ECLI:NL:TGZRZWO:2013:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 299/2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:63 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-12-2013 |
Datum publicatie: | 13-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 299/2012 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Bedrijfsarts begeleidt klagers ziekteverzuim als gevolg van pijnklachten. Klager wordt voor expertise verwezen naar ICARA om de ziekte te objectiveren. De bedrijfsarts acht klager vervolgens in staat tot werkhervatting. Klager is het daar niet mee eens en hervat niet. De bedrijfsarts rapporteert dat geen sprake is van goed werknemerschap en adviseert de werkgever om juridische stappen tegen klager te ondernemen. Het college oordeelt dat de bedrijfsarts zodoende de schijn heeft gewekt dat hij aan de zijde van de werkgever partij heeft gekozen tegen klager. Volgt oplegging van waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 13 december 2013 naar aanleiding van de op 22 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , bedrijfsgeneeskundige, werkzaam te B,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift ingekomen d.d. 16 november 2012 met bijlagen;
- het verweerschrift ingekomen d.d. 8 januari 2013 met bijlagen;
- de repliek d.d. 28 januari 2013;
- de dupliek ingekomen d.d. 12 februari 2013;
- het proces-verbaal van het op 21 mei 2013 gehouden mondeling vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van vrijdag 8 november 2013, alwaar zijn verschenen klager met zijn zus en verweerder.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken, waaronder het basisdossier van G, het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is op 5 april 2011 uitgevallen voor zijn werk als nabewerker in een fabriek voor kunststofproducten vanwege klachten van de linker heupregio, rug en linkerbeen.
G, het bedrijf waar verweerder werkzaam is, is een casemanegementsbedrijf dat verzuimbegeleiding en arbo-dienstverlening aanbiedt aan aangesloten bedrijven. Het bedrijf waar klager werkzaam was, is aangesloten bij G.
In het kader van de verzuimbegeleiding heeft verweerder op 2 mei 2011 voor de eerste maal contact gehad met klager. Daarna is het contact overgenomen door een collega van verweerder.
Vanaf 2 januari 2012 was verweerder de verantwoordelijke bedrijfsarts van klager.
Op 4 januari 2012 heeft verweerder klager gezien op zijn spreekuur. Volgens het medisch dossier heeft klager aangegeven dat zich geen enkele verbetering heeft voorgedaan, dat de pijn is toegenomen en dat diverse door hem geconsulteerde specialisten geen verklaring hebben voor zijn klachten. Het medisch dossier vermeldt dat verweerder klager lichamelijk heeft onderzocht, dat hij daarbij heeft geconstateerd dat klager trekkend met zijn linkerbeen loopt waarbij zijn presentatie vrij theatraal lijkt. Om uit te sluiten dat er sprake is van een concrete fysieke oorzaak van zijn klachten, heeft verweerder aan klager een expertise via het D (hierna te noemen “D”) van de E in F voorgesteld. Klager is hiermee akkoord gegaan.
Blijkens de aantekeningen in het medisch dossier heeft verweerder aan de werkgever van klager het volgende meegedeeld: “het lijkt verstandig een gerichte expertise te laten verrichten om duidelijkheid te krijgen over het bestaan van de ziekte en de gevolgen daarvan. Dit kan op een uitstekende manier plaatsvinden bij top instituut in Nederland, E. De kosten voor de werkgever zijn € 750,00. “
Uit het medisch dossier blijkt dat ook de werkgever en de huisarts akkoord zijn met de voorgestelde expertise.
Op 21 maart 2012 heeft verweerder de rapportage van D ontvangen. In het medisch dossier staat genoteerd dat verweerder aan de werkgever heeft gerapporteerd dat hij de rapportage met de huisarts van klager zal bespreken waarna er contact opgenomen zal worden met klager en zijn werkgever.
Op 26 maart 2012 staat in het medisch dossier genoteerd: ‘met huisarts rapportage besproken en aangegeven dat werkhervatting wordt nagestreefd. Er zal enige druk op hem gezet worden. Zij zal hem verwijzen naar de pijnpoli voor behandeling.”
Op 29 maart 2012 vermeldt het medisch dossier onder andere het volgende: “ met A expertise besproken. Hij is het er niet mee eens. Voelt zich onder druk staan.”
Op 29 maart 2012 heeft verweerder aan de werkgever gerapporteerd dat er geen concrete oorzaak voor de klachten van klager zijn gevonden en dat hij nu tijdscontingent moet hervatten en opbouwen, ook met pijnklachten. Er zijn geen medische bevindingen die het noodzakelijk maken te wachten op pijnbestrijding.
Verweerder heeft klager een hervattingschema voorgesteld, namelijk om te starten met werkhervatting van twee uur per dag, na twee weken dit uit te breiden naar vier uur per dag en daarna iedere week één uur per dag opbouwen. Aangezien klager heeft aangegeven het hier niet mee eens te zijn, is afgesproken dit oordeel door een deskundigenoordeel van het UWV te laten toetsen.
Op 7 mei 2012 staat in het medisch dossier genoteerd dat het deskundigen oordeel UWV op 6 mei 2012 is ontvangen. De verzekeringsarts van het UWV heeft geoordeeld dat de klachten van klager bij onderzoek niet geobjectiveerd kunnen worden en dat klager geschikt te achten is voor hervatting van twee uur per dag in eigen werk. De arbeidsdeskundige heeft gerapporteerd dat gezien de conclusie van de verzekeringsarts klager onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie omdat klager zijn werk niet hervat.
Verweerder heeft vervolgens aan de werkgever meegedeeld: “op basis van deze uitkomst en logisch voortvloeiend uit het proces tot nu toe, moet verdere uitbreiding van werktijd met hem worden afgesproken. Hij kan daartoe op het spreekuur worden uitgenodigd. Tegelijkertijd betekent de mededeling dat hij onvoldoende meewerkt, dat de werkgever juridische stappen moet overwegen. Indien de werkgever dit niet doet, kan dit voor UWV betekenen, dat de werkgever wordt verweten onvoldoende re-integratie activiteiten te hebben ondernomen.”
Uit het medisch dossier blijkt dat verweerder klager op 11 mei 2012 op zijn spreekuur heeft gezien. Klager heeft aangegeven nog steeds ernstige pijnklachten te hebben en dat hij zijn werktijd niet wil uitbreiden.
Verweerder heeft op 14 mei 2012 aan de werkgever gerapporteerd dat, ondanks dat klager in staat wordt geacht om te werken, hij in het geheel niet heeft hervat. Daardoor komt hij niet toe aan het hervattingschema dat hij in theorie moet kunnen verrichten. Zijn handelen heeft niet de kenmerken van een goed werknemerschap.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:
a) partijdig is voor de werkgever; en
b) medische informatie aan zijn werkgever heeft meegedeeld.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij een onafhankelijk adviseur is voor zowel de werkgever als de werknemer. Vanuit die positie heeft hij de plicht de werknemer en de werkgever te activeren indien een van beiden of beiden niet doen wat volgens de gangbare regelgeving, protocollen en richtlijnen gewenst is. Hij is van mening zorgvuldig en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college bespreekt als eerste klachtonderdeel b. Uit het basisdossier van G kan de indruk ontstaan dat alle – ook medische – gegevens één op één worden uitgewisseld tussen de casemanager van G en de personeelsfunctionaris van klagers werkgever. Verweerder – die, zoals hij heeft bevestigd, verantwoordelijk is voor de inhoud van het basisdossier – heeft ter zitting uiteengezet hoe het berichtenverkeer tussen G en werkgevers zich voltrekt. Niet aannemelijk is dat langs deze weg medische gegevens van klager bij zijn werkgever terecht zijn gekomen. Klager heeft verder niet onderbouwd hoe verweerder medische informatie dan wel aan zijn werkgever heeft gegeven.
Klachtonderdeel b faalt dan ook.
5.3
Klachtonderdeel a daarentegen treft wel doel.
Met verweerder is het college het eens dat de bedrijfsarts onafhankelijk behoort te zijn naar zowel de werknemer als de werkgever. Dat betekent dat hij onpartijdig moet zijn, maar ook dat de bedrijfsarts de schijn van partijdigheid moet vermijden. Daarom moet de bedrijfsarts zich bij de informatieverstrekking aan de werkgever beperken tot die informatie die noodzakelijk is voor de werkgever in het kader van het beoordelen van de loondoorbetalingsverplichting, de verzuimbegeleiding en de re-integratie. Het college wijst op STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten (versie 5, 2010, blz. 47). Naar het oordeel van het college is het verstrekken van informatie als bedoeld niet gelijk aan het adviseren door de bedrijfsarts aan de werkgever om bepaalde juridische stappen tegen de werknemer te ondernemen.
In rubriek 2 is vermeld dat verweerder op 7 mei 2012 aan de werkgever heeft meegedeeld dat die juridische stappen moet overwegen en dat verweerder op 14 mei 2012 aan de werkgever heeft gerapporteerd dat het handelen van klager niet de kenmerken heeft van een goed werknemerschap. Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij de werkgever moest adviseren over loonopschorting.
Het college is van oordeel dat verweerder zodoende de schijn heeft gewekt dat hij aan de zijde van de werkgever partij heeft gekozen tegen klager. Verweerder heeft de in 5.1 beschreven norm geschonden.
5.4
Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is bevonden, moet een maatregel volgen.
Het college betrekt daarbij dat niet wordt betwijfeld dat verweerder door het in gang zetten van het D-traject geprobeerd heeft klager te behoeden voor de harde hand van de werkgever.
Het college volstaat dan ook met het opleggen van de maatregel van waarschuwing.
6. DE BESLISSING
Het college waarschuwt verweerder.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, en dr. P.H. Wiersma, dr. A.N.H. Weel en E.H. The-van Leeuwen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mw. mr. A.M.M. van den Eijnden, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.