ECLI:NL:TGZRZWO:2013:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 301/2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:62 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-12-2013 |
Datum publicatie: | 13-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 301/2012 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Orthopedisch chirurg overlegt studies waarmee hij aantoont dat de door hem bij patiënte toegepaste percutane naaldaponeurotomie een aanvaarde, veilige techniek is voor de release van triggerfingers. Dat de chirurg deze techniek onjuist heeft uitgevoerd is niet gebleken. Bij patiënte is pees- en zenuwletsel ontstaan waarvoor zij is geopereerd. De chirurg behoefde voor deze complicaties niet te waarschuwen, nu die bij deze techniek niet worden beschreven. Het tuchtcollege wijst de klacht af. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 13 december 2013 naar aanleiding van de op 23 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
gemachtigde: mr. K. Zeylmaker, advocaat te Breda,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , chirurg, voorheen werkzaam te D,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift ingekomen d.d. 23 november 2012 met bijlage;
- het verweerschrift ingekomen d.d. 31 januari 2013 met bijlagen;
- de repliek ingekomen d.d. 6 maart 2013;
- de dupliek ingekomen d.d. 22 maart 2013 met bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondeling gehouden vooronderzoek op 23 mei 2013;
- de brief van verweerder ingekomen d.d. 8 april 2013 met bijlagen;
- de fax van de gemachtigde van klaagster ingekomen d.d. 23 oktober 2013.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van vrijdag 8 november 2013. Klaagster is verschenen, vergezeld van haar dochter E en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Volgens het medisch dossier is klaagster op 21 september 2009 door haar huisarts verwezen naar een orthopeed met de volgende vraagstelling: “graag release triggerfinger rechter duim.” Om persoonlijke redenen wilde klaagster geen littekens en problemen met ontstekingen en na wat speurwerk op internet had klaagster informatie gevonden over een percutane techniek die door verweerder werd aangeboden.
In het medisch dossier staat op 8 oktober 2009 vermeld dat verweerder klaagster op zijn spreekuur heeft gezien en dat hij de diagnose triggerfinger duim rechts heeft bevestigd. Hij heeft tevens geconstateerd dat klaagster triggerfingers had van de linkerduim en -wijsvinger.
Notities in het medisch dossier vermelden dat op 8 oktober 2009 door middel van een naaldaponeurotomie een release is uitgevoerd van de rechterduim en op 30 oktober 2009 een release van de linkerduim en -wijsvinger.
Op 2 november 2009 heeft klaagster telefonisch doorgegeven dat zij een ‘knapje’ heeft gevoeld ter hoogte van de rechterduim. Op 5 november 2009 heeft verweerder klaagster op de polikliniek gezien. Er is diezelfde dag een echo en een MRI gemaakt die geen afwijkingen lieten zien. In het medisch dossier staat dat verweerder als waarschijnlijkheidsdiagnose heeft opgenomen: “subacute ontstekingsreactie van de pees”. Verder heeft hij klaagster rust, een immobiliserende spalk en pijnstilling voorgeschreven.
Op de poliklinische controle op 19 november 2009 heeft verweerder geconstateerd dat een actieve flexie van de rechter duim nog niet mogelijk was. Hij heeft klaagster geadviseerd een handenspecialist te consulteren. Bij brief van 20 november 2009 heeft verweerder klaagster doorverwezen naar de afdeling plastische chirurgie van het F te G.
Op 24 november 2009 is klaagster aldaar gezien door een plastisch chirurg die heeft geconcludeerd dat een chirurgische ingreep noodzakelijk was. Deze ingreep heeft plaatsgevonden op 11 december 2009 waarbij een totale ruptuur van de flexor pollicis longus pees werd aangetroffen.
Op 16 december 2009 heeft klaagster in haar linkerwijsvinger een ‘knapje’ gevoeld. Op 17 december 2009 heeft er in voornoemd ziekenhuis een chirurgische ingreep plaatsgevonden waarbij is geconstateerd dat de pezen van de m. flexor digitorum superficialis en profundus waren geruptureerd. Op verzoek van klaagster is ook de flexor pollicis longus links geëxploreerd waarbij is gebleken dat de pees intact was maar de pulley niet volledig gekliefd was.
Na deze twee operaties is een intensief revalidatietraject met nog drie operaties gevolgd. Klaagster ervaart hierna een doof gevoel in de zijkant van haar rechter duim en krachtsvermindering van de linkerwijsvinger. Klaagster heeft het ziekenhuis, waar verweerder werkzaam was, aansprakelijk gesteld. Inmiddels is in dat verband een deskundigenonderzoek uitgevoerd. De deskundige oefent in zijn rapport kritiek uit op de behandeling van klaagster door verweerder.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:
- een verkeerde techniek heeft gebruikt door de percutane naaldaponeurotomie toe te passen bij beide duimen;
- een verkeerde techniek heeft gebruikt waardoor twee peesrupturen zijn opgetreden met blijvende invaliditeit tot gevolg;
- klaagster preoperatief op geen enkele wijze heeft voorgelicht over eventuele complicaties van de ingrepen;
- op 5 november 2009, toen klaagster aangaf een ‘knapje’ gevoeld te hebben in haar rechterduim, heeft verzuimd om tijdig tot exploratie over te gaan op verdenking van een peesruptuur.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder weerspreekt de klacht en stelt dat hij heeft gehandeld als een redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar. Het college zal in het hierna volgende ingaan op het verweer.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Klachtonderdeel 1 faalt.
