ECLI:NL:TGZRZWO:2013:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 025,026,027,028,029/2013
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:40 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-10-2013 |
Datum publicatie: | 18-10-2013 |
Zaaknummer(s): | 025,026,027,028,029/2013 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, geen maatregel |
Inhoudsindicatie: | Getuige die onder ede gehoord zou worden in het kader van het vooronderzoek beroept zich op zijn verschoningsrecht als advocaat. Het tuchtcollege honoreert dit beroep op het verschoningsrecht. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 17 oktober 2013 in de klachtzaken van
A , wonende te B,
C , wonende te D,
E , wonende te F,
G , wonende te D, en
H , wonende te D,
bijgestaan door Y.P.J. Drost,
k l a g e r s
-tegen-
I , arts, destijds werkzaam te D,
bijgestaan door mr. T.A.M. van den Ende, advocaat te Zwolle,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De raadsman van klagers heeft verzocht in het kader van het vooronderzoek een getuige onder ede te doen horen. De secretaris aan wie het vooronderzoek is opgedragen heeft daartoe op 24 september 2013 een getuigenverhoor gehouden. Bij die gelegenheid heeft de getuige zich bijgestaan door zijn raadsman, mr. B. Holthuis, beroepen op zijn verschoningsrecht als advocaat. Het college heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van het op 24 september 2013 gehouden getuigenverhoor, alsmede de daarbij door de raadsman van klagers overgelegde pleitnotitie en stukken en de door de raadsman van de getuige overgelegde pleitnotitie.
2. DE FEITEN
De getuige is op 1 november 1997 in dienst getreden als secretaris van de Raad van Bestuur (verder RvB) van het ziekenhuis. Per 1 januari 2005 is hij manager van de concernstaf geworden. Per 1 januari 2006 werd hij bedrijfsjurist bij het ziekenhuis waarbij werd overeengekomen dat hij de opleiding tot advocaat zou volgen. Per 15 februari 2006 is hij beëdigd als advocaat. Op 30 augustus 2011 is hij uitgeschreven van het tableau.
Per 1 februari 2006 is verweerder aangetreden als voorzitter van de RvB van het ziekenhuis.
Ter gelegenheid van het verhoor heeft de getuige zich beroepen op zijn verschoningsrecht omtrent al hetgeen is besproken met verweerder omtrent de zaak van neuroloog J.
3. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
Terecht is door betrokkenen als uitgangspunt genomen dat een advocaat in loondienst thans op zichzelf verschoningsgerechtigd is (HR 15 maart 2013, BY6101). Anders dan de raadsman van klagers met een verwijzing naar HR 13 januari 2006, AU4533 heeft betoogd, vallen in het onderhavige geval de mededelingen van de getuige ook onder zijn verschoningsrecht, nu deze zoals in het genoemde arrest niet zijn gedaan aan een buitenstaander maar aan de voorzitter van de RvB van het ziekenhuis die in die hoedanigheid is te vereenzelvigen met de cliënt. Hoewel de wetenschap omtrent eventuele problemen en claims met betrekking tot de neuroloog J vóór de beëdiging van de getuige als advocaat niet aan hem als advocaat zijn toevertrouwd, gaat het om het moment waarop hij hierover al dan niet mededelingen heeft gedaan en toen was hij advocaat. Het is de raadsman van klagers met name te doen om een drietal werkoverleggen in het jaar 2007 en in elk geval is niet gebleken dat de getuige in de zeer korte tijd tussen het aantreden van verweerder en zijn eigen beëdiging met hem heeft gesproken over eventuele problemen en claims als hierboven genoemd, nog daargelaten dat een dergelijk gesprek in het zicht van de beëdiging als advocaat ook al onder de door een advocaat in acht te nemen vertrouwelijkheid valt te scharen. Het is niet doenlijk om, zonder dat datgene dat geheim moet blijven geopenbaard wordt, bij de beoordeling van het beroep op het verschoningsrecht een onderscheid te maken tussen hetgeen de getuige als bedrijfsjurist en hetgeen hij als advocaat heeft besproken met verweerder en het is dan ook aan de getuige, die daarbij het advies van de Deken van de Orde van Advocaten heeft ingewonnen, om een afweging te maken. Deze kan vervolgens in rechte slechts zeer terughoudend worden getoetst. Niet ter zake doet dat bepaalde zaken waarnaar de raadsman van klagers wenst te vragen reeds uit andere bron, zoals het rapport Lemstra II, kenbaar zijn, en dat de getuige destijds tegen die commissie wel een verklaring heeft afgelegd over hetgeen hij met verweerder heeft besproken. Tot slot is, ook al omdat deze getuige niet de enige bron van informatie is, de klachtzaak tegen verweerder niet een dergelijke uitzonderlijke situatie dat in het belang van de waarheid het verschoningsrecht zou dienen te worden doorbroken.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep van de getuige op zijn verschoningsrecht dient te worden gehonoreerd.
4. DE BESLISSING
Het college honoreert het beroep van de getuige op zijn verschoningsrecht.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. Ph. Kahn, lid-jurist, en
R.A. Thieme Groen, dr. R.H. Boerman en dr. R.B. van Leeuwen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris