetting door de woningbouw te voorkomen, heeft het FACT-team in samenspraak met de persoonlijk begeleidster van I en de wijkagent, mede op sterk aandringen van moeder, besloten een RM-procedure op te starten, waarover klager werd geïnformeerd.
Bij beschikking van de rechtbank Zwolle - Lelystad werd op 29 november 2012 ten aanzien van klager een rechterlijke machtiging ex artikel 2, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) voor de duur van zes maanden verleend. Klager had geen ziekte-inzicht en weigerde zijn medicatie in te nemen. Blijkens de geneeskundige verklaring was klager verbaal agressief en dreigend tegen personen en verrichte hij vernielingen aan zijn huis. Klager was volgens de verklaring achterdochtig ten opzichte van zijn omgeving. Op 29 november 2012 werd klager gedwongen opgenomen in e te D.
Tijdens de behandeling was verweerder de geneesheer-directeur bij E te D. J was afdelingsarts op de afdeling waar klager was opgenomen. J werkte onder supervisie van psychiater K en heeft zijn handelswijze met zijn supervisor besproken. J heeft dwangmedicatie geadviseerd. J heeft klager geïnformeerd over de noodzakelijke behandeling en medicatie en getracht daarvoor zijn instemming te verkrijgen. Ondanks meerdere gesprekken met klager was het niet mogelijk om overeenstemming te bereiken over de behandeling. Klager werd wilsonbekwaam geacht ten aanzien van zijn behandeling en beslissingen omtrent medicatie en de vertegenwoordiger van klager, zijn moeder, was het eens met de (voorgestelde) behandeling. J heeft een second opinion ingewonnen bij psychiater L en vervolgens is de dwangbehandeling aangekondigd. Klager heeft daarover een schriftelijke kennisgeving ontvangen. De beslissing tot dwangbehandeling door J is op 12 december 2012 genomen in overleg met psychiater M en op schrift gesteld.
Verweerder heeft op 6 maart 2013 besloten tot voortzetting van de beslissing tot dwangbehandeling
en deze beslissing op schrift gesteld. Het besluit van verweerder was alleen gericht
op extern gevaar, hospitalisatie. Verweerder heeft een gesprek hierover gehad met
klager.
Klager heeft tevens klachten in gediend tegen H (no. 114/2013), K (186/2013), M (187/2013) en twee klachten tegen J (no. 115/2013 en 185/2013), in welke zaken afzonderlijk wordt beslist.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder tot dwangmedicatie heeft heeft besloten. Klager krijgt door verweerders handelwijze gif in zijn lichaam gespoten hetgeen kan leiden tot gezondheidsproblemen. Verweerder was daarbij opdrachtgever van een groep mensen die klager daardoor dwingen dat klager gif in zijn lichaam gespoten krijgt.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan hij de formaliteiten om tot een dwangbehandeling te kunnen besluiten in acht heeft genomen en hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek 2 van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten op de stukken, waarvan met name de als producties bij het verweerschrift overgelegde behandelingsplannen, de decursus FACT-team en de op schrift gestelde beslissing van verweerder tot voortzetting dwangbehandeling / nieuwe dwangbehandeling van 6 maart 2013.
Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift heeft doen aanvoeren in het verweerschrift - hetgeen gesteund wordt door de daarbij overgelegde producties - met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan en neemt die overwegingen over. De gedwongen behandeling en de daaraan te stellen eisen zijn neergelegd in de Wet BOPZ. De dwangbehandeling en de beslissing tot (voortduring van de) dwangmedicatie is daardoor met waarborgen omkleed. Het college komt tot het oordeel dat bij de door verweerder genomen beslissing tot voortzetting van de dwangbehandeling de daaraan gestelde formaliteiten en voorschriften in acht zijn genomen en verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft.
Door het feit dat klager pertinent weigerde om antipsychotische medicatie te nemen, kon het gevaar buiten de inrichting niet binnen redelijke termijn worden weggenomen, hetgeen het toepassen van dwangbehandeling rechtvaardigde.
5.3
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en zal als volgt worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. M.H. Braakman en
dr. R.J. Verkes, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.