ECLI:NL:TGZRZWO:2013:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 328/2012

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:56
Datum uitspraak: 22-11-2013
Datum publicatie: 22-11-2013
Zaaknummer(s): 328/2012
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen GZ-psycholoog die leerling basisonderwijs onderzoekt terwijl tussen ouders en school onmin bestaat. Onzorgvuldige voorlichting en regie. Voortijdig beeindigen opdracht onzorgvuldig gedaan. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 22 november 2013 naar aanleiding van de op 12 december 2012 bij het

Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A en B ,

wonende te C,

k l a g e r s

-tegen-

D , gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam te E,

bijgestaan door mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek;

- het psychologisch dossier;

- het stuk van klagers van 1 mei 2013 met de bijlagen.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 11 oktober 2013, alwaar zijn verschenen klagers en verweerder in persoon, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het psychologisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klagers zijn de ouders van F, geboren op 25 januari 2004. Klaagster is klinisch psycholoog, gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut. F is leerling van G in C. Verweerder is gezondheidszorgpsycholoog.

Na een mediationtraject tussen de school(leiding) en klagers is met klagers afgesproken dat de directeur van de school, H (hierna: H), iemand van buiten mee zou laten kijken naar F, zijn behoeften en de begeleiding van zijn ontwikkeling.

In een e-mail aan klagers van 8 mei 2012 schrijft H:

“Ik heb hiervoor D van I gevraagd. D is met name deskundig op het gebied van de leerlingenzorg. Hij is bereid om dit traject aan te gaan. Dit zal leiden tot een advies aan de school en ouders. Hij wil starten met een gesprek met jullie beiden.

Laat mij svp weten of jullie akkoord kunnen gaan met dit voorstel.

Dan kan ik laten weten aan D. Hij zal dan op korte termijn een afspraak met jullie maken.”

Klagers hebben vervolgens H per e-mail van 9 mei 2012 laten weten dat zij contact hadden opgenomen met I en dat D, verweerder, niet bij die organisatie bleek te werken.

H heeft klagers per e-mail van 10 mei 2012 laten weten dat verweerder inmiddels met pensioen was en een lange staat van dienst had bij I en dit als freelancer zou doen.

Op 18 mei 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klagers en verweerder.

Verweerder noteerde:

“ introductie in kennismakingsgesprek bij ouders thuis in de praktijkruimte.

Na ’t voorstellen werd, deels gedocumenteerde, kritiek op school geuit (valse beloftes e.d.aldus de ouders) zodanig dat ik me hardop afvroeg waarom ze de kk daar wilden houden!

De opzet van een beoogd onderzoek werd besproken. M.n. hypotheses m.b.t. cognitie; dyslexie? (sociaal) gedrag. Op uitnodiging van de ouders heb ik mijn eigen eerste indruk gegeven over de situatie maar kreeg ik - hiernaar gevraagd – geen feedback. Ouders uitten zeer sterke kritiek en toonden weinig vertrouwen ‘in de school’.

Onervaren/autoritair, weinig communicatief, niet betrouwbaar, niet professioneel-…… Voorbeelden van niet handig met F omgaan.

Door de school werd faalangst geopperd, nadien bleek F gepest te worden. Aanpak vanuit school was naar beoordeling van de ouders onbevredigend. (voorbeeld werd aangehaald van de reactie van 2 pesters)

M.b.t. mijn eigen rol is mijn objectiviteit aan de orde geweest, mijn ervaringen en het functioneren als GZ-psycholoog.

Daarna meldde ik dat ik direct maandag contact zou opnemen met school over een vervolg.”

H heeft klagers op 29 mei 2012 een e-mail gestuurd met een onderzoeksvoorstel:

Voorstel doorbreken impasse.

Aanleiding/situatie: de vertrouwensrelatie school - ouders staat dat al geruime tijd onder zeer forse druk. Er heeft een mediation traject plaatsgevonden, maar deze heeft vooralsnog geen zicht op een oplossing gebracht.

