ECLI:NL:TGZRZWO:2013:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 310/2012 en 313/2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-10-2013 |
Datum publicatie: | 29-10-2013 |
Zaaknummer(s): | 310/2012 en 313/2012 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, doorhaling inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Klacht van IGZ en psychiatrisch ziekenhuis (werkgever) tegen psychiatrisch verpleegkundige over seksueel en anderszins grensoverschrijdend gedrag. Het seksuele gedeelte wordt, in navolging van de strafrechter, niet aannemelijk geacht. Wel het binnendringen in het privéleven van patiënten. Doorhaling en onmiddellijke schorsing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 29 oktober 2013 naar aanleiding van de op 4 december 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klachten van
no. 310/2012
H en I , in hun hoedanigheid van (jurist en) senior inspecteur van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, kantoorhoudend te J respectievelijk K, verder tevens de Inspectie te noemen,
no. 313/2012
L , gevestigd te M, verder tevens het ziekenhuis te noemen,
bijgestaan door mr. T.A.M. van den Ende, advocaat te Zwolle,
k l a g e r s
-tegen-
N , verpleegkundige, destijds werkzaam te M,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- de klaagschriften met bijlagen;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de replieken, die van de Inspectie met bijlagen;
- de dupliek;
- een brief van de Inspectie met een bijlage.
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De beide klachtzaken zijn gelijktijdig behandeld ter openbare zitting van 20 september 2013, alwaar partijen zijn verschenen, het ziekenhuis vertegenwoordigd door O, lid van de Raad van Bestuur bijgestaan door mr. Van den Ende.
Het hierna volgende geldt, overeenkomstig CTG 27 november 2012, nr. C2011.258.259,
YG 2440, in beide zaken tenzij anders aangegeven.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klachten, van het volgende te worden uitgegaan.
Verweerder, verpleegkundige sinds 1975, was van 2002 tot 2011 werkzaam op de PAAZ-afdeling van het ziekenhuis. Hij gaf onder meer in het ziekenhuis VERS-trainingen (Vaardigheidstraining Emotie Regulatie Stoornis). Op 14 januari 2011 heeft het ziekenhuis een schriftelijke melding gedaan aan de Inspectie betreffende grensoverschrijdend gedrag van verweerder. Zowel het ziekenhuis als de Inspectie zijn een onderzoek gestart, het ziekenhuis via een externe onderzoekscommissie. Na verweerder eerst enige tijd op non-actief te hebben gesteld, heeft het ziekenhuis hem op staande voet ontslagen. Sindsdien is hij in de zorg werkzaam via uitzendbureaus.
Het begon ermee dat patiënt B bij het ziekenhuis een klacht indiende tegen verweerder betreffende grensoverschrijdend gedrag. De klacht hield voor zover van belang in dat verweerder met tenminste twee cursisten waaronder patiënt B contacten had buiten de VERS-training om. Volgens deze klacht had verweerder, nadat patiënt B zijn onvrede had geuit over de frequentie van de contacten met de psychiater, aangeboden om een keer in de week tegen kostenvergoeding bij patiënt B thuis af te spreken. Patiënt B is daar op ingegaan. Voorts hield de klacht in dat verweerder patiënte A, met wie patiënt B een relatie had gekregen, afhankelijk van zich maakte.
In de loop van het onderzoek heeft patiënte A verklaringen afgelegd met als strekking dat zij, destijds 18 jaar oud, een groot aantal sms’jes, waarvan een deel met een seksuele lading, van verweerder had ontvangen en hij meerdere keren seksueel contact met haar had gehad, op haar kamer in de PAAZ-afdeling, bij verweerder thuis en in de auto op weg van en naar de VERS-training. Ook heeft hij haar een keer of drie voor consult gebracht naar de homeopathisch arts bij wie hij terzelfder tijd zelf een afspraak had. De heer E, vader van patiënte A, heeft een verklaring afgelegd over bezoeken van verweerder aan patiënte A bij haar ouders thuis, waarna hij haar meenam naar VERS-training, en een bezoek van patiënte A met haar ouders bij verweerder thuis voorafgaande aan een logeerweekend van patiënte A bij verweerder.
Patiënte C heeft verklaard dat verweerder haar bij ontslag uit het ziekenhuis zijn mobiele privé-telefoonnummer had gegeven met de mededeling dat zij hem altijd mocht sms’en. Dat heeft zij ook gedaan en ze kreeg ook vrijwel altijd antwoord. Hij is een keer bij haar thuis geweest, waarbij hij heeft geholpen op de computer te zoeken naar een daginvulling en hij is met haar mee geweest naar de plaats waar de as van haar vader was verstrooid. Ten slotte is hij bij haar op kraamvisite geweest. Zij is alleen maar positief over verweerder.