Verweerder heeft bij het verweerschrift met verwijzing naar de daarbij gevoegde studies aangetoond dat de door hem bij klaagster toegepaste percutane naaldaponeurotomie een aanvaarde, veilige techniek is voor de release van triggerfingers. Dat dit voor de pezen van duimen anders zou zijn dan voor pezen van vingers volgt het college, gelet op die studies, niet.
5.3
Klachtonderdeel 2 dat – zoals ter zitting is gebleken – betrekking heeft op de wijze van uitvoering van de techniek door verweerder bij klaagster snijdt geen hout.
Verweerder heeft ter zitting uiteengezet hoe hij de behandeling heeft uitgevoerd door middel van het inbrengen van de naald met de bijbehorende bewegingen van zijn hand en de wijze van controle (passief strekken van duim of vinger) dat de naald niet in de pees steekt. Klaagster heeft ter zitting verklaard zich de beweging van de naald niet te herinneren. Klaagsters dochter heeft de behandeling op 5 november 2009 van dichtbij meegemaakt, maar liet desgevraagd ter zitting zodanig heftige bewegingen zien, die verweerder gemaakt zou hebben met de naald, dat dit gezien de omvang van een duim fysiek onmogelijk zou zijn geweest. Daarbij komt dat klaagster en haar dochter niet wisten hoe verweerder de naald had vastgehouden. Dit betekent dat dit klachtonderdeel geen steun vindt in de feiten en derhalve niet kan slagen.
5.4
Klachtonderdeel 3 treft evenmin geen doel.
Verweerder heeft erkend dat hij bij kleine ingrepen als de behandeling van een triggerfinger niet opschreef in de status of en welke complicaties zich kunnen voordoen. Ook bij klaagster heeft hij dit niet gedaan. Verweerder heeft aangevoerd dat hij zoals altijd ook bij klaagster zal hebben vermeld dat er een mogelijkheid bestond van een nabloeding, een bloeduitstorting of een infectie, al kan hij dat niet bewijzen. Andere complicaties heeft hij – als niet bestaand – niet aan klaagster voorgehouden.
Klaagster stelt dat niet is gewaarschuwd voor mogelijk pees- of zenuwletsel en dat in een telefonisch onderhoud slechts is gesproken over dystrofie als mogelijke complicatie. Ter zitting heeft klaagster gezegd dat zij zich niet kan herinneren dat verweerder een nabloeding, een bloeduitstorting of een infectie als mogelijke complicatie heeft vermeld, maar dat haar dat wel logisch lijkt.
Het college begrijpt dit klachtonderdeel naar aanleiding van het verhandelde ter zitting aldus dat verweerder klaagster had moeten voorlichten over mogelijk pees- of zenuwletsel als gevolg van de toegepaste percutane techniek. Het college volgt klaagster hierin niet. Een arts en dus ook verweerder behoeft en moet alleen voorkomende complicaties aan de patiënt (te) melden. Uit de door verweerder ingebrachte studies blijkt dat pees- en zenuwletsel bij deze techniek niet worden beschreven. Dat verweerder niet voor dergelijk letsel heeft gewaarschuwd is hem dus niet te verwijten.
Het college acht het juist dat verweerder – zoals hij ter zitting heeft meegedeeld – in het vervolg ook bij kleine ingrepen in de status vermeldt of en voor welke complicaties hij heeft gewaarschuwd.
5.5
Het vierde klachtonderdeel faalt eveneens.
Uit de feiten zoals onder 2 hiervoor weergegeven over de periode vanaf 2 t/m 20 november 2009 volgt dat verweerder na het ‘knapje’ dat klaagster voelde, adequaat heeft gehandeld. Verweerder heeft naar het oordeel van het college gehandeld zoals hij dat behoorde te doen. Ter zitting is gebleken dat verweerder klaagster heeft aangeboden te verwijzen naar de handchirurg van zijn ziekenhuis maar dat klaagster dichterbij huis naar het ziekenhuis van haar keuze in G verwezen wilde worden. Hoe en wanneer klaagster in dat ziekenhuis is behandeld, is verweerder niet aan te rekenen.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Het college zal de klacht dus afwijzen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, en dr. P.H. Wiersma, dr. A.N.H. Weel en E.H. The-van Leeuwen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mw. mr. A.M.M. van den Eijnden, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.