Huidig probleem: een en ander heeft ertoe geleid dat het gezamenlijke volgen van de voortgang van F en de analyse van evt. extra werkpunten te weinig aan bod komt. Thuis wordt dagelijks gelezen en aan spelling gewerkt. De idee is dat op dit terrein een relatief zwak aspect van het functioneren van F aan de orde is. Er lijkt mogelijk sprake van onderpresteren van F; verder liggen er m.b.t. de begeleiding en oog voor het sociaal - emotioneel functioneren van F aandachtspunten.

Aanpak: om uit de huidige impasse te komen ligt er het voorstel een onafhankelijk deskundige te laten beoordelen in hoeverre er op dit moment sprake is van een passende onderwijsopvang van F. Op grond van de bevindingen t.w. onderzoek van het leerlingdossier, observatie in de groep, gesprekken met de leerkracht, ouders en evt. andere betrokkenen van de school en zonodig eigen onderzoeksmiddelen zullen er - indien zal waar nodig werkpunten worden geformuleerd welke het karakter hebben van een plan van actie, Zo nodig wordt daarna inhoudelijk suggesties in handelingsalternatieven nog wat nader uitgewerkt.

Rapportage van de bevindingen – op schrift - worden besproken in het adviesgesprek naar ouders en school gezamenlijk, van waaruit mogelijke vervolgacties kunnen worden aangegeven.”

Klagers hebben bij e-mail van 31 mei 2012 hun akkoord gegeven met het voorstel en daarbij aangegeven dat zij graag voorafgaand aan het gezamenlijk adviesgesprek de verslaglegging ter inzage kregen om zich zo goed mogelijk op het gesprek te kunnen voorbereiden.

Op 7 juni 2012 kwam klager H en verweerder tegen in het klaslokaal van F. Verweerder was van plan om F op 8 juni 2012 te testen. Per e-mail van 7 juni 2012 hebben klagers verweerder verzocht het onderzoek niet de volgende dag te doen vanwege vermoeidheid van F door het lopen van de avondvierdaagse en de viering van een teamverjaardag waardoor de betrouwbaarheid van de testresultaten negatief beïnvloed zou worden. Klagers hebben in die e-mail vermeld dat zij graag op de hoogte werden gehouden over het verdere tijdsverloop en de planning en voorafgaand aan het adviesgesprek graag het verslag wilden hebben ter voorbereiding op dat gesprek.

Verweerder heeft per e-mail van 8 juni 2012 het uitstelverzoek van klagers gehonoreerd en daarbij vermeld dat hij door de vertraging wel erg onder druk werd gezet omdat hij zijn activiteiten vanwege omstandigheden voorlopig voor 20 juni 2012 moest afronden. De rapportagebespreking zou wat hem betreft op een dinsdagmiddag na schooltijd plaatsvinden. Klagers hebben daarop per e-mail van 11 juni medegedeeld dat zij op 18 en 19 juni 2012 verhinderd waren.

Op 17 juni 2012 hebben klagers aan verweerder gemaild dat zij van H hadden gehoord dat de bespreking pas eind augustus 2012 zou kunnen plaatsvinden. Klagers verzochten verweerder de voorlopige rapportage voor de vakantie naar hen op te sturen. Verweerder reageerde hierop met een e-mail van 19 juni 2012 9.31 uur waarin hij ondermeer schreef:

“Een schriftelijk verslaglegging t.b.v. de door u gewenste voorbereiding – overeenkomstig de door u geuite wens- vóór zo’n gesprek – is hierdoor in de tijd ook minder geprioriteerd. Hoewel de rapportage dus is doorgeschoven wil ik U echter niet helemaal in het ongewisse laten m.b.t. enkele bevindingen u nog onbekend. Vandaar dat ik u per post toestuur het toch wel opmerkelijke intelligentieprofiel zoals ik dat bij F aantrof. In ons gezamenlijk gesprek is de betekenis van één en ander natuurlijk beter in kaart te brengen en zijn gevonden resultaten beter te nuanceren en vanuit de totale context te overwegen en te duiden.”

