ECLI:NL:TGZRZWO:2013:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 049/2013
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:32 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-10-2013 |
Datum publicatie: | 11-10-2013 |
Zaaknummer(s): | 049/2013 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een psychiater betreffende dwangmedicatie. Klacht kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 11 oktober 2013 naar aanleiding van de op 30 januari 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , psychiater, werkzaam te B,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek;
- het proces-verbaal van het op dinsdag 16 juli 2013 gehouden gehoor in het kader van het
vooronderzoek, waar verweerder wel en klager niet is verschenen.
Het college heeft geen kennis genomen van het medisch dossier van klager aangezien klager daarvoor geen toestemming heeft gegeven.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken, dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager, geboren in 1976, is op 13 maart 2012 in het kader van de BOPZ gedwongen opgenomen op de afdeling Intensive Zorg van D te B. Een gesprek was bij opname zeer moeilijk te voeren. Hij was angstig en vermeed het contact. Het doen en laten was in brede zin oninvoelbaar. Het affect was moeilijk te peilen. De weken erna bleek, dat overleg en samenwerking onmogelijk was. Voorts observeerde de verpleging dat klager zich negatief uitliet naar medepatiënten en hen plotseling zeer dichtbij benaderde alsof hij hen wilde imponeren of doen schrikken. Dit gedrag was ook in het verleden geconstateerd en had geleid tot het afroepen van agressie van derden over zichzelf.
Op grond van dit laatste gevaar en op grond van het gevaar van ongewenst langdurig verblijf binnen de instelling werd een second opinion aangevraagd voor een dwangbehandeling voor afzondering en voor medicatie. De second opinion was bevestigend voor de dwangbehandeling. Klager werd schriftelijk geïnformeerd en kreeg gelegenheid gebruik te maken om de dwangbehandeling voor te leggen aan de klachtencommissie. De ouders van klager werden geïnformeerd, vader is mentor, en zij stemden in met de voorgestelde dwangbehandeling.
Als alternatief werd aan klager depotmedicatie 3 mg risperdal en 3mg quicklet voorgesteld en aangeboden maar na een week bleek dat klager dit afwees.
Klager heeft de dwangbehandeling toen niet voorgelegd aan de klachtencommissie.
Op 4 juli 2012 werd 200 mg cisordinoldepot per 14 dagen met dwang toegediend.
Na verloop van tijd bleek de psychose qua ernst te verminderen en op 1 augustus 2012 kon de dwangbehandeling middels afzondering beëindigd worden. De dwangbehandeling middels medicatie werd aangehouden. Klager werd hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
Klager heeft sinds oktober 2012 drie klachten betreffende de dwangmedicatie voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie van D.
De eerste klacht betreffende de dwangmedicatie werd ongegrond verklaard, de tweede klacht was inhoudelijk gelijk aan de eerste en werd niet-ontvankelijk verklaard en de derde klacht betrof een tussentijdse toediening van cisordinol die niet vooraf schriftelijk aan klager was medegedeeld. Die klacht werd gegrond verklaard.
Inmiddels is de dwangmedicatie via 200 mg Cisordinol eenmaal per drie weken afgebouwd naar 140 mg in 4 weken.
Het streven is te bezien of de dwangbehandelingen op termijn kunnen worden beëindigd.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hem in een hoge dosering dwangmedicatie is toegediend.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan.
De dwangbehandeling is middels een second opinion onderzocht met als uitslag dat deze aan de criteria van proportionaliteit, subsidiariteit en effectiviteit voldoet. Klager is hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Hem is de mogelijkheid geboden om de dwangbehandeling voor te leggen aan de klachtencommissie. Ook is de mentor op de hoogte gesteld van de dwangbehandeling opdat hij zijn oordeel kon geven. Hij stemde in met de dwangbehandeling. Verweerder is van oordeel dat er procedureel correct is gehandeld.
Als behandelaar heeft verweerder begrip voor de afkeur en kwelling die de dwangmedicatie voor klager met zich brengt. Klager weigert echter orale medicatie.
Verweerder zal ook in de toekomst het gesprek met klager over een effectieve en voor klager minst belastende medicamenteuze behandeling blijven voeren.
Verweerder is van oordeel dat de dwangbehandeling lege artis is verlopen en dan er dan ook geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Klager heeft geen toestemming gegeven voor het opvragen van zijn medisch dossier.
Het college heeft daarom geen aanknopingspunten om voorbij te gaan aan de lezing van verweerder zoals hierboven beschreven.
Dat alleen al brengt met zich dat de klacht niet kan slagen. Daar komt bij dat verweerder tijdens het mondeling vooronderzoek, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, heeft verklaard dat de medicatie van klager al weer was verlaagd ten opzichte van het moment waarop klager de klacht had ingediend. Hieruit blijkt dat verweerder een actief beleid voert met betrekking tot het zoeken van een adequate oplossing. Het college onderschrijft het streven van verweerder naar een situatie waarin iedereen tevreden is, dat wil zeggen klager, zijn vader en moeder en de maatschappij, en zo mogelijk het beëindigen van de medicatie. Aan de andere kant is het juist te achten dat verweerder de medicatie voorzichtig en in kleine stapjes heeft verminderd, langzamer dan klager wilde.
5.3
Het college is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten
De klacht dient derhalve als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. M.H. Braakman en
R.J. Verkes, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.