Patiënte D heeft verklaard dat zij verweerder dankbaar is voor wat hij tijdens haar ziekenhuisopname voor haar heeft gedaan en dat zij desgevraagd bij ontslag zijn telefoonnummer heeft gekregen. Zij sms’te soms en kreeg dan bericht terug, verweerder heeft nooit zelf contact gezocht.
Patiënte F heeft laten weten dat zij een keer een sms heeft gekregen van verweerder en
e-mailtjes, die gingen over de VERS-training. Ook heeft hij haar gevraagd of zij gesprekken bij hem thuis wilde, maar daar is zij niet op ingegaan.
Een patiënte G heeft zich gemeld en verklaard dat zij ongeveer een halfjaar een relatie en meerdere seksuele contacten had gehad met verweerder.
Verweerder is strafrechtelijk vervolgd wegens ontucht met een patiënt die aan zijn zorg was toevertrouwd (patiënte A). Bij vonnis van 6 augustus 2013 heeft de rechtbank verweerder gemotiveerd vrijgesproken van het ten laste gelegde.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT
Klagers verwijten verweerder, zakelijk weergegeven:
1. Het ziekenhuis:
a. dat hij zich meerdere malen (deels ook seksueel) grensoverschrijdend heeft gedragen jegens ten minste drie kwetsbare patiënten van de VERS-training waarvan hij trainer was. Verweerder is daarmee doorgegaan ondanks meerdere waarschuwingen en heeft deze niet eigener beweging gemeld aan de leidinggevende of collega’s.
2 De Inspectie:
a dat hij in elk geval met de patiënten A en B behandelcontacten heeft gehad zonder
daartoe opdracht te hebben gekregen van de behandelaar;
b. dat hij daarbij op ontoelaatbare wijze heeft geïnterfereerd met de behandelaar van patiënte A, onder meer door aan te sturen op contacten met een antroposofisch arts en te adviseren de reguliere medicatie te stoppen;
c. dat hij in elk geval met patiënte A een niet-professionele (seksuele) relatie is aangegaan en zich op ontoelaatbare wijze in haar privésfeer en die van haar familie heeft begeven;
d. dat hij in meerdere casus (patiënten A, B, C, F en G alsmede de ouders van patiënte A) zijn privégegevens met patiënten heeft gedeeld en huisbezoeken heeft afgelegd dan wel aangeboden, zonder overleg met de behandelaar;
e. dat hij het toeziend voogdijschap van het kind van een patiënte op zich heeft genomen zonder dit te bespreken met een leidinggevende.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- met name aan dat de seksuele contacten onmogelijk kunnen hebben plaatsgevonden en volledig uit de lucht gegrepen zijn. Over het verweer verderop meer.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Als door klagers onderbouwd met stukken gesteld en door verweerder erkend, althans niet (voldoende) concreet weersproken, staat in deze procedure in elk geval het volgende vast:
- verweerder heeft zo’n vier gesprekken gehad met patiënt B in diens woning, vervolgens één gesprek met diens ex-echtgenote erbij en daarna een tweetal gesprekken met de ex-echtgenote en haar kinderen, niet zijnde patiënten van het ziekenhuis, in hun woning. Patiënt B is een paar keer (onverwacht) bij hem thuis geweest en hij heeft patiënt B als ZZP-er aan een aantal werkopdrachten geholpen;
- verweerder heeft hiervan geen melding gemaakt in het dossier van patiënt B, niet van het doel noch van het beloop van de gesprekken noch is er een DBC aangemaakt, hij heeft het niet besproken met zijn leidinggevende of anderen binnen het ziekenhuis, en is er nog een tijd mee doorgegaan toen hem in algemene zin door zijn leidinggevende werd verboden na werktijd gesprekken te hebben met patiënten;
- verweerder heeft ook met een andere patiënt in de thuissituatie gesprekken gevoerd buiten de behandelsetting van het ziekenhuis om;
- verweerder heeft buiten de VERS-trainingen om privécontacten gehad met patiënte A, onder meer via sms-verkeer, hij heeft haar vele malen opgehaald bij haar ouders thuis en heen- en teruggebracht naar en van de trainingen waarbij hij tevoren verschillende keren heeft meegegeten met de familie van patiënte A, zij is met haar ouders bij hem op de boerderij geweest, haar vader heeft verweerder geholpen houtblokken te versjouwen en verweerder heeft hem houtblokken voor de open haard gegeven. Tevens heeft verweerder patiënte A enige malen voor consult naar zijn eigen huisarts gebracht, die tevens een antroposofische praktijk heeft;
- verweerder heeft aan de patiënten C, D en F zijn privégegevens verstrekt en op die manier contact met hen gehad, terwijl hij aan patiënte F heeft gevraagd of zij gesprekken met hem wilde;
- verweerder heeft het medevoogdijschap op zich genomen van het minderjarig kind van een patiënte die op sterven lag.
