ECLI:NL:TGZRZWO:2013:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 240-2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:25 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-08-2013 |
Datum publicatie: | 30-08-2013 |
Zaaknummer(s): | 240-2012 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen fysiotherapeut. Schending beroepsgeheim en geen verslaglegging. Gegrond. Waarschuwing, |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 30 augustus 2013 naar aanleiding van de op 24 oktober 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , fysiotherapeut, destijds werkzaam te D,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek;
- de dupliek.
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 12 juli 2013, alwaar zijn verschenen klager en verweerster.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager meldde zich op 23 juli 2012 bij de fysiotherapiepraktijk van de E. Verweerster was hier werkzaam als zelfstandig fysiotherapeut (zgn. ZZP-er). Klager kwam met zijn echtgenote mee die al enige tijd behandeld werd bij de stichting E met laag frequente geluidstherapie. Klager werd gezien door verweerster. Klager gaf aan dat hij last had van lichte lage rugpijn met wat uitstraling naar de benen. Verweerster heeft klager onderzocht en constateerde een duidelijke mobiliteitsbeperking van de SI gewrichten (scheefstand van het bekken). Zij heeft vervolgens door middel van een musculaire techniek het SI gewricht gemobiliseerd evenals de nutatie en contranutatie van het SI gewricht aan beide zijden. Om deze techniek toe te passen moest verweerster met haar hele gewicht op elk van de benen van klager leunen. Direct na de behandeling was klager vrij van pijn.
Nadien kwamen de klachten van klager terug in verergerde vorm en is hij naar een osteopaat gegaan. Deze constateerde na enkele behandelingen dat het bekken nog steeds scheef stond en vermoedde een hernia. Klager is vervolgens door zijn huisarts verwezen voor een MRI en is inmiddels aan een hernia geopereerd.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij (1) de verkeerde diagnose heeft gesteld, (2) hem niet doorverwezen heeft naar een manueel therapeut of huisarts en (3) hem onbevoegd en volstrekt onbekwaam behandeld heeft met mogelijk schade tot gevolg. Tevens verwijt klager verweerster (4) dat zij zonder zijn toestemming informatie over klager heeft proberen te verkrijgen bij de osteopaat en over de behandeling van klager heeft gesproken; zij heeft daarmee haar beroepsgeheim geschonden. Tot slot verwijt klager verweerster dat zij (5) geen verslag heeft gelegd van het consult.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan.
Verweerster heeft voor klager die met zijn echtgenote meekwam, ondanks dat er bij haar geen afspraak bekend was, de tijd genomen om hem te behandelen Bij de intake bleek dat klager sinds een week licht lage rugpijn had met wat uitstraling naar beide bovenbenen.
Verweerster heeft klager lichamelijk onderzocht. Kracht, sensibiliteit en reflexen waren normaal. Bij het lichamelijk onderzoek van de rug waren er geen opvallende beperkingen. Bij de vorlauf, de rucklauftesten en bij lateroflexie was er een zeer duidelijke mobiliteits-beperking van de SI gewrichten. Bij palpatie was het lokaal rond de SI gewrichten licht pijnlijk. In overleg met klager heeft verweerster vervolgens door middel van een musculaire techniek de SI gewrichten gemobiliseerd evenals de nutatie en contranutatie van de SI gewrichten. De gehele lumbale en thoracale wervelkolom heeft verweerster met een enkel regionale rotatiemobilisatie behandeld. Bij natesten waren beide SI gewrichten mobiel en was er lumbaal iets meer mobiliteit. Verweerster heeft klager aangeraden om bij blijvende klachten een manueel therapeut te raadplegen. Zij heeft uitleg geven over de verschillen tussen een manueel therapeut, een chiropractor en een osteopaat. Zij heeft klager voorts geadviseerd om bij gevoels- of krachtsverlies naar zijn huisarts te gaan.
Verweerster heeft naar eer en geweten conform de richtlijn lage rugpijn van het KNFG gehandeld. Er waren op het moment van het consult geen tekenen die wezen op een neurologisch probleem. Bekkenblokkades komen veel voor en geven niet in alle gevallen klachten. Gezien haar onderzoek en het feit dat klager na de behandeling pijnvrij was, leek het op dat moment logisch dat het een SI/bekken probleem betrof.
Verweerster is bekwaam en bevoegd voor elk onderdeel van de behandeling die zij heeft toegepast.
Verweerster heeft gezien de wanpraktijken van de stichting E de medewerking met de stichting beëindigd. Zij beschikt niet over de status van klager. Als die er is bevindt die zich bij de stichting E. Er is beperkte verslaglegging bijgehouden door de voorzitter van de stichting in zijn privé computer. Zij heeft vele malen aangegeven dat zij verslag wilde kunnen leggen in een patiëntenregistratiesysteem. Nu zij was ingehuurd door de stichting E diende deze stichting voor de benodigde spullen te zorgen.
Aangezien verweerster maar ongeveer drie patiënten serieus heeft kunnen behandelen, kan zij goed navertellen hoe de behandeling van klager ging.