Klagers reageerden twee uur later op de e-mail van verweerder. Klagers drongen in deze e-mail aan op het toesturen van alle ruwe testgegevens en het observatieverslag. Zij deelden mee dat de aanwezigheid van H bij het gesprek niet noodzakelijk te vinden om de gegevens te duiden.

Uit het aan klagers gestuurde WISC III-profiel bleek een verschil van 40 punten tussen de verbale intelligentie en de performale intelligentie. De volgende dag, 20 juni 2012 om 8.15 uur, e-mailden klagers verweerder aangezien zij nog geen reactie hadden en het ontbreken van de observatiegegevens een eenduidige interpretatie van de testscore in de weg stond. Klagers deden een aantal voorstellen om telefonisch contact te hebben met verweerder. Op zondag 24 juni 2012 e-mailden klagers verweerder nogmaals met het verzoek om een gesprek.

Klagers hebben na de zomervakantie weer contact opgenomen met verweerder en op

6 augustus 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klagers en verweerder in de praktijk van klaagster.

Verweerder noteerde:

“Voorlopig rapportagegesprek (m.n. WISC-3)met de ouders; ik kreeg wel dank voor de komst maar de negatieve sfeer en onderlinge afstand werden niet echt doorbroken. Aan de hand v.h. conceptdeelverslag /illustraties uit F’s antwoorden en het (door)vragen van moeder werd de totstandkoming van de resultaten toegelicht. De discrepantie score P-V;

F’s- inzet, een door de ouders als minder positief ervaren gedragsformulering, indrukken bij lezen/schrijven e.d. kwamen aan bod. De daar toen plots ‘ opgeëiste” integrale test/dossiergegevens om deze o.m. aan een eigen intervisiegroep voor te leggen, was voor mij in deze voorbespreking en in deze fase te voorbarig en ervaarde ik als een smalle vertrouwensbasis ik bood nb. aan daar zelf wel bij aanwezig te willen zijn ! )

Werd de school al negatief neergezet, ook mijn positie als onafhankelijke deskundige – vond ik langzaamaan ontkracht worden, van mij door de voortdurende m.i. dwingende bejegening; mij werden dingen gevraagd die door de ouders zelf aan de school gevraagd moesten worden; en als reactie op de werkopdracht – zoals vooraf geaccepteerd, bij deze gelegenheid gaf (klager) aan: “wie heeft dat opgesteld?”, “Ja, als de onderzoeker zegt dat het zo goed is, hoeft de school helemaal niets te doen. !” Een en ander gaf mij aanleiding om deze opdracht te heroverwegen.”

Verweerder heeft H op 13 augustus 2012, de eerste schooldag, geïnformeerd over zijn gesprek met klagers. Hij heeft haar verteld de opdracht te beëindigen.

Verweerder heeft klagers en H bij brief van 16 augustus 2012 medegedeeld:

“Met dit schrijven deel ik U mee mijn activiteiten te beëindigen m.b.t. de externe ondersteuning bij de opvang van F, zoals gevraagd door de school en overlegd met de ouders. Zoals ik de ouders vorige week (6-8) heb meegedeeld, zou ik op zulk verzoek – welke ik in 1e instantie als een positieve uitdaging geïnterpreteerd heb – zeker nooit zijn ingegaan met de kennis van nu en de ervaringen tot dusver. Vanwege de noodzaak bij de opvang van F tot een betere afstemming en gezamenlijk beleid te komen - hetgeen het hieraan voorafgaand mediation-traject kennelijk niet naderbij had gebracht - was de intentie, nu vanuit de concrete werksituatie wel tot een constructieve samenwerking en afstemming te komen. Het gezamenlijk belang van een goede opvang van kind/leerling zou moeten motiveren concreet en in gezamenlijkheid voort te gaan. Mijn rol zou m.i. zijn: informatie verzamelen, eigen beoordelingen geven over de tot dusver gevolgde aanpak en dit, met de betrokkenen (ouders en school) – waar nodig en gewenst – tot een concreet plan van aanpak maken.

In de feitelijke situatie is mij pijnlijk duidelijk geworden dat hiervoor m.i. de basis ontbreekt. Zelf gestart in alle openheid, zonder voorkeur en met de nadrukkelijke neutrale insteek ervaar ik zelf geen enkele speelruimte en relativering bij de ouders waar het de rol van de school en in het bijzonder de rollen van de directie en IB’er [interne begeleider, RTG] betreft. Daarmee komt ook als snel mijn eigen loyaliteit en positie in het gedrang. Ik ervaar hierdoor in mijn eigen handelen in de contacten met anderen, de volgorde van bespreken en informeren e.d. duidelijk in belemmerende zin onder druk gezet te worden. Eigen oprecht gemaakte keuzes worden onmiddellijk “geplaatst” - “U kiest ervoor ons niet te betrekken…” , “ U moet….” M.b.t. de beschreven taakstelling “ we hebben maar ja gezegd, - hoewel we nog allerlei aanmerkingen hebben” , .. dan zou er tenminste onderzoek komen” . “ U had rechtstreeks contact met ons moeten hebben want u begrijpt toch wel dat de info anders niet doorkomt” e.d. … Geen basis voor samenspraak, slechts sporen van een absolute machtstrijd.

Buiten een m.i. ‘ open’ bespreking van onderzoeksresultaten in het laatste contact met de ouders, ervaar ik bij herhaling en in herhaling dat veel tijd gevuld wordt met aanhalingen in de zin van ‘ diskwalificaties’ van de schoolleiding e.a. Bij een positieve beoordeling mijnerzijds aan het adres van de leerkracht wordt dit ‘ ontegenzeggelijk’ en ook meermalen en daarmee enigszins karikaturaal, tot een persoonlijke verdienste van moeder (de stoplichtmethode) ‘teruggebracht’ .

Al met al de wil c.q. het geloof (samen) uit deze situatie te komen … ervaar ik vanuit mijn concrete contacten als minimaal. De ouders menen dat de school erop uit is hen kwijt te raken, zijzelf verzamelen de munitie om aan te tonen waar de school zaken kwalijk te nemen is. Een machtstrijd waarin elke opmerking - ook van mij - door de ouders wordt gewogen in het licht van de tweestrijd. Dit alles heeft - in mijn ogen - niet het karakter van oplossingsgericht denken en werken maar het halen van - terecht of onterecht - een eigen gelijk of eerder nog uit zijn op het bakzeil halen van ‘de ander’ . ik ervaar de situatie als zeer contraproductief en beschadigend. Hierin zie ik geen heil en daaraan wil ik zelf dan ook verder geen deel meer hebben.”

Klagers schrijven verweerder op 21 augustus 2012 een e-mail waarin zij - kort gezegd - meedelen dat de brief van 16 augustus 2012 in strijd is met de beroepscode voor psychologen en zij sommeren verweerder de brief te herroepen.

Op 22 augustus 2012 vragen klagers verweerder per e-mail naar zijn klachtenregeling en een kopie van het hele dossier.

Bij e-mail van 23 augustus 2012 verklaart verweerder dat klagers gelijk hebben dat de brief van 16 augustus 2012 volgens de beroepscode niet juist is en dat hij de school zal melden dat hij de brief intrekt.

Op 30 augustus 2012 stuurt verweerder klagers een e-mail waarin hij ondermeer meedeelt dat hij de door klagers gevraagde stukken zal opsturen en dat hij geen klachtenregeling heeft.

Klagers e-mailen verweerder op 3 september 2012 nog over, volgens hen, ontbrekende stukken in het dossier.


3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers hebben een veelheid aan klachten ingediend tegen verweerder. In een dergelijke situatie dient het college te komen tot een voor de beoordeling van de klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren. De verwijten die klagers verweerder maken hebben, kort gezegd en zakelijk weergegeven, betrekking op:

1. onvoldoende afstemming tijdens het onderzoek en onzorgvuldige informatievoorziening voorafgaand aan en tijdens het onderzoek;

2. onzorgvuldig en voortijdig beëindigen van het onderzoek zonder zorg te dragen voor continuïteit;

3. zonder toestemming rapporteren over klagers in de rapportage van 16 augustus 2012;

4. onjuiste dossiervoering en het ontbreken van een klachtenregeling;

5. in strijd handelen met de beroepscode.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij heeft gewerkt met een (juridisch) niet volkomen opdracht. Verweerder meent dat hij de beroepscode niet heeft geschonden en dat de klachten niet gegrond zijn.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de opdracht niet verder kon uitvoeren omdat de voor iedere relatie noodzakelijke basis van welwillendheid en vertrouwen ontbrak.

Voor zover nodig wordt hierna nog specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Verder wijst het college er op dat het de afloop van het gebeuren - de kinderen van klagers zijn van school gestuurd - niet betrekt bij zijn beoordeling omdat de toetsing van het handelen van verweerder moet plaatsvinden in het licht van wat hem op dat moment bekend was en bekend kon of behoorde te zijn.

5.2

Verweerder is als onafhankelijk deskundige betrokken bij een tussen de school en klagers ontstane impasse. Het college stelt voorop dat een deskundige de vrijheid heeft zijn onderzoek in te richten zoals hem het beste voorkomt en daartoe de methoden, mensen en middelen te kiezen die hij nodig acht. Tijdens het onderzoek dient de deskundige de opdrachtgever - en in een geval als het onderhavige - de cliënt/het cliëntsysteem op de hoogte te houden van de voortgang van het onderzoek. Bovendien moet de deskundige hen in staat stellen verzoeken te doen. In het licht van dit uitgangspunt bestaat er geen plicht van verweerder met klagers vooraf af te stemmen hoe hij zijn onderzoek aanpakt, (in de tijd) inricht en van conclusies voorziet. Dat is niet anders in dit geval, waar klaagster eveneens gz-psycholoog is.

5.3

Verweerder is voor zijn onderzoek afgegaan op de formulering van het onderzoekvoorstel van H (e-mail van 29 mei 2012). Naar verweerder zelf thans ook inziet, is die formulering onvoldoende helder over onder meer het doel van het onderzoek, zijn rol ten opzichte van klagers, F en de school alsmede het tijdpad. Verweerder heeft voorafgaand aan het onderzoek onvoldoende aandacht besteed aan het verduidelijken hiervan, zodat de verwachtingen die in het bijzonder klagers hadden niet overeenkwamen met hetgeen verweerder als zijn opdracht zag. Ook de keuze van verweerder om klagers voor de zomervakantie alvast de resultaten van de WISC te sturen acht het college ongelukkig. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij gelet op de professie van klaagster en de dringende verzoeken van klagers om informatie, ertoe is overgegaan het WISC-profiel te verstrekken zodat klagers zich alvast een beeld konden vormen. Verweerder heeft die resultaten zonder nadere toelichting aan klagers verstuurd en is daarna op vakantie gegaan. Deze onzorgvuldigheden zijn verweerder aan te rekenen en leveren ook een tuchtrechtelijk verwijt op. De eerste klacht is in zoverre gegrond.

5.4

Klagers verwijten verweerder voorts dat verweerder verzuimd heeft de school te informeren over hun inzage- en blokkeringrecht, zodat H er ten onrechte van zou zijn uitgegaan dat de resultaten van het onderzoek tegelijk voor beide partijen beschikbaar zouden komen. Klagers waren wel op de hoogte van hun inzagerecht en blokkeringsrecht.

Het klachtrecht van klagers strekt echter niet zo ver dat zij eventuele nalatigheden in de informatieplicht jegens derden in deze procedure kunnen betrekken. Klagers zijn in dit klachtonderdeel dan ook niet-ontvankelijk

Verder hebben klagers aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte heeft uitgegeven voor een medewerker van I. Dit klachtonderdeel kan niet slagen vanwege onvoldoende gewicht. Vast staat immers dat klagers wisten dat verweerder niet meer aan I gebonden was voordat verweerder de opdracht had aanvaard en zij daarmee hadden ingestemd.

5.5

Verweerder heeft mede naar aanleiding van het gesprek met klagers op 6 augustus 2012 de conclusie getrokken dat hij het onderzoek niet meer wilde afronden. Het college acht de beëindiging van de opdracht in de door verweerder geschetste omstandigheden te billijken. De wijze waarop verweerder de opdracht heeft beëindigd kan de tuchtrechtelijke toets echter niet doorstaan. De NIP-beroepscode schrijft immers voor dat een onderzoek als het onderhavige niet wordt beëindigd dan na overleg met de cliënt. Dat overleg heeft niet plaatsgevonden. Dat verweerder eerder heeft gezinspeeld op de beëindiging van de opdracht is niet voldoende. Ook de inhoud van de brief van 16 augustus 2012, die het college overigens niet aanmerkt als een medische rapportage maar als een beëindigingsbrief, is niet met klagers voorbesproken en is jegens klagers onzorgvuldig en onnodig uitgebreid voor het te bereiken doel. Zeker gezien de aan verweerder bekende spanningen in de relatie tussen klagers en

H/de school, had het verweerder gesierd indien hij in de brief terughoudender was geweest bij de opgave van zijn redenen voor beëindiging. Verweerder heeft de opdracht verder beëindigd zonder een vervanger of opvolger aan te zoeken en/of het onderzoek over te dragen. Het college heeft er begrip voor dat verweerder de inschatting heeft gemaakt dat klagers met suggesties in die richting waarschijnlijk niet zouden instemmen, maar dat laat onverlet dat verweerder een verantwoordelijkheid heeft in deze. Het enkele feit dat de school opdrachtgever was en geen verzoek in die richting heeft gedaan, ontslaat verweerder naar het oordeel van het college niet van deze taak. Het tweede en het derde klachtonderdeel zijn in zoverre gegrond.

5.6

Het vierde klachtonderdeel betreft de dossiervoering en ontbrekende klachtenregeling. Wat de klachtenregeling betreft, klopt dat verweerder die niet heeft, terwijl dat op grond van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) wel noodzakelijk is. Nu klagers rechtstreeks hebben kunnen klagen bij het NIP over schending van de beroepscode door verweerder, oordeelt het college dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht om te kunnen slagen. Wat het dossier betreft, is het het college opgevallen dat verweerder na beëindiging van de opdracht klagers een andere versie van het dossier heeft toegestuurd dan het college. Verweerder heeft toegelicht dat hij het dossier later, mede met het oog op onderhavige procedure, heeft aangevuld met aantekeningen over zijn gesprekken met klagers en de e-mail correspondentie met klagers. Klagers hebben ook op andere onderdelen verschillen ontdekt in de twee versies van het dossier. Met klagers is het college het eens dat er één dossier zou moeten zijn waarin alle relevante zaken worden opgetekend na het plaatsvinden daarvan. Daaraan heeft het kennelijk ontbroken. Het vierde klachtonderdeel is daarom gegrond.

5.7

Voor zover het college hiervoor heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende zorgvuldig is geweest, heeft hij in zoverre ook de beroepscode geschonden waardoor het vijfde klachtonderdeel gegrond is. Naar het oordeel van het college behoeft een en ander geen afzonderlijke bespreking.

5.8

Wat de op te leggen maatregel betreft, overweegt het college dat verweerder in een delicate situatie heeft moeten opereren. Hij heeft dat mogelijk onvoldoende onderkend en is aan de slag gegaan. Verweerder is vervolgens vastgelopen en zag geen andere uitweg dan de opdracht te beëindigen. Hij heeft in dat traject enkele steken laten vallen die een tuchtrechtelijk verwijt opleveren. Verweerder ziet dat ook in en geeft ruiterlijk toe dat een en ander hem boven het hoofd is gegroeid en hij op onderdelen onzorgvuldig te werk is gegaan. Daarom volstaat de navolgende maatregel.

6. DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter, mr. E.W. de Groot, lid-jurist, dr. J.P.C. Jaspers, dr. Th.A.M. Deenen en S.M. Pol, leden-gezondheidszorgpsychologen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.