5.3
De vraag is of verweerder ook seksuele contacten heeft gehad met een of meer patiënten. Verweerder heeft daartegen in stelling gebracht dat hij fysiek niet in staat is tot seksuele gemeenschap, dat de sms’jes zijn gemanipuleerd en dat de aantijgingen zijn te verklaren vanuit de persoonlijkheid en onderlinge relatie van de psychiatrische patiënten A en B.
Het college onderschrijft op zichzelf de stelling van klagers dat feiten in een tuchtrechtelijke procedure op zichzelf (slechts) aannemelijk hoeven te zijn hetgeen een minder zwaar vereiste is dan wettig en overuigend bewezen in een strafrechtelijke procedure. Niettemin dient seksueel grensoverschrijdend gedrag ook in het tuchtrecht met een hoge mate van zekerheid komen vast te staan, gelet op de mogelijk ernstige gevolgen hiervan voor een verweerder niet alleen in tuchtrechtelijk opzicht maar ook in voor zijn goede naam. Bij de beoordeling hecht het college grote waarde aan het oordeel van de rechtbank in de strafzaak. Deze heeft, beschikkende over de stukken van het politieonderzoek waarover het college niet de beschikking heeft gekregen, haar vrijspraak uitgebreid gemotiveerd. In de kern komt die erop neer dat de enkele verklaring van patiënte B staat tegenover die van verweerder, waarbij aan de sms’jes en de verklaringen van getuigen (mede omdat naar beide onvoldoende onderzoek is gedaan) onvoldoende steunbewijs kan worden ontleend. Het college volgt deze redenering en acht seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens patiënte A, en al helemaal niet jegens patiënte G waarnaar verder geen onderzoek is gedaan en waarop geen concrete klacht is gebaseerd, derhalve onvoldoende aannemelijk.
5.4
Mede op grond van het voorgaande acht het college de klachtonderdelen 1.a (met uitzondering van het seksuele karakter van het grensoverschrijdend gedrag), 2.a, b (met uitzondering van het advies te stoppen met reguliere medicatie), c (met uitzondering van het seksuele karakter van de relatie), d en e gegrond. Anders dan verweerder nog heeft aangevoerd, vindt zijn verweer dat hij in opdracht van de behandelend psychiaters buiten het werk om gesprekken heeft gehad met patiënten en dat andere verpleegkundigen ook wel hebben voldaan aan dergelijke verzoeken, geen steun in de verklaringen van de desbetreffende personen.
5.5
De rechtbank heeft in de strafzaak naast de motivering van de vrijspraak nog het volgende overwogen: “Het gaat in deze strafzaak dus (uiteindelijk) niet om de vraag of verdachte de grenzen van zijn beroepsethiek heeft geschonden door - buiten de professionele behandelingssetting van de kliniek en buiten de door hem gegeven training om - een persoonlijke band te onderhouden met aangeefster en haar familie en door zich buiten die setting op te werpen als redder in de nood die haar op eigen gezag buiten de reguliere behandeling om verder zou kunnen helpen als vertrouwenspersoon. De rechtbank hecht er toch waarde aan om op te merken dat het beeld is ontstaan dat verdachte - zoals hij overigens zelf ook ten dele ter zitting heeft erkend - in ernstige mate de grenzen van het betamelijke heeft overschreden door als psychiatrisch verpleegkundige in weerwil van adviezen van collega’s en tegen geldende (al dan niet geschreven) normen in - op eigen houtje en buiten de behandelsetting om - intensief contact te onderhouden met aangeefster en haar familie.”
