ECLI:NL:TGZRZWO:2013:64 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 261/2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:64 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-12-2013 |
Datum publicatie: | 13-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 261/2012 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager had andere verwachtingen van het onderzoek door een orthopedisch chirurg als deskundige in het kader van een arbeid gerelateerde aandoening en de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. De arts heeft wel gehandeld zoals van een redelijk bekwame beroepsbeoefenaar mocht worden verwacht. Klacht is afgewezen. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 13 december 2013 naar aanleiding van de op 13 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , orthopedisch chirurg, werkzaam te D,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift ingekomen 13 november 2012 met bijlagen;
- het verweerschrift ingekomen 6 december 2012 met bijlagen;
- de repliek ingekomen 5 februari 2013;
- de dupliek ingekomen 19 februari 2013;
- het proces-verbaal van het vooronderzoek gehouden op 21 mei 2013, waarbij klager aanwezig was.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van vrijdag 8 november 2013, alwaar zijn verschenen klager met zijn zus en verweerder.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is op 5 april 2011 uitgevallen voor zijn werk als nabewerker in een fabriek voor kunststofproducten vanwege klachten van de linker heupregio, rug en linkerbeen.
Klager heeft diverse onderzoeken ondergaan en is door diverse specialisten gezien.
In het kader van de verzuimbegeleiding werd klager begeleid door een bedrijfsarts die klager heeft verwezen naar het E (hierna te noemen “E”) van F.
Voorafgaand aan het polikliniek bezoek bij verweerder heeft een medewerker van E een telefonische intake bij klager afgenomen en hem gevraagd om al zijn medische gegevens mee te nemen. Op 16 februari 2012 ziet verweerder klager op de polikliniek Orthopedie voor een beoordeling van zijn klachten en zijn medische toestand in het kader van het E-traject.
In zijn brief, geadresseerd aan de huisarts d.d. 27 februari 2012, staat beschreven dat verweerder klager lichamelijk heeft onderzocht en kennis heeft genomen van het reeds aanwezige beeldmateriaal (arthrografie, botscan en MRI). Op basis hiervan heeft verweerder als volgt geconcludeerd: “Subjectief invaliderende pijnklachten beginnend diep in de linker heupregio/bilregio en mogelijk gerelateerd aan het SI-gewricht. Er is een duidelijke discrepantie tussen de ernst van pijnklachten en objectieve afwijkingen. Ik verwacht dat patiënt weinig baat zal ondervinden bij verdere activerende oefentherapie. Het beste lijkt mij om een pijn die mogelijk gerelateerd is aan het SI-gewricht te proberen uit te schakelen middels een injectie in het SI-gewricht en bij goed effect van een proefblokkade evt. een herhaling middels injectie met Depo-Medrol. Indien de pijnklachten onder controle zijn, dan verwacht ik dat de belastbaarheid van de rug ook weer beter is. E.e.a. lijkt mij in ieder geval niet gerelateerd aan een heupgewricht afwijking en hiervoor adviseer ik dan ook geen nader onderzoek.” Tijdens zitting heeft verweerder vermeld dat hij inhoudelijk eenzelfde brief aan de bedrijfsarts van E heeft gestuurd.
Naar aanleiding van de door verweerder overgelegde informatie hebben de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige van E klagers bedrijfsarts schriftelijk geadviseerd, met conclusie dat klager terug kan keren in zijn werk middels tijdcontingente opbouw. Op arbeidsdeskundige gronden wordt geen belemmering gezien om duurzaam in het eigen werk te hervatten.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- het volgende:
- dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan en voor € 750,00 een medische verklaring aan klagers werkgever heeft verkocht zonder een adequaat onderzoek te verrichten;
- dat het onderzoek niet langer dan tien minuten heeft geduurd;
- dat verweerder de door klager meegebrachte medische gegevens niet heeft ingezien;
- dat verweerder op basis van het aanwezige beeldmateriaal niet tot een beoordeling had kunnen komen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de beoordeling van klager op 16 februari 2012 en de verslaglegging correct hebben plaatsgevonden en dat hij hierbij zorgvuldig heeft gehandeld, waarbij hij een terechte diagnose heeft gesteld en een verder behandeladvies heeft gegeven. Hij is van mening dat hij heeft gehandeld als een redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar.
Met betrekking tot het eerste en tweede klachtonderdeel geeft verweerder aan dat hij klager voldoende lichamelijk heeft onderzocht. Het verwijt dat hij een medische verklaring heeft verkocht, verwerpt hij. De totale kosten van het E-traject bedragen € 750,=, dit behelst een service zonder wachttijd, een telefonische intake en een specialistisch consult van 30 minuten, een verslag van het consult en een verslag door de E-bedrijfsarts.
Met betrekking tot het derde klachtonderdeel brengt verweerder naar voren dat de beoordeling van eerdere verslaglegging niet altijd wordt gebruikt om zodoende een objectief oordeel te kunnen geven over de klachten en de medische toestand.
Met betrekking tot het vierde klachtonderdeel is verweerder van mening dat de aanwezige objectieve beeldvorming relevant en actueel was om hieruit conclusies te mogen trekken.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college beoordeelt de eerste twee klachtonderdelen gezamenlijk.
Het staat vast dat verweerder klager op 16 februari 2012 op de polikliniek van F heeft gezien en toen een anamnese bij klager heeft afgenomen, hem lichamelijk heeft onderzocht en het door klager meegebrachte beeldmateriaal heeft bestudeerd. Verweerder was verder op de hoogte van het intake gesprek met klager.
Verweerder heeft ter zitting uiteengezet hoe het onderzoek is verlopen. Daaruit is niet gebleken dat verweerder klager onvoldoende zou hebben onderzocht en evenmin dat het consult minder dan dertig minuten zou hebben geduurd. Dat klagers beleving van het onderzoek een andere is begrijpt het college, maar dat betekent nog niet dat de eerste twee klachtonderdelen terecht zijn voorgesteld. Voor het oordeel of klachtonderdelen gegrond zijn, moet immers eerst vast komen te staan dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. In dit geval acht het college die feitelijke grondslag niet aanwezig.
Gezien het voorgaande is het college van oordeel dat de eerste twee klachtonderdelen geen doel treffen.
5.3
Voorafgaande aan de beoordeling van het derde en vierde klachtonderdeel merkt het college het volgende op. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat klager andere verwachtingen had van het bezoek aan F en meer specifiek van het onderzoek dat verweerder bij hem zou doen. Klager had de verwachting dat verweerder hem als medisch specialist zou onderzoeken en mogelijk ook zou behandelen. Dat klager teleurgesteld is in die verwachting, betekent echter nog niet dat het onderzoek door verweerder niet heeft voldaan aan de in 5.1 vermelde norm.
5.4
Vaststaat dat verweerder in zijn functie als orthopedisch deskundige klager heeft gezien voor een beoordeling van zijn klachten en van zijn medische toestand in het kader van arbeidsrelevante aandoeningen in het E-traject. In het kader daarvan heeft verweerder klager lichamelijk onderzocht en het aanwezige beeldmateriaal bekeken. Op basis van de anamnese, het lichamelijk onderzoek en de beoordeling van het beeldmateriaal, is verweerder tot zijn conclusie gekomen en heeft hij een advies gegeven voor verdere behandeling. Verweerder heeft de medische gegevens van klager niet ingezien maar zich er wel van vergewist dat klager was gezien door specialisten uit het G. Verweerder heeft vervolgens gerapporteerd aan de bedrijfsarts van E. Het college ziet hierin geen onregelmatigheden. Verweerder heeft ter zitting wel aangegeven dat hij heeft geconstateerd dat de afhandeling van zijn advies bij E richting de bedrijfsarts van klager aandacht behoeft, hetgeen verweerder nader zal terugkoppelen.
5.5
Volgens klager zou het aanwezige beeldmateriaal uit het G niet voldoende zijn geweest om tot een beoordeling te komen.
Het college heeft het beeldmateriaal bestudeerd en geconstateerd dat de MRI-scan onvolledig is en alleen bestaat uit de sagittale T2 serie. Dit wordt bevestigd door klager die heeft aangegeven dat hij tijdens het MRI-onderzoek onwel is geworden waardoor het MRI- onderzoek eerder gestopt moest worden. Het college is evenwel met verweerder van oordeel dat de aangeleverde serie wel kon worden gebruikt voor verweerders advies. Verweerder heeft ook met juistheid opgeschreven dat de MRI van de lumbale wervelkolom geen duidelijke afwijkingen laat zien. Het overige door verweerder beoordeelde beeldmateriaal steunt verweerders advisering. Klagers stelling faalt dan ook. Verweerder heeft de in 5.1 vermelde norm niet overtreden.
5.6
Gezien het voorgaande stelt het college vast dat verweerder, als orthopedisch deskundige, op basis van het verhaal van klager, het lichamelijk onderzoek en het aanwezige beeldmateriaal, al is dat beeldmateriaal summier, tot zijn advisering heeft kunnen komen. Ook het derde en vierde klachtonderdeel zijn ongegrond.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, en dr. P.H. Wiersma, dr. A.N.H. Weel en E.H. The-van Leeuwen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mw. mr. A.M.M. van den Eijnden, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.