Om zich tegen de klacht te kunnen verdedigen heeft verweerster contact gezocht met de osteopaat waar klager naar toe is gegaan. Zij heeft hem gevraagd of klager het bij zijn bezoek over haar had gehad en hoe klager bij de osteopaat was terechtgekomen. De osteopaat vertelde dat klager had gezegd dat verweerster een bekkenblokkade had geconstateerd. Verweerster heeft uitgelegd welke technieken zij gebruikt bij een bekkenmobilisatie en neemt aan dat zij bij een collega wel mag informeren of haar behandeling correct is geweest. Verder is er niet gesproken over medisch inhoudelijke zaken.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Met betrekking tot het eerste, tweede en derde klachtonderdeel die zien op het stellen van een verkeerde diagnose en op het geven van een onbevoegde en onbekwame behandeling overweegt het college als volgt. Verweerster heeft – zie hierna onder 5.4 – nagelaten verslag te doen van de behandeling van klager en zichzelf hiermee de kans ontnomen om haar stellingen te onderbouwen aan de hand van het dossier van klager.
Op grond van de stukken en hetgeen verweerster ter zitting heeft beschreven over de intake en de behandeling, wat klager ter zitting heeft bevestigd, acht het college echter wel aannemelijk dat de behandeling van klager gegaan is zoals door verweerster wordt gesteld. Verweerster heeft gevraagd naar de klachten en het ontstaan ervan. Vervolgens heeft zij voldoende lichamelijk onderzoek gedaan. Op basis van haar bevindingen is de door haar gestelde diagnose te billijken. Er was naar het oordeel van het college op dat moment dan ook geen aanleiding om klager door te verwijzen naar de huisarts of een manueel therapeut. De behandeling van klager door verweerster is een gangbare fysiotherapeutische behandeling bij lage rugklachten die niet afwijkt van de Richtlijn lage rugpijn. Niet gebleken is dat verweerster onbevoegd of onbekwaam heeft gehandeld. Dat klager als gevolg van de behandeling schade heeft ondervonden acht het college dan ook niet aannemelijk. Partijen zijn het er voorts over eens dat verweerster tijdens de behandeling met klager heeft gesproken over mogelijke behandelingen bij anderen zoals bijv. een osteopaat en dat zij heeft gezegd dat klager bij verslechtering naar zijn huisarts moest gaan. Deze handelwijze acht het college zorgvuldig.
Deze klachtonderdelen kunnen niet slagen.
5.3
Verweerster heeft ter zitting verteld dat zij bij een volgend bezoek van de echtgenote van klager hoorde dat klager onder behandeling was bij een met naam genoemde osteopaat. Om zich tegen de klacht te kunnen verdedigen heeft zij contact opgenomen met deze osteopaat. Zij heeft hem verteld dat zij een klacht had van klager omdat ze een hernia over het hoofd gezien zou hebben. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij vervolgens aan de osteopaat heeft uitgelegd hoe zij een bekkenblokkade behandelt. Zij heeft hem verder gevraagd of die behandeling een hernia zou kunnen veroorzaken.
Het college is van oordeel dat verweerster hiermee haar beroepsgeheim heeft geschonden. Zij heeft immers met een derde, die uit de context van het gesprek overduidelijk kon begrijpen over wiens behandeling het ging, gesproken over de behandeling van een patiënt zonder diens toestemming. Dit (vierde) klachtonderdeel is derhalve gegrond.
5.4
Ten aanzien van het (vijfde) klachtonderdeel dat ziet op de verslaglegging heeft verweerster ter verdediging aangevoerd dat de NAW (naam adres woonplaats) gegevens door de eigenaar (het college begrijpt: de voorzitter) van de Stichting E in een laptop werden genoteerd en dat er verder geen patiëntenregistratiesysteem was. Verweerster heeft wel toegegeven dat zij zelf ook geen verslag heeft gemaakt van de behandeling van klager en zij ziet in dat dat in haar nadeel is.
Ondanks het ontbreken van een deugdelijk werkend patiëntenregistratiesysteem, waarvoor verweerster niet verantwoordelijk kan worden gehouden, behoort het wel tot haar professionele verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat er enige wijze van verslaglegging is van de door haar gegeven (fysiotherapeutische) behandeling. Het college is dan ook van oordeel dat het verweerster tuchtrechtelijk valt aan te rekenen dat zij geen schriftelijk verslag heeft gedaan van de behandeling van klager. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
5.5
Gelet op het bovenstaande is de klacht gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond. Al met al acht het college – mede in aanmerking nemend dat verweerster niet eerder te maken heeft gehad met de tuchtrechter en zij inzicht heeft getoond in haar feilen – de maatregel van een waarschuwing passend.
Het college acht publicatie van deze beslissing aangewezen in samenhang met zijn beslissing met nummer 305/2012.
6. DE BESLISSING
Het college
- waarschuwt verweerster;
- bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Fysiopraxis’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’;
Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. J.W. Ilsink, lid-jurist, en J.C. Bosmans, J.M. Uijen en S.E. Dekker leden-fysiotherapeuten, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2013 door mr. A.A.A.M. Schreuder voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.