5.6
Het tuchtcollege onderschrijft deze overweging ten volle. Het gaat in de psychiatrie per definitie om kwetsbare patiënten. Het gedrag van verweerder is, zoals klagers terecht hebben gesteld, schadelijk voor patiënten. Zo heeft hij de indruk gewekt dat zij altijd, zeven dagen per week en 24 uur per dag, voor professionele hulp bij hem terecht zouden kunnen terwijl dat uiteraard niet het geval is. Zo heeft hij zorg verleend aan deelnemers van de VERS-training buiten de trainingen om zonder dat deze zorg was ingebed in de behandeling, zonder terugkoppeling met de behandelaar en zonder dossiervorming. Datzelfde geldt te meer voor de gespreken die hij als verpleegkundige heeft gevoerd met de echtgenote van een patiënte en haar kinderen: dat was geheel buiten een reguliere behandelsetting om. Zo is hij om onduidelijk gebleven redenen ingedrongen in het privéleven van een patiënte door persoonlijk getint sms-verkeer met haar te onderhouden, door bij haar en haar ouders de maaltijd te gebruiken en haar met zijn auto van en naar de trainingen te brengen en hen bij zich thuis te laten komen. Ook heeft hij deze patiënte meegenomen naar zijn eigen huisarts met een antroposofische praktijk. Anders dan verweerder veronderstelt, is het ziekenhuis niet actief op zoek gegaan naar patiënten bij wie verweerder over de schreef is gegaan. Er is in feite dus geen reden om te veronderstellen dat verweerder het vooromschreven gedrag uitsluitend bij de onder 5.2 genoemde patiënten heeft vertoond.
5.7
Het hiervoor bij 5.2 genoemde gedrag staat ver af van door een verpleegkundige te leveren verantwoorde zorg. Verweerder lijkt als het ware niet meer genoeg te hebben aan zijn rol van verpleegkundige. Zijn handelen is in strijd met diverse bepalingen uit de Nationale Beroepscode voor verpleegkundigen en verzorgenden, onder meer artikel 2.8 inzake een verantwoorde verslaglegging, artikel 2.11 inzake het respecteren van de privacy van de zorgvrager en artikel 2.12 betreffende het in acht nemen van professionele grenzen in de relatie met de zorgvrager. Slechts wanneer aannemelijk zou zijn dat dergelijk gedrag niet meer zal voorkomen, zou het verantwoord zijn verweerder als verpleegkundige verder te laten werken - zoals hij met een beroep op zijn financiële situatie nadrukkelijk heeft bepleit. Verweerder heeft dit echter ter zitting op geen enkele wijze aannemelijk weten te maken. Hij heeft geen stukken overgelegd over de wijze waarop hij thans werkzaam is en zijn stelling dat hij zich heeft willen laten behandelen, maar dat geen enkele behandelaar dat wilde, evenmin met stukken onderbouwd. Uit zijn uitlatingen blijkt geen werkelijke empathie voor de patiënten en begrip voor de schadelijkheid van zijn handelwijze voor hen; veeleer geven zijn uitlatingen ter zitting blijk van zelfmedelijden en verongelijktheid. Verweerder heeft geen enkel tastbaar bewijs overgelegd waaruit kan blijken dat hij inziet dat het anders moet en dat ook daadwerkelijk in de praktijk brengt. Op verweerders enkele verklaring dat dat wel het geval is kan niet worden afgegaan omdat hij onbetrouwbaar is gebleken in zijn uitlatingen; uit het onderzoek van het ziekenhuis en de Inspectie blijkt al dat verweerder wisselende verklaringen heeft afgelegd en zijn verklaringen voortdurend heeft bijgesteld wanneer hij met bewijs van de onjuistheid daarvan werd geconfronteerd. Bovendien gaf hij ter zitting aan, geconfronteerd met het feit dat de toeziende voogdij sinds bijna 20 jaar niet meer in de wet staat, dat hij die term zomaar gebruikt heeft, kennelijk om zijn rol te bagatelliseren. Voorts is hij ter zitting onbetrouwbaar gebleken in zijn uitlatingen door het ene moment te verklaren dat zijn werk via uitzendbureaus slechts bestaat uit het legen van de prullenbakken, om even later aan te geven dat hem een aantal patiënten zijn toegewezen met wie hij gesprekken voert in het kader van de behandeling.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het niet verantwoord verweerder nog langer als verpleegkundige te laten werken, zodat het geboden is na te noemen maatregelen op te leggen.
6. DE BESLISSING
Het college:
- beveelt de doorhaling van verweerders inschrijving in het BIG-register;
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang verweerders inschrijving in het BIG-register.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, en A.H. Slagter-de Vries, E. van Egmond en B. Nijhuis-Prigge, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. C. Grijsen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op
29 oktober 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.