ECLI:NL:TGZRZWO:2013:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 142/2013

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:49
Datum uitspraak: 01-11-2013
Datum publicatie: 01-11-2013
Zaaknummer(s): 142/2013
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen chirurg kennelijk ongegrond. Uit het dossier blijkt dat sprake was van een liesbreuk beiderzijds. Voor de kijkoperatie heeft klaagster toestemming gegeven. Dat verweerder heeft moeten converteren vanwege een peritoneumscheur en dientengevolge een extra litteken is ontstaan kan hem tuchtrechtelijk niet worden verweten.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 1 november 2013 naar aanleiding van de op 22 april 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

gemachtigde: mr. J.A. van Ham, advocaat te Veenendaal,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , chirurg, (destijds) werkzaam te D,

gemachtigde: mr. M.C. Hoorweg – de Boer, verbonden aan VvAA te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen:

- het proces-verbaal van het op 27 augustus 2013 gehouden mondeling vooronderzoek;

- een fax van gemachtigde van verweerder van 13 september 2013 inhoudende een drietal opmerkingen met betrekking tot het proces-verbaal van mondeling vooronderzoek;

2. FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren 23 september 1979, werd in verband met een liesbreuk links/rechts verwezen naar het Ziekenhuis ‘F’ te D (hierna: het ziekenhuis).

Verweerder is werkzaam als chirurg in het ziekenhuis.

Op 6 april 2012 werd een echo gemaakt in het ziekenhuis. In het verslag omtrent de echografie heeft verweerder opgenomen dat er een herniatie van vet zichtbaar was aan de mediale zijde van het lieskanaal links, die tijdens persen goed zichtbaar was en geen sprake was van herniatie van darmstructuren.

Tevens werd gekeken naar de rechterzijde, waarbij er eveneens een herniatie van vet zichtbaar was tijdens persen, evenals aan de mediale zijde van het lieskanaal. Het beeld was passend bij een mediale hernia inguinalis beiderzijds.

Op 15 april 2012 werd klaagster gezien door F, collega van verweerder, arts-assistent chirurgie (hierna: F). F heeft een kijkoperatie voorgesteld. Dit is een TEP-procedure, extraperitoneaal aan de achterzijde van het lieskanaal, waarbij de liesbreuk zal worden behandeld en matjes kunnen worden geplaatst.

Op 15 mei 2012 werd door F een brief verzonden naar de huisarts, met, voor zover thans van belang, navolgende inhoud:

Bij bovengenoemde patiënt is de volgende aandoening vastgesteld:

Hernia inguinalis beiderzijds.

Patiënt werd op de opnamelijst geplaatst voor het ondergaan van de volgende ingreep:

TEP

Op 1 juni 2012 werd klaagster opgenomen voor de ingreep. Verweerder heeft klaagster voorafgaande aan de ingreep bezocht omdat hij de operatie zou uitvoeren. Verweerder heeft op het daartoe bestemde formulier aangevinkt dat hij preoperatief het dossier en de polistatus heeft ingezien, nog met de patiënt heeft gesproken, vragen beantwoord en gecontroleerd of de conditie van de patiënt veranderd was.

Verweerder is begonnen met de TEP-procedure op de operatiekamer. Verweerder heeft moeten converteren in verband met een peritoneumscheur. Verweerder heeft vervolgens een klassieke procedure beiderzijds uitgevoerd, waarbij hij volgens de Liechtensteintechniek een Progripmat heeft aangebracht.

Klaagster heeft bij haar ontslag diezelfde dag een afspraak voor 22 juni 2012 meegekregen.

Klaagster heeft een aantal dagen na de operatie telefonisch contact opgenomen met verweerder omdat zij vragen had over de ingreep. Verweerder heeft met klaagster gesproken en haar uitgenodigd voor een gesprek met F en verweerder.

Op 22 juni 2012 kwam klaagster bij G, een AIOS heelkunde, voor de postoperatieve controle. De wonden waren genezen en er waren geen tekenen van ontsteking.

