ECLI:NL:TGZRZWO:2013:55 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 164/2012

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:55
Datum uitspraak: 22-11-2013
Datum publicatie: 22-11-2013
Zaaknummer(s): 164/2012
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Psycholoog behandelaar heeft nadat (psychiatrisch) patiënt van GGZ-instelling hem schriftelijk heeft bedreigd met de dood aangifte bij de politie van bedreiging mogen doen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 22 november 2013 naar aanleiding van de op 31 juli 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr P.P.F. Tummers, advocaat te Nijmegen,

k l a g e r

-tegen-

C , gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift, ontvangen op 31 juli 2012;

- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 oktober 2012;

- de repliek, gedateerd 29 november 2012;

- de dupliek, gedateerd 13 december 2012;

- het door de gemachtigde van verweerder toegezonden protocol 'aangifte D',

ontvangen op 28 januari 2013;

- het proces-verbaal van het op 19 maart 2013 gehouden vooronderzoek;

- de reactie aan de zijde verweerder op het proces-verbaal van de hoorzitting, ontvangen op 22

april 2013.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 11 oktober 2013, waar klager en verweerder zijn verschenen, beiden bijgestaan door hun gemachtigden.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

2.1

Klager, geboren op 23 november 1956, is bekend met een persoonlijkheidsstoornis NAO, met veel kenmerken van cluster B. Naast de psychiatrische problematiek kampte klager met problemen van fysieke aard.

Klager verbleef sinds 2011 op de afdeling E, onderdeel van “ D ”. De afdeling E is primair een woonafdeling voor chronische psychiatrische patiënten met beperkingen op meerdere levensgebieden. Klager had daarvoor gewoond in een instelling voor Maatschappelijke opvang maar was, omdat hij daar vanwege ernstige samenwerkings- en bejegeningsproblemen niet langer kon blijven wonen, door zijn ambulante case-manager verwezen naar E.

2.2

Verweerder, destijds werkzaam bij E, was toentertijd de behandelcoördinator van klager.

2.3

Klager heeft op 17 april 2012 gesproken met de maatschappelijk werker F over zijn wens te gaan wonen bij G in H. F noteerde naar aanleiding van dat gesprek in het dossier van klager onder meer:

“Hem uitgelegd dat ik hem graag hierbij wil helpen, maar dat hij wel eerst even met zijn behandelaar het over zijn plannen moet hebben alvorens ik de aanmelding kan verzorgen."

Op 20 april 2012 heeft klager een gesprek met verweerder. Verweerder noteerde:

“ A komt zich bij me melden over een brief (verwijsbrief ha Urologie CWZ, dd 17-04-2012), waarvan vlg hem een kopie op het kantoor zou zijn. Hij eist op een zeer onaangename, verbaal agressieve manier, deze kopie op en voegt daar diverse verdachtmakingen aan toe. Dreigt met diverse instanties. Verder eist hij dat ik formulieren invul, die te maken hebben met een aanvraag bij G. Hij was daarvoor bij I geweest. Ik lees het verslag in de decursus van I voor, waarin staat dat hij met mij in gesprek moet. Hij gooit dan alles op een hoop en door elkaar en overziet de zaken volstrekt niet. Ik heb hem ernstig toegesproken over zijn bejegening van mij. Hij biedt snel zijn excuses aan en gaat vervolgens weer verder met zijn eigen verhaal. Ik heb met hem afgesproken dat ik met J/K overleg en daarna samen met hen in gesprek ga met hem over zijn wens elders te gaan wonen. Uiterst vervelend gesprek waar een MIZ-melding op zijn plaats is. Deze gedaan.”

Verder heeft verweerder, hoewel niet in het gespreksverslag genoteerd, gezegd dat klager, als hij dat wilde, onmiddellijk weg kon omdat hij vrijwillig op de afdeling verbleef.

2.4

Op 23 april 2012 noteerde verweerder in het dossier:

“ In het voorbijgaan zegt dhr iets tegen mij dat ik niet versta. Als ik hem achterna loop om hiernaar te informeren, werpt hij mij met een woedende blik toe dat ik maar beter uit zijn buurt kan blijven. Hem aangeboden om hierover een gesprek te voeren, maar hier ging hij niet op in. Vanwege dreigend karakter MIZ-melding gedaan.”

2.5

Verweerder noteerde op 26 april 2012 in het dossier:

“ Vandaag ontvang ik via verpleging een brief met veel diskwalificaties, beledigingen, smaad en doodsbedreigingen. Unitmanager op de hoogte gesteld. Afspraak gemaakt voor aangifte bij politie. Psa ziet hem vanmiddag, waarna nader beleid inzake thans voorlopige overplaatsing wordt gemaakt.

Beleid is afgesproken. Psa L ziet hem vanmiddag en overlegt daarna met M. Inzet is in ieder geval time-out op een andere afdeling. Vooraanmelding CODO is door mij gedaan.”

2.6

De psychiater L spreekt rond 16.30 uur met klager. Zij noteerde onder meer:

Hij vertelt dat hij gespannen is rondom de situatie t.a.v. zijn vervolgtraject en de situatie t.a.v. wonen. Hij is het verder niet eens met de mededeling over zijn urologische problemen. Hij zegt ’s middags bij de PVP te zijn geweest. Over de betreffende bedreiging zegt hij dat hij kwaad was maar geen plannen heeft iets te ondernemen. Hij geeft aan boos te zijn over het gegeven dat zijn vervolgtraject niet naar zijn wensen is geregeld. Hij geeft aan dat hij niets aan de auto van de betreffende medewerker heeft gedaan en dat het team, e.a. niet bang hoeven te zijn.”


2.7

Verweerder heeft, na overleg met zijn manager, op 27 april 2012 aangifte gedaan bij de politie. Het proces verbaal van de aangifte luidt:

“Ik doe aangifte van bedreiging met de dood. Bij mij bestond de overtuiging, dat de verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen. Ik hoorde en zag namelijk het volgende:

(…)

Op maandag 23 april 2012 omstreeks 08.30 uur kwam (klager) bij mij op de behandelkamer. Hij beschuldigde mij dat ik slordig was geweest met vertrouwelijke informatie over hem. Daarnaast eiste hij op dat moment van mij dat ik een woonplek voor hem zou regelen in een andere zorginstelling. Ik vertelde hem dat ik zijn eis zou bespreken met zijn verpleegkundige contactpersoon. Ik vertelde hem dat er geen informatie van hem rondslingerde en dat wij altijd zeer zorgvuldig met informatie omgingen. Vervolgens begon (klager) te schelden, ik heb hem toen verzocht mijn kamer te verlaten. (Klager) heeft toen mijn kamer verlaten.

Op dinsdag 24 april 2012 omstreeks 11.30 uur kwam ik (klager) tegen op de afdeling. Hij zei tegen mij dat ik beter uit zijn buurt kon blijven.

Op dinsdag 25 april 2012 omstreeks 01.00 uur heeft (klager) een brief in een envelop aan de nachtdienst medewerker genaamd (...) overhandigd met de boodschap de brief aan mij te geven. Op de envelop staat ook geschreven:

“Ik moet helaas doorgaan met de dood van de Gruwelijkste Persoon van E”.

(…)

Toen ik de envelop opende zag ik dat er een brief in zat. Op de brief stond het volgende:

“ Als die Rapalje man niet voor het weekend contact heeft gemaakt positief met G! Over mij positief. Er volgt nog meer schriftelijk werk van mij! Misschien vanuit de bak! Maar dan heb ik al met hem afgerekend. Niet theoretisch, maar praktische Ik heb maar 10 tot 15 seconde nodig met een hand. Dan zijn de patienten van die rapalje-man af.”

Vervolgens noemt hij het kenteken van mijn auto. (…)

Al deze informatie die ik van hem weet zorgt ervoor dat ik bang ben dat hij in staat is om zijn bedreigingen waar te maken. Ik interpreteer de geschreven tekst als ware dat ik enorm bang ben dat (klager) mij daadwerkelijk dood gaat maken.

(…)”

2.8

Klager is na het incident eerst een nacht naar afdeling N gegaan en vervolgens verbleven op een psychiatrische afdeling van D, te weten O. Na een week is klager teruggekeerd naar de afdeling E waar verweerder, nadat er schriftelijk afspraken waren gemaakt, (aanvankelijk) weer zijn behandelcoördinator werd.

Verweerder heeft klager op de hoogte gesteld van de brief die verweerder had ontvangen van het Openbaar Ministerie waarin werd medegedeeld dat, naar aanleiding van het incident waarvan verweerder aangifte had gedaan, tot vervolging van klager zou worden overgegaan. Vanaf dat moment is verweerder niet langer de behandelcoördinator van klager geweest. Klager is door de politierechter schuldig verklaard zonder oplegging van straf. Klager woont thans niet meer op E.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Nadat de aard en inhoud van de klachten bij klaagschrift, repliek en hoorzitting deels waren aangevuld en/of gewijzigd, handhaaft klager, zo is ter zitting besproken, -zakelijk weergegeven- de volgende klachten:

- onheuse behandeling/bejegening;

- het ten onrechte doen van aangifte;

- het ten onrechte plaatsen van klager gedurende een week op de afdeling O;

- het zonder instemming/toestemming van klager verstrekken van zijn medische gegevens in de onderhavige procedure.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hierna expliciet op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Dat er sprake is geweest van onheuse bejegening of behandeling is niet komen vast te staan. Weliswaar staat wel vast dat verweerder klager heeft gezegd dat hij als hij wilde, direct kon vertrekken, maar met betrekking tot de context waarbinnen die opmerking is gemaakt, verschillen partijen van mening. Nu de toedracht zoals door klager gesteld en beschreven niet is komen vast te staan en het gespreksverslag in de decursus in een andere richting wijst, dient de klacht te worden afgewezen.

Hetzelfde geldt met betrekking tot de wijze waarop verweerder volgens klager zou hebben medegedeeld dat klager door het Openbaar Ministerie vervolgd zou gaan worden. Nu de feitelijke toedracht niet is komen vast te staan, dient ook dat klachtonderdeel te worden afgewezen.

5.3

Bij beoordeling van de vraag of verweerder als behandelaar van de door klager als patiënt jegens hem geuite schriftelijke bedreigingen tot aangifte kon overgaan, dient beoordeeld te worden of verweerder heeft gehandeld overeenkomstig het bij D ter zake geldende Protcol Aangfite en of de daarin genoemde belangenafweging die aangifte in de weg stond.

Het college is van oordeel dat verweerder in redelijkheid, na het gevoerde overleg met zijn manager tot aangifte heeft kunnen overgaan. Gelet op de ernst van de schriftelijke bedreiging, het in die bedreiging melding maken van persoonlijke informatie van verweerder, zoals het kenteken van zijn auto, en de impact die de bedreiging op verweerder heeft gehad, waardoor hij zich genoodzaakt voelde in een ander gebouw zijn werk voort te zetten, maken dat verweerder ondanks de gevolgen die de aangifte mogelijk voor klager zou hebben, tot het doen van aangifte heeft mogen overgaan. De klacht wordt afgewezen.

5.4

Uit de stukken en hetgeen ter zitting door verweerder is verklaard is voldoende komen vast te staan dat verweerder op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de tijdelijke plaatsing van klager in eerst de N en vervolgens O, zodat ook dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mr. Th. C.M. Willemse, lid-jurist, dr. J.P.C. Jaspers, dr. Th A. M. Deenen en S.M. Pol, leden-gezondheidszorgpsychologen, in tegenwoordigheid van mr. H. Van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.