ECLI:NL:TGZRZWO:2013:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 089/2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:53 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-11-2013 |
Datum publicatie: | 15-11-2013 |
Zaaknummer(s): | 089/2012 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager als ex-echtgenoot ontvangen in zijn klacht betreffende patiënte nu patiënte hiermee (schriftelijk) heeft ingestemd. Het besluit van verweerster om af te zien van het afgeven van een geneeskundige verklaring ter inleiding van een IBS kan de marginale toets, zoals het college dient te hanteren, doorstaan. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 15 november 2013 naar aanleiding van de op 10 april 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
gemachtigde: drs. R. Poll,
k l a g e r
-tegen-
C , psychiater, werkzaam te B,
gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, DAS Rechtsbijstand Amsterdam,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- een aanvullend klaagschrift;
- het verweerschrift met bijlagen waaronder het medisch dossier;
- correspondentie tussen de gemachtigden en het college inzake een verzoek om toepassing van artikel 67 lid 3 van de Wet BIG;
- de repliek met bijlagen;
- de dupliek;
- het door de ex-echtgenote van klager, tevens patiënte, voor akkoord ondertekende klaagschrift.
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 1 oktober 2013, alwaar zijn verschenen klager en verweerster, beiden bijgestaan door hun gemachtigden.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager, geboren 13 mei 1959, heeft een klaagschrift ingediend betreffende zijn ex-vrouw, D, geboren op 26 februari 1961, hierna patiënte te noemen. Patiënte stemt in met indiening van de klacht, heeft kennisgenomen van de inhoud van de klacht en stemt daar eveneens mee in. In het verleden was patiënte meermalen gedwongen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Verweerster, werkzaam bij E, heeft patiënte beoordeeld in een crisisdienst op 19 maart 2012. Deze beoordeling heeft plaatsgevonden op verzoek van een wijkagent waarmee verweerster eerst uitgebreid persoonlijk gesproken heeft. Verweerster heeft hierna een huisbezoek bij patiënte afgelegd. Na afloop hiervan heeft verweerster nogmaals met de wijkagent gesproken en telefonisch contact gehad met de huisarts van patiënte. Zij heeft verder geprobeerd om met de behandelend psychiater te spreken maar deze was niet bereikbaar en heeft ook niet teruggebeld. Op basis van haar onderzoek zag verweerster onvoldoende reden voor een gedwongen opname met een inbewaringstelling (IBS). Hiervan heeft verweerster schriftelijk verslag gedaan aan de huisarts met een kopie aan de behandelend psychiater. Zij heeft beiden uitgenodigd om contact met haar op te nemen bij vragen. Noch de huisarts noch de psychiater hebben contact met verweerster opgenomen naar aanleiding van het verslag.
Klager en patiënte zijn gescheiden maar delen de zorg voor hun dochter. Deze dochter, geboren op 4 juli 1996, was op 19 maart 2012 op school. Ze woonde op dat moment feitelijk bij klager maar bezocht patiënte iedere dag. Zij ondersteunt de klacht.
Bij brief van 26 april 2012 heeft F aan klager en de dochter de uitkomsten van een AMK- onderzoek meegedeeld naar aanleiding van op 16 en 26 maart 2012 binnengekomen zorgmeldingen. De bevindingen en conclusies luiden dat er sprake is geweest van kindermishandeling van de dochter. Deze is “belast met de zorg voor haar moeder terwijl dit niet passend is voor haar leeftijd. Daarnaast was haar moeder in haar ziekte een gevaar en heeft zij (naam dochter) lichamelijk mishandeld. (naam dochter) heeft voor haar eigen veiligheid gekozen door, tijdelijk, bij haar vader te gaan wonen. Ze voelt zich (terecht) in de steek gelaten door E als het gaat om de zorg voor haar moeder”.
Verweerster was op 19 maart 2012 niet op de hoogte van de situatie van de dochter. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij van de wijkagent heeft vernomen dat de familie bezorgd was maar van de huisarts heeft zij op dit punt geen nadere informatie verkregen. Zij heeft geen contact met de dochter gezocht. Klager was niet bij de beoordeling aanwezig en heeft geen informatie ontvangen vanwege het beroepsgeheim. Patiënte heeft verder geen andere steunende contacten van familie, vrienden of buren. Zij kon ten tijde van het onderzoek door het crisisteam in maart 2012 dagelijks bij haar psychiater terecht. Zij had kort voor 19 maart 2012 ook nog contact met hem gehad en zij gaf aan verweerster aan dat zij binnenkort weer een vervolgcontact zou hebben.
Op 26 maart 2012 was de toestand van patiënte zodanig dat zij werd gezien door een GGD-arts. Deze heeft geoordeeld dat zij psychotisch was en heeft haar onder politiebegeleiding naar de behandelend psychiater laten brengen. Patiënte is hierna op 28 maart 2012 vrijwillig opgenomen bij E in B. Zij verbleef daar vanaf 29 maart 2012 gedwongen in het kader van een IBS, waarvoor verweerster op die datum een geneeskundige verklaring heeft afgegeven. Patiënte is inmiddels weer thuis.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerster dat zij op 19 maart 2012 geen goed onderzoek heeft gedaan en zo tekort is geschoten in de zorgplicht jegens patiënte en klager. Eerder in februari had patiënte al opgenomen moeten worden, de ontremming was immers al aan de gang volgens alle professionals in de omgeving van patiënte (waaronder verweerster in haar verklaring naderhand op 29 maart 2012). Op 19 maart 2012 was de ontreddering totaal. Zo is de familie niet behoed voor de nadelige immateriële en materiële gevolgen van het handelen van patiënte.
Bij aanvang van de zitting is namens klager nogmaals bevestigd dat dit de klacht is. Voor zover in de klacht besloten ligt dat verweerster een verwijt wordt gemaakt dat ze op 26 maart 2012 om privacyredenen geweigerd heeft om klagers vertegenwoordiger te woord te staan, zal het college hieraan voorbij gaan. Immers dit kan worden gezien als een uitbreiding van de klacht die eerst op de zitting duidelijk is geworden waardoor verweerster in haar verdediging is geschaad.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Klager en zijn dochter zijn niet ontvankelijk in hun klacht. Subsidiair komt het verweer er op neer dat verweerster zich op het standpunt stelt dat zij klaagster de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht.
Inhoudelijk bestond er op 19 maart 2012 onvoldoende grond voor een IBS. De door klagers aangevoerde redenen, voor zover relevant voor de beoordeling van een IBS, waren op dat moment nog niet bekend bij verweerster. Een eerder beeld (bijvoorbeeld van februari) zegt onvoldoende. Er kan immers sprake zijn van een snel toenemende ontremming bij het ziektebeeld van patiënte. Bij de tweede beoordeling eind maart 2012 was de situatie in zoverre anders dat er toen wèl sprake was van agitatie en agressie. Ook was de de informatie over de dochter bij de hulpverleners bekend en informeerden zij verweerster hierover. Verder wilde patiënte geen behandeling meer. Tenslotte heeft geen van de andere hulpverleners, wat hun oordeel ook mocht zijn, om een IBS verzocht. Het onderzoek van F betreft een andere psychiater.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
Wat betreft de ontvankelijkheid
5.1
Patiënte heeft schriftelijk verklaard dat zij instemt met de klacht zoals door klager ingediend. Klager kan dus in zijn klacht worden ontvangen.
Wat betreft de zaak ten gronde
5.2
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3
Centraal in deze procedure staat de vraag of verweerster op 19 maart 2012, bij haar beoordeling van patiënte in het kader van een eventuele IBS, voldoende onderzoek heeft gedaan. Bij een rapportage als de onderhavige beoordeelt de tuchtrechter ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Met betrekking tot de conclusie van de rapportage vindt een marginale toetsing plaats.
5.4
De IBS is een spoedprocedure waarbij snel gehandeld moet worden. Mede in dit licht is het college van oordeel dat verweerster bij haar beoordeling op 19 maart 2012 heeft voldaan aan de daaraan te stellen eisen.
Verweerster heeft in de eerste plaats de feitelijke gang van zaken duidelijk in haar rapportage vermeld. Zij heeft patiënte ongeveer 20 minuten gesproken. Zij heeft zich uitgebreid door de wijkagent en de huisarts laten informeren en hun ook verslag uitgebracht. Zij heeft gepoogd telefonisch contact te hebben met de psychiater van patiënte en deze achteraf ook schriftelijk op de hoogte gesteld. Zij heeft bovendien in haar verslag en ook ter zitting op inzichtelijke wijze gemotiveerd wat het toestandsbeeld van patiënte was en waarom niet gezegd kon worden dat er op dat moment sprake was van acuut gevaar. Met name had patiënte op dat moment nog contact met haar behandelend psychiater. Van de situatie van de dochter was verweerster verder niet op de hoogte ondanks het feit dat zij zich had laten informeren door de betrokken wijkagent en de huisarts. Nu er bovendien sprake was van een echtscheiding en de dochter gewoon naar school was kon van verweerster niet verwacht worden dat zij desondanks contact met de familie zocht. Zij kon dus volstaan met de informatie die zij had verzameld. Overigens is de door verweerster getrokken conclusie niet evident onjuist of onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de latere ontwikkeling. Van mogelijke andersluidende oordelen hebben de door klager genoemde andere professionals ten slotte geen blijk gegeven. Het besluit van verweerster om af te zien van het afgeven van een geneeskundige verklaring ter inleiding van een IBS kan de marginale toets, zoals het college dient te hanteren, doorstaan. Verweerster is derhalve niet tekortgeschoten in de zorg die zij ten opzichte van patiënte dan wel klager behoorde te betrachten. Dat het handelen van patiënte volgens zeggen van klager desastreuze gevolgen heeft gehad betreurt het college maar is verweerster niet te verwijten. De klacht dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist, dr. M.H. Braakman, dr. R.J. Verkes en M.D. Klein Leugemors, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.