Op 25 juni 2012 werd een gesprek gepland met verweerder en F. Klaagster is daarop niet verschenen.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat zij voorafgaande aan de operatie onvoldoende is geïnformeerd door verweerder over welke ingreep zou plaatsvinden. Klaagster geeft aan dat zij in eerste instantie de klassieke operatie wilde maar door F is overgehaald om de kijkoperatie te ondergaan. Op de holding heeft klaagster aan verweerder aangegeven dat zij toch wilde dat de klassieke methode werd uitgevoerd. Verweerder heeft tijdens de operatie zonder toestemming gehandeld omdat hij ook aan de rechterzijde heeft geopereerd terwijl daar geen liesbreuk zat. Klaagster verwijt verweerder dat hij in het telefoongesprek na de operatie heeft aangegeven dat hij aanwezig zou zijn bij de nacontrole maar dat hij op 22 juni 2012 er niet was.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat klaagster met F had afgesproken dat een kijkoperatie zou plaatsvinden. Voorafgaande aan de ingreep heeft verweerder met klaagster gesproken. Hij heeft verteld dat de kijkoperatie vaak wordt ondergaan door mannen omdat een liesbreuk, zeker een dubbelzijdige, nu eenmaal veel vaker bij mannen dan bij vrouwen voorkomt. Hij heeft niet van klaagster begrepen dat zij de kijkoperatie niet wilde ondergaan. Zoals uit echografisch beeldmateriaal en uit de door F opgeschreven informatie blijkt was sprake van een liesbreuk aan beide zijden. In het gesprek met klaagster op de holding is verweerder niet duidelijk geworden dat klaagster niet duidelijk was dat de ingreep beiderzijds zou plaatsvinden. Verweerder werkte 22 juni 2012 op de operatiekamer en op het moment dat klaagster hem wenste te spreken kon hij de operatiekamer niet verlaten.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Uit het dossier blijkt uit echografisch beeldmateriaal van 6 april 2012 dat er sprake was van een liesbreuk beiderzijds. In de verslaglegging door F en de door haar geschreven brief aan de huisarts van 15 mei 2012 komt dit eveneens naar voren. Dat klaagster alleen aan de linkerzijde zou worden geopereerd zoals klaagster aangeeft blijkt niet uit het medisch dossier. Dat klaagster wellicht geen last had van de rechterzijde maakt niet dat daarmee vaststaat dat aan de rechterzijde geen liesbreuk aanwezig was. Uit de medische stukken blijkt dat sprake was van een liesbreuk beiderzijds.

F heeft klaagster voorgesteld om deze liesbreuken te behandelen met een kijkoperatie waarvoor klaagster toestemming, het zogenoemde informed consent, heeft gegeven blijkens de ZGV-TOP-lijst van 15 mei 2012. Dat klaagster alleen toestemming heeft gegeven om aan de linkerzijde de liesbreuk te opereren volgt niet uit de stukken.

Blijkens het door verweerder ingevulde formulier op 1 juni 2012 heeft verweerder voorafgaande aan de operatie de te verrichten operatie besproken met klaagster en vragen beantwoord. Verweerder is begonnen met een kijkoperatie beiderzijds, zoals afgesproken. Verweerder heeft moeten converteren in verband met een peritoneumscheur. Verweerder heeft vervolgens een klassieke procedure beiderzijds uitgevoerd. Daarmee heeft verweerder gehandeld binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Dat daardoor een extra litteken is ontstaan, dat klaagster als ontsierend beschouwt, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten.

5.3

Klaagster en verweerder verschillen van mening over de inhoud van het gesprek dat zij hebben gevoerd op de holding, voorafgaande aan de ingreep op 1 juni 2012 en over de inhoud van het telefonisch gesprek op 4 juni 2012.

Nu alleen klaagster en verweerder aan die gesprekken hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit berust er niet op dat aan het woord van klaagster minder waarde wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op het uitgangspunt dat het handelen dat door een klaagster ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. P.C.M. Verbeek en

dr. P. Houpt, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.