ECLI:NL:TGZRZWO:2013:5 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 077-2013

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:5
Datum uitspraak: 28-06-2013
Datum publicatie: 28-06-2013
Zaaknummer(s): 077-2013
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychotherapeut kennelijk ongegrond. Verweerder heeft in het intakegesprek geen diagnose gesteld zoals klaagster stelt. Verweerder heeft gelet op de door klaagster ondertekende toestemmingsverklaring de huisarts mogen informeren. Verweerder heeft daarbij gehandeld in overeenstemming met de voor hem geldende beroepscode waarin is opgenomen dat de activiteiten van de psychotherapeut in het kader van de intake vallen onder de werking van de beroepscode, ook als op grond van de uitkomsten van het onderzoek besloten wordt om geen behandeling te geven.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 28 juni 2013 naar aanleiding van de op 19 februari 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , psychotherapeut, werkzaam te B,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

-       het klaagschrift met de bijlagen;

-       het verweerschrift met de bijlagen;

-       de repliek;

-       de dupliek.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Op 12 december 2012 zond klaagster een e-mailbericht naar verweerder na telefonisch contact met verweerder. Vervolgens heeft verweerder klaagster per e-mailbericht een brochure gestuurd en later een vragenlijst en een toestemmingsverklaring om de huisarts te informeren over de behandeling. Klaagster heeft deze toestemmingsverklaring op 20 december 2012 ondertekend.

Via een e-mailbericht heeft verweerder klaagster uitgenodigd voor een eerste gesprek op 14 januari 2013.

Op 14 januari 2013 vond het eerste en enige gesprek tussen klaagster en verweerder plaats. Verweerder schreef naar aanleiding van dit contact het volgende aan de huisarts van klaagster:

“ Op 14 januari 2013 zag ik uw patiënte, A (geboren: 22-12-1978 en

wonende: D te B) voor een kort intakegesprek nadat ze

zichzelf een tijd geleden had aangemeld. Cliënte komt met haar zorgbegeleider. Daarnaast

heeft ze twee koffers mee met haar belangrijke spullen die ze niet onbewaakt in haar huis wil

achterlaten. Ze vertelt dat ze zich al heel lang benadeeld en lastig gevallen voelt door andere

mensen. In 2009 zou ze vergiftigd zijn op haar werk (bij de provincie). Ze heeft het idee

voortdurend benaderd te worden door ‘rare mensen’ die haar willen benadelen of oplichten. Ze heeft ook het idee dat ze haar in haar eigen woning lastig vallen. Zo worden teksten in haar

boeken veranderd, er wordt op de muren getikt, kleine dingen veranderen in huis en zou ze ‘s

nachts elektrische schokjes krijgen toegediend.

Men zou proberen haar identiteit te veranderen. Het lukt haar slechter om zich hiervoor af te

schermen. Ze heeft slaapmedicatie voorgeschreven gekregen maar dit maar een keer gebruikt.

Ze heeft het idee dat al haar buren in een soort terroristisch complot zitten en het op haar

gemunt hebben omdat ze een verkeerd beeld van haar familie hebben (en deze meer politieke

invloed toeschrijven dan realistisch is). Cliënte wil een vrijgevestigd therapeut om haar

waarnemingen en betekenisverlening te relativeren. Ze wil niet naar een grote GGZ-instelling

omdat deze teveel gelieerd zou zijn aan de overheid. Ze wil ook geen psychiater.

Ik heb met cliënte geen uitgebreide intakeprocedure gevolg; al snel was duidelijk dat er m.i.

geen indicatie bestaat voor een behandeling bij een vrijgevestigd psychotherapeut. In

diagnostisch opzicht is er m.i. vermoedelijk sprake van een reeds langdurig bestaand

psychotisch beeld waarvoor ik geen adequate behandeling kan bieden. Ik heb aan cliënte mijn

zorg uitgesproken, de mogelijkheid van andere medicatie (antipsychotica) genoemd en

geadviseerd om toch een verwijzing naar E te regelen / te accepteren.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.”

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij op 14 januari 2013 na een gesprek van ongeveer 30 minuten een diagnose heeft gesteld hetgeen blijkt uit de brief van diezelfde datum. Het tweede verwijt is dat verweerder deze brief überhaupt niet had mogen sturen aan de huisarts nu er geen behandelrelatie was tussen klaagster en verweerder. Klaagster verwijt verweerder daaromtrent ook dat zij niet van de inhoud van deze brief op de hoogte is gesteld.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij geen diagnose heeft gesteld maar de huisarts heeft willen informeren om te bewerkstelligen dat klaagster de juiste zorg zou ontvangen. Gelet op de schriftelijke toestemmingsverklaring van klaagster en artikel I.1.2.2. van de beroepscode voor psychotherapeuten mocht verweerder de huisarts informeren over de inhoud van het gesprek van klaagster en verweerder op 14 januari 2013.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het verwijt dat verweerder ten onrechte na een gesprek van een half uur een diagnose heeft gesteld treft geen doel. Een diagnose is het vaststellen van een bestaande ziekte. Verweerder heeft om de huisarts te informeren en te ondersteunen in het uitzetten van een vervolgtraject voor nadere diagnostiek en behandeling zijn eigen inzicht gemeld. Verweerder heeft met  deze overweging in de brief aan de huisarts, dat naar zijn eigen inzicht vermoedelijk sprake was een langdurig bestaand psychotisch beeld, geen diagnose gesteld. Wel was de hem toegemeten tijd voldoende om, gelet op de informatie die verweerder in die periode kreeg, zoals in deze procedure is gebleken, een vermoeden van een reeds langdurig bestaand psychotisch beeld te kunnen krijgen. Al naar gelang de omstandigheden kan een half uur daartoe ruimschoots voldoende zijn.

5.3

Het verwijt dat verweerder zonder klaagsters toestemming de huisarts heeft geïnformeerd over het gesprek van 14 januari 2013 terwijl klaagster niet in behandeling was bij verweerder treft evenmin doel.

Klaagster heeft op 20 december 2012 de toestemmingsverklaring ondertekend dat de huisarts mocht worden ingelicht over het beloop van de behandeling. In het midden kan blijven of klaagster ook nog mondeling toestemming heeft gegeven. In de beroepscode voor de psychotherapeuten is in artikel I.1.2.2 opgenomen dat de activiteiten van de psychotherapeut in het kader van de intake vallen onder de werking van de beroepscode, ook als op grond van de uitkomsten van het onderzoek besloten wordt om geen behandeling te geven. Het voorgaande maakt dat verweerder de huisarts van klaagster mocht informeren over de inhoud van het gesprek op 14 januari 2013. Gelet op de zorg die klaagster op basis van het verkregen vermoeden nodig had, getuigt een dergelijke brief alleen maar van goede gezondheidszorg. Niet voorgeschreven is dat de inhoud van bedoelde brief aan klaagster diende te worden voorgelegd alvorens deze te verzenden aan de huisarts. 

5.4

Het voorgaande leidt ertoe dat de klachten van klaagster kennelijk ongegrond zijn en als volgt dient te worden beslist.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, M.W.D. Nijhoff - Huijsse en J.H.A. van de Vijfeijke, leden-psychotherapeuten, